4.3.1.Het pand aan de [adres] te [plaats]
Voor bewezenverklaring van de ten laste gelegde vormen van witwassen van het pand moet bewezen kunnen worden:
1. dat verdachte het pand heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad, en/of heeft verhuld wie de (mede)rechthebbende op dit pand was en/of er gebruik van heeft gemaakt en/of het heeft overgedragen;
2. dat de aankoop van het pand (in elk geval ten dele) heeft plaatsgevonden met geld dat
– onmiddellijk of middellijk – van misdrijf afkomstig is;
3. dat verdachte wist van die criminele herkomst van dat geld, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat de herkomst van dat geld crimineel was.
Met betrekking tot onderdeel 1 overweegt de rechtbank dat niet ter discussie staat en ook bewezenverklaard kan worden dat verdachte het pand heeft verworven, voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen.
Met betrekking tot onderdeel 2 stelt de rechtbank vast dat het dossier geen direct bewijs bevat van een brondelict, dat wil zeggen er is geen rechtstreeks verband te leggen met een bepaald misdrijf waarvan de opbrengsten (mede) zijn gebruikt om het pand aan te kopen. Dit betekent dat het door de Hoge Raad geformuleerde stappenplan zal moeten worden gevolgd:
- Allereerst moet vastgesteld worden dat de door het openbaar ministerie (hierna: OM) aangedragen feiten en omstandigheden een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
- Indien van een dergelijk vermoeden sprake is, dan mag van verdachte verlangd worden dat zij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp, in dit geval het geld waarmee het pand aangekocht is, niet van misdrijf afkomstig is.
- Als zij zo’n verklaring geeft, ligt het op de weg van het OM om nader onderzoek te doen naar die verklaring, met andere woorden: naar de in zo een verklaring beschreven alternatieve herkomst van dat geld.
- De rechter zal dan mede op basis van de resultaten van dat onderzoek moeten beoordelen of ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp (in deze zaak het geld) uit enig misdrijf afkomstig is.
Als bewezen kan worden dat verdachte wist van die criminele herkomst, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat de herkomst crimineel was, kan witwassen bewezen worden verklaard. Zo niet, dan dient vrijspraak te volgen.
Toepassing beoordelingskader
In de eerste plaats moet dus vastgesteld worden of de door het OM aangedragen feiten en omstandigheden een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het pand met uit misdrijf afkomstig geld is verworven: dat er dus zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen.
Het pand [adres] te [plaats] is in 2008 door verdachte en haar echtgenoot
[naam] (hierna: [naam] ), met wie zij in gemeenschap van goederen getrouwd was, aangekocht. In 2009 zijn huwelijkse voorwaarden gemaakt, waarbij verdachte het pand op haar naam heeft gekregen.
De officier van justitie staaft haar vermoeden van witwassen van het pand onder andere op een met een beroep op een arrest van de Hoge Raadgepresenteerd – maar door de rechtbank op basis van die uitspraak niet zonder meer geaccepteerd feit van algemene bekendheid – te weten dat tenaamstelling op naam van een ander dan de werkelijke eigenaar er toe strekt de eigendom te verhullen. Verder zou de hypotheek op de woning aan de [straat] zijn verkregen op basis van valse stukken.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte een niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven voor de tenaamstelling van het pand op haar naam.
De rechtbank leidt verder uit het dossier af dat voor de aankoop van het pand een hypothecaire lening is verstrekt en dat een klein deel van de aankoopsom uit eigen vermogen is betaald. Het dossier bevat stukken waaruit volgt dat verdachte gedurende periodes een legaal inkomen had. Dat de hypothecaire lening is verkregen op basis van valse stukken kan naar het oordeel van de rechtbank niet zonder meer uit het dossier worden afgeleid. Daarnaast is het pand in verband met de aankoop getaxeerd en uit latere navraag bij een makelaar is gebleken dat verdachte en haar echtgenoot het pand voor een marktconforme waarde hebben aangekocht.
De rechtbank is van oordeel dat de door het OM aangedragen feiten en omstandigheden niet van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen.
gepresenteerd
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van dit onderdeel van de tenlastelegging.
4.3.2.Het geldbedrag van in totaal € 213.840,--
Voor bewezenverklaring van dit onderdeel van de tenlastelegging, het hiervoor bij het pand geschetste beoordelingskader indachtig, moet achtereenvolgens wettig en overtuigend bewezen zijn:
1. dat verdachte de geldbedragen heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen, omgezet en/of van die geldbedragen gebruik heeft gemaakt;
2. dat de geldbedragen (in elk geval ten dele) – onmiddellijk of middellijk – van misdrijf afkomstig zijn;
3. dat verdachte wist van die criminele herkomst van dat geld, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat de herkomst van dat geld crimineel was.
Het dossier bevat wel direct bewijs van een brondelict van de geldbedragen, te weten de deelneming aan de criminele organisatie door verdachtes echtgenoot [naam] in de periode van 1 juni 2017 tot en met 4 september 2018. De opbrengsten van dat brondelict bedroegen
€ 195.220,--.
Het tweede onderdeel is derhalve wettig en overtuigend bewezen.
De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden is of verdachte in de tenlastegelegde periode van 1 juli 2017 tot en met 4 september 2018, dit bedrag van € 195.220,-- heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen, omgezet of er gebruik van heeft gemaakt.
Het dossier bevat naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten op grond waarvan vastgesteld kan worden dat verdachte over het geldbedrag heeft beschikt.
Er zijn contante stortingen gedaan op de rekening van verdachte en haar echtgenoot in de periode van 1 januari 2014 tot en met 30 april 2018. Deze periode is echter veel ruimer dan de periode uit de tenlastelegging. Of er ook contante bedragen zijn gestort in de tenlastegelegde periode en om welke bedragen dit gaat blijkt niet uit het dossier. Verdachte heeft een verklaring gegeven voor de aanwezigheid van contant geld en (op het eerste gezicht) dure spullen in haar woning. Zij heeft een periode voor haar vader gezorgd. Hij pinde regelmatig contante bedragen, betaalde de boodschappen en heeft een televisie gegeven aan verdachte als blijk van dank. Deze aannemelijk geworden verklaring van verdachte kan op basis van de inhoud van het dossier niet worden weerlegd.
De rechtbank acht daarom niet bewezen dat verdachte (een deel van) het door haar echtgenoot [naam] wederrechtelijk verkregen voordeel van € 195.220,-- heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen, omgezet of daarvan gebruik heeft gemaakt.
Aan het beantwoorden van de vraag of verdachte wist dan wel redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het geld uit misdrijf afkomstig was, komt de rechtbank niet toe.
De rechtbank zal verdachte ook van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken.