ECLI:NL:RBOVE:2023:2527

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
22 juni 2023
Publicatiedatum
4 juli 2023
Zaaknummer
08-952628-18 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in zaak van witwassen en criminele herkomst van geld en pand

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 22 juni 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van witwassen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken, omdat niet bewezen kon worden dat zij geld heeft witgewassen. De zaak kwam voort uit een onderzoek naar de herkomst van een pand en een geldbedrag van in totaal € 213.840,--. De officier van justitie stelde dat de verdachte een gewoonte van witwassen had gemaakt, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om dit te ondersteunen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. Tijdens de zitting op 5 juni 2023 heeft de officier van justitie, mr. L. Grooters, zijn vordering gepresenteerd, terwijl de verdediging, vertegenwoordigd door mr. A. van den Berg, pleitte voor vrijspraak. De rechtbank heeft de tenlastelegging in detail bekeken, waarbij de nadruk lag op de vraag of de verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat het geld en het pand van misdrijf afkomstig waren. De rechtbank concludeerde dat de verdachte een niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring had gegeven voor de herkomst van het pand en dat er onvoldoende bewijs was voor de criminele herkomst van het geld. Daarom sprak de rechtbank de verdachte vrij van alle tenlastegelegde feiten.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08-952628-18 (P)
Datum vonnis: 22 juni 2023
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1983 in [geboorteplaats] ,
[woonplaats] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
5 juni 2023.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. L. Grooters en van wat door verdachte en haar raadsvrouw mr. A. van den Berg, advocaat in Arnhem, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, na wijziging van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 313 Wetboek van Strafvordering (Sv) en kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte samen met anderen of alleen:
- een gewoonte van witwassen heeft gemaakt (
impliciet primair),
- heeft witgewassen als het daarvan een gewoonte maken niet bewezen kan worden (
impliciet subsidiair),
- zich schuldig heeft gemaakt aan schuldwitwassen (
impliciet meer subsidiair),
in alle varianten met betrekking tot een pand in Almelo en/of een geldbedrag van
€ 213.840,--.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte dat:
zij in of omstreeks de periode van 1 januari 2009 tot en met 4 september 2018, te Almelo in ieder geval in Nederland en/of Turkije, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft zij, verdachte en/of verdachtes mededader(s) (telkens);
- In de periode van 1 januari 2009 tot en met 4 september 2018 een pand aan de [adres] te [plaats] verworven en/of voorhanden gehad en/of verhuld wie de (mede) rechthebbende op dit pand was en/of daarvan gebruik gemaakt en/of overgedragen
en/of
- In de periode vanaf 1 juli 2017 tot en met 4 september 2018 een geldbedrag(en) van (in totaal) 213.840 euro althans in ieder geval een hoeveelheid geld, heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen, heeft omgezet en/of daarvan gebruik heeft gemaakt
terwijl zij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat bovenomschreven voorwerp(en) (telkens) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsmotivering

4.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich, overeenkomstig haar schriftelijk requisitoir, op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde gewoontewitwassen wettig en overtuigend bewezenverklaard kan worden, met dien verstande dat verdachte een lager geldbedrag dan is ten laste gelegd, namelijk een geldbedrag van in totaal € 195.220,-- heeft witgewassen.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich, overeenkomstig haar pleitnota, op het standpunt gesteld dat op basis van het dossier niet vastgesteld kan worden dat het niet anders kan dan dat het pand aan de [straat] is gefinancierd met uit misdrijf afkomstig inkomen, zodat vrijspraak voor dit deel van de tenlastelegging moet volgen.
Ook kan op basis van het dossier niet worden vastgesteld dat verdachte van misdrijf afkomstig geld heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen, heeft omgezet of daarvan gebruik heeft gemaakt.
Verdachte dient daarom geheel te worden vrijgesproken.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
Aan verdachte is impliciet primair ten laste gelegd dat zij samen met een ander of anderen een gewoonte heeft gemaakt van het witwassen van:
- een pand aan de [adres] te [plaats] , in de periode van 1 januari 2009 tot en met
4 september 2018, en
- geldbedragen van in totaal € 213.840,-- , in de periode van 1 juli 2017 tot en met 4 september 2018.
Mocht het maken van een gewoonte van witwassen niet wettig en overtuigend bewezen kunnen worden, dan is het impliciet subsidiaire verwijt dat verdachte het pand en het geld opzettelijk heeft witgewassen. Als ook dat niet bewezenverklaard kan worden, is het impliciet meer subsidiaire verwijt dat sprake is van schuldwitwassen van het pand en het geld.
De rechtbank zal het witwassen van het pand en van het geld afzonderlijk bespreken, waarbij eerst wordt stil gestaan bij de vraag of opzet- dan wel schuldwitwassen bewezen is. In geval van bewezenverklaring van opzetwitwassen dient vervolgens de vraag beantwoord te worden of verdachte daarvan een gewoonte heeft gemaakt.
4.3.1.
Het pand aan de [adres] te [plaats]
Beoordelingskader
Voor bewezenverklaring van de ten laste gelegde vormen van witwassen van het pand moet bewezen kunnen worden:
1. dat verdachte het pand heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad, en/of heeft verhuld wie de (mede)rechthebbende op dit pand was en/of er gebruik van heeft gemaakt en/of het heeft overgedragen;
2. dat de aankoop van het pand (in elk geval ten dele) heeft plaatsgevonden met geld dat
– onmiddellijk of middellijk – van misdrijf afkomstig is;
3. dat verdachte wist van die criminele herkomst van dat geld, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat de herkomst van dat geld crimineel was.
Met betrekking tot onderdeel 1 overweegt de rechtbank dat niet ter discussie staat en ook bewezenverklaard kan worden dat verdachte het pand heeft verworven, voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen.
Met betrekking tot onderdeel 2 stelt de rechtbank vast dat het dossier geen direct bewijs bevat van een brondelict, dat wil zeggen er is geen rechtstreeks verband te leggen met een bepaald misdrijf waarvan de opbrengsten (mede) zijn gebruikt om het pand aan te kopen. Dit betekent dat het door de Hoge Raad geformuleerde stappenplan zal moeten worden gevolgd [1] :
- Allereerst moet vastgesteld worden dat de door het openbaar ministerie (hierna: OM) aangedragen feiten en omstandigheden een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
- Indien van een dergelijk vermoeden sprake is, dan mag van verdachte verlangd worden dat zij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp, in dit geval het geld waarmee het pand aangekocht is, niet van misdrijf afkomstig is.
- Als zij zo’n verklaring geeft, ligt het op de weg van het OM om nader onderzoek te doen naar die verklaring, met andere woorden: naar de in zo een verklaring beschreven alternatieve herkomst van dat geld.
- De rechter zal dan mede op basis van de resultaten van dat onderzoek moeten beoordelen of ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp (in deze zaak het geld) uit enig misdrijf afkomstig is.
Als bewezen kan worden dat verdachte wist van die criminele herkomst, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat de herkomst crimineel was, kan witwassen bewezen worden verklaard. Zo niet, dan dient vrijspraak te volgen.
Toepassing beoordelingskader
In de eerste plaats moet dus vastgesteld worden of de door het OM aangedragen feiten en omstandigheden een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het pand met uit misdrijf afkomstig geld is verworven: dat er dus zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen.
Het pand [adres] te [plaats] is in 2008 door verdachte en haar echtgenoot
[naam] (hierna: [naam] ), met wie zij in gemeenschap van goederen getrouwd was, aangekocht. In 2009 zijn huwelijkse voorwaarden gemaakt, waarbij verdachte het pand op haar naam heeft gekregen.
De officier van justitie staaft haar vermoeden van witwassen van het pand onder andere op een met een beroep op een arrest van de Hoge Raad [2] gepresenteerd – maar door de rechtbank op basis van die uitspraak niet zonder meer geaccepteerd feit van algemene bekendheid – te weten dat tenaamstelling op naam van een ander dan de werkelijke eigenaar er toe strekt de eigendom te verhullen. Verder zou de hypotheek op de woning aan de [straat] zijn verkregen op basis van valse stukken.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte een niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven voor de tenaamstelling van het pand op haar naam.
De rechtbank leidt verder uit het dossier af dat voor de aankoop van het pand een hypothecaire lening is verstrekt en dat een klein deel van de aankoopsom uit eigen vermogen is betaald. Het dossier bevat stukken waaruit volgt dat verdachte gedurende periodes een legaal inkomen had. Dat de hypothecaire lening is verkregen op basis van valse stukken kan naar het oordeel van de rechtbank niet zonder meer uit het dossier worden afgeleid. Daarnaast is het pand in verband met de aankoop getaxeerd en uit latere navraag bij een makelaar is gebleken dat verdachte en haar echtgenoot het pand voor een marktconforme waarde hebben aangekocht.
De rechtbank is van oordeel dat de door het OM aangedragen feiten en omstandigheden niet van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen.
gepresenteerd
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van dit onderdeel van de tenlastelegging.
4.3.2.
Het geldbedrag van in totaal € 213.840,--
Voor bewezenverklaring van dit onderdeel van de tenlastelegging, het hiervoor bij het pand geschetste beoordelingskader indachtig, moet achtereenvolgens wettig en overtuigend bewezen zijn:
1. dat verdachte de geldbedragen heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen, omgezet en/of van die geldbedragen gebruik heeft gemaakt;
2. dat de geldbedragen (in elk geval ten dele) – onmiddellijk of middellijk – van misdrijf afkomstig zijn;
3. dat verdachte wist van die criminele herkomst van dat geld, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat de herkomst van dat geld crimineel was.
Het dossier bevat wel direct bewijs van een brondelict van de geldbedragen, te weten de deelneming aan de criminele organisatie door verdachtes echtgenoot [naam] in de periode van 1 juni 2017 tot en met 4 september 2018. De opbrengsten van dat brondelict bedroegen
€ 195.220,--. [3]
Het tweede onderdeel is derhalve wettig en overtuigend bewezen.
De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden is of verdachte in de tenlastegelegde periode van 1 juli 2017 tot en met 4 september 2018, dit bedrag van € 195.220,-- heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen, omgezet of er gebruik van heeft gemaakt.
Het dossier bevat naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten op grond waarvan vastgesteld kan worden dat verdachte over het geldbedrag heeft beschikt.
Er zijn contante stortingen gedaan op de rekening van verdachte en haar echtgenoot in de periode van 1 januari 2014 tot en met 30 april 2018. Deze periode is echter veel ruimer dan de periode uit de tenlastelegging. Of er ook contante bedragen zijn gestort in de tenlastegelegde periode en om welke bedragen dit gaat blijkt niet uit het dossier. Verdachte heeft een verklaring gegeven voor de aanwezigheid van contant geld en (op het eerste gezicht) dure spullen in haar woning. Zij heeft een periode voor haar vader gezorgd. Hij pinde regelmatig contante bedragen, betaalde de boodschappen en heeft een televisie gegeven aan verdachte als blijk van dank. Deze aannemelijk geworden verklaring van verdachte kan op basis van de inhoud van het dossier niet worden weerlegd.
De rechtbank acht daarom niet bewezen dat verdachte (een deel van) het door haar echtgenoot [naam] wederrechtelijk verkregen voordeel van € 195.220,-- heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen, omgezet of daarvan gebruik heeft gemaakt.
Aan het beantwoorden van de vraag of verdachte wist dan wel redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het geld uit misdrijf afkomstig was, komt de rechtbank niet toe.
De rechtbank zal verdachte ook van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken.
4.4.
De conclusie
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte is tenlastegelegd en spreekt haar daarvan vrij.

5.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt haar daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Stam, voorzitter, mr. C.C.S. Bordenga-Koppes en
mr. A.M.G. Ellenbroek, rechters, in tegenwoordigheid van mr. W.H. Bomans-Weekhout, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 22 juni 2023.

Voetnoten

1.HR 18 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2352.
3.De echtgenoot van verdachte, [naam] , is bij vonnis van de meervoudige kamer van de Rechtbank Overijssel van 16 juni 2020 veroordeeld voor onder andere en voor zover relevant in deze zaak, deelname aan een criminele organisatie met het oogmerk tot het op bedrijfsmatige schaal telen van grote hoeveelheden hennep in de periode van 1 juni 2017 tot en met 4 september 2018. Het wederrechtelijk verkregen voordeel dat hij daarbij heeft genoten is bij vonnis van de meervoudige kamer van de Rechtbank Overijssel van 1 november 2020 vastgesteld op een bedrag van € 195.220,--.