ECLI:NL:RBOVE:2023:2387

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
16 februari 2023
Publicatiedatum
27 juni 2023
Zaaknummer
08-996187-17 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor gewoontewitwassen door rechtspersoon met verbeurdverklaring van onroerend goed

Op 16 februari 2023 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen [verdachte] B.V., die werd beschuldigd van gewoontewitwassen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, in de periode van 1 mei 2011 tot en met 30 september 2011, tezamen en in vereniging met anderen, een aanzienlijk bedrag van € 611.291,64 heeft witgewassen. De verdachte is schuldig bevonden aan het verbergen van de herkomst van deze geldbedragen, die afkomstig waren uit misdrijven. De rechtbank heeft de geldboete vastgesteld op € 40.000,00 en het in beslag genomen pand aan de [vestigingsplaats 2] verbeurd verklaard. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet in staat was een verifieerbare verklaring te geven over de herkomst van het vermogen, wat leidde tot de conclusie dat er sprake was van gewoontewitwassen. De rechtbank heeft ook de rol van [betrokkene 2] als feitelijke leidinggevende van de verdachte in overweging genomen, en vastgesteld dat de gedragingen van [betrokkene 2] aan de rechtspersoon konden worden toegerekend. De uitspraak is gedaan na een uitgebreid onderzoek en meerdere zittingen, waarbij de rechtbank de verklaringen van de verdachte en de betrokkenen heeft gewogen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08-996187-17 (P)
Datum vonnis: 16 februari 2023
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] B.V.,
gevestigd aan de [vestigingsplaats 1] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 27 mei 2019, 14 april 2022, 3 oktober 2022, 16 januari 2023 en 2 februari 2023.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A.M. Ruige en van wat door verdachte en haar raadsvrouw mr. R. van 't Land, advocaat te Breda, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er na wijziging van de tenlastelegging van 16 januari 2023, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte tezamen en in vereniging met (een) ander(en) in totaal € 611.291,64 heeft witgewassen, en van dat feit een gewoonte heeft gemaakt.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
zij op één of meer momenten in of omstreeks de periode van 01 mei 2011 tot en met 30 september 2011, in de gemeente Tilburg, althans in Nederland en/of Turkije, tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen,
(telkens) van één of meer geldbedragen, te weten (zie AMB-014, p. 161 en AMB-014, bijlage 1, p. 168):
  • EUR 274.291,64, en/of
  • EUR 57.500, en/of
  • EUR 89.500, en/of
  • EUR 90.000, en/of
  • EUR 100.000,
(sub a) de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de
verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende was en/of wie dit voorwerp voorhanden heeft gehad,
en/of
(telkens) één of meer geldbedragen, te weten (zie AMB-014, p. 161 en AMB-014, bijlage 1, p. 168):
  • EUR 274.291,64, en/of
  • EUR 57.500, en/of
  • EUR 89.500, en/of
  • EUR 90.000, en/of
  • EUR 100.000,
in elk geval enig geldbedrag,
(sub b) heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet en/of hiervan gebruik heeft gemaakt,
terwijl zij wist dat die voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf;
terwijl zij van het plegen van dat feit een gewoonte heeft gemaakt.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om vrijspraak van het ten laste gelegde feit. Hiertoe is aangevoerd dat niet kan worden gesteld dat de resultaten van het onderzoek voldoende feiten en omstandigheden hebben opgeleverd waaruit zonder meer het vermoeden van witwassen kan worden afgeleid. Er is daarom geen sprake van een situatie waarin van verdachte een verklaring mag worden verlangd.
4.4
Het oordeel van de rechtbank [1]
4.3.1
[vestigingsplaats 2]
De rechtbank stelt op basis van het dossier en van hetgeen ter terechtzitting is besproken de volgende feiten en omstandigheden vast.
[verdachte] B.V.
[verdachte] B.V. (hierna: verdachte) is op 6 juli 2011 opgericht en gevestigd aan de [vestigingsplaats 2] . [betrokkene 1] is bestuurder van de vennootschap. [2] [betrokkene 2] (hierna: [betrokkene 2] ) is aandeelhouder en bezit 34% van de aandelen. [betrokkene 1] en [betrokkene 3] bezitten ieder 33% van de aandelen. [3] [betrokkene 2] leidde de vennootschap; de zussen [betrokkenen] waren vrijwel niet betrokken bij de bedrijfsvoering. [4]
[bedrijf 1] B.V.
[bedrijf 1] B.V. is eveneens op 6 juli 2011 opgericht en gevestigd aan de [vestigingsplaats 1] . [betrokkene 2] is bestuurder en enig aandeelhouder van deze vennootschap. [5]
Financiering [vestigingsplaats 2]
Op 30 september 2011 is het pand aan de [vestigingsplaats 2] aan verdachte overgedragen. Op de derdenrekening van het notariskantoor zijn met betrekking tot de aankoop van dit pand de volgende betalingen binnengekomen [6] :
- € 40.000,00 € 40.000,00 en € 50.000,00 van [betrokkene 1] [7] ;
- € 50.000,00 € 50.000,00 en € 50.000,00 van [betrokkene 3] [8] ;
- € 253.291,64 € 253.291,64 en € 21.000,00 van [bedrijf 1] B.V. [9] ;
- € 89.500,00 € 89.500,00 van verdachte [10] ;
- € 57.500,00 € 57.500,00 van [betrokkene 2] . [11]
Betalingen door [betrokkene 1]
Op 11 mei ontving [betrokkene 1] op haar bankrekening € 100.000,00 van [betrokkene 4] . [12] Dit betrof een lening van haar oom. [13]
Op 29 juni 2011 werd van de rekening van [betrokkene 1] een bedrag van € 20.000,00 overgemaakt naar de bankrekening van verdachte. [14]
Op 30 september 2011 werd op de bankrekening van [betrokkene 1] een bedrag van € 10.950,00 contant gestort. Diezelfde dag werd vanaf haar bankrekening achtereenvolgens € 50.000,00 en € 40.000,00 overgemaakt naar de derdenrekening van [bedrijf 2] . [15]
Betalingen door [betrokkene 3]
Op 11 mei 2011 ontving [betrokkene 3] op haar bankrekening € 100.000,00 van [betrokkene 5] . [16] Dit betrof een lening van haar neef. [17]
Op 30 september 2011 werd van de bankrekening van [betrokkene 3] tweemaal € 50.000,00 overgemaakt naar de derdenrekening van [bedrijf 2] . [18]
Betalingen door [bedrijf 1] B.V.
In de periode van 20 september 2011 tot en met september 2011 werd op de bankrekening van [bedrijf 1] B.V. bedragen van in totaal € 354.400,00 ontvangen, bestaande uit:
  • € 76.500,00, op 20 september 2011 ontvangen van [betrokkene 6] ;
  • € 18.000,00, op 21 september 2011 ontvangen van [bedrijf 3] B.V.;
  • € 29.500,00, op 30 september 2011 ontvangen van [betrokkene 6] ;
  • € 29.700,00, op 30 september 2011 ontvangen van [betrokkene 7] ;
  • € 37.000,00, op 30 september 2011 ontvangen van [betrokkene 8] ;
  • € 143.500,00, op 30 september 2011 ontvangen van [rekeningnummer 1] ten name van [betrokkene 2] ;
  • € 20.200,00, op 30 september 2011 ontvangen van [rekeningnummer 2] ten name van [betrokkene 2] .
Op 30 september 2011 werd in totaal € 344.291,64 overgemaakt van de bankrekening van [bedrijf 1] B.V.:
  • € 274.291,64 naar de derdenrekening van [bedrijf 2] ;
  • € 70.000,00 naar verdachte.
Betalingen door verdachte
Zoals hierboven al benoemd, ontving verdachte de volgende geldbedragen op haar bankrekening:
  • op 29 juni 2011 € 20.000,00 van [betrokkene 1] ;
  • op 30 september 2011 € 70.000,00 van [bedrijf 1] B.V.
Op 30 september 2011 boekte verdachte € 89.500,00 over naar de derdenrekening van [bedrijf 2] . [21]
Betalingen door [betrokkene 2]
De aankoop van het pand aan de [vestigingsplaats 2] is onder andere gefinancierd met geld afkomstig van bankrekeningnummer [rekeningnummer 1] ten name van [betrokkene 2] . Tussen 1 augustus 2011 en 30 september 2011 zijn op deze bankrekening de volgende bedragen ontvangen:
  • € 50.000,00, op 1 augustus 2011 ontvangen van [rekeningnummer 3] ten name van [betrokkene 2] ;
  • € 57.500,00, op 8 augustus 2011 ontvangen van [rekeningnummer 3] ten name van [betrokkene 2] ;
  • € 2.400,00, op 16 september 2011 ontvangen van [betrokkene 9] (met als omschrijving ‘lening’);
  • € 1.000,00, op 26 september 2011 ontvangen van [betrokkene 6] (met als omschrijving ‘betalen lening’);
  • € 11.940,00, op 29 september 2011 ontvangen van [bedrijf 4] B.V. (de rechtbank begrijpt: [bedrijf 4] B.V.);
  • € 15.000,00, op 29 september 2011 ontvangen van [bedrijf 5] ;
  • € 13.000,00, een contante storting op 30 september 2011;
  • € 24.598,74, op 30 september 2011 ontvangen van [bedrijf 6] B.V.;
  • € 21.620,54, op 30 september 2011 ontvangen van [bedrijf 7] B.V.;
  • € 16.000,00, op 30 september 2011 ontvangen van [betrokkene 8] ;
  • € 37.969,00, op 30 september 2011 ontvangen van [betrokkene 10] ;
  • € 22.500,00, op 30 september 2011 ontvangen van [rekeningnummer 3] ten name van [betrokkene 2] .
De volgende geldbedragen werden overgemaakt van bankrekeningnummer [rekeningnummer 1] :
  • op 8 augustus 2011 € 57.500,00 naar de derdenrekening van [bedrijf 2] ;
  • op 30 september 2011 in totaal € 143.500,00 naar [bedrijf 1] B.V.
Familieleden van [betrokkene 2]
In de hierboven weergegeven overzichten van geldstromen is te zien dat [bedrijf 1] B.V. en [betrokkene 2] geld hebben ontvangen van [betrokkene 6] , [betrokkene 7] , [betrokkene 8] , [betrokkene 10] . Uit het onderzoek zijn drie verschillende personen met de naam [betrokkene 8] naar voren gekomen, namelijk [betrokkene 11] , [betrokkene 12] en [betrokkene 13] . Dit zijn allen familieleden van [betrokkene 2] .
[betrokkene 6]
is de moeder van [betrokkene 2] . [23] In de periode van 18 januari 2011 tot en met 30 september 2011 is op haar bankrekening [rekeningnummer 4] in totaal € 60.260,00 aan contante stortingen binnengekomen.
In de periode van 2 juni 2011 tot en met 30 september 2011 werden van haar bankrekening bedragen van in totaal € 108.000,00 overgemaakt naar [betrokkene 2] en [bedrijf 1] B.V. [24]
[betrokkene 7]
is een neef van [betrokkene 2] . [25] In de periode van 9 februari 2011 tot en met 30 september 2011 is op zijn bankrekening [rekeningnummer 5] in totaal € 35.830,00 aan contante stortingen binnengekomen.
Tussen 18 januari 2011 en 30 september 2011 werd van de bankrekening van [betrokkene 7] in totaal € 58.700,00 overgemaakt naar [betrokkene 2] , [betrokkene 6] en [bedrijf 1] B.V. [26]
[betrokkene 11]
is een nicht van [betrokkene 2] . [27] In de periode van 6 januari 2011 tot en met 29 maart 2011 is op haar bankrekeningen [rekeningnummer 6] en [rekeningnummer 7] in totaal € 24.300,00 aan contante stortingen binnengekomen.
In de periode van 18 januari 2011 tot en met 30 september 2011 werd in totaal € 32.800,00 overgeboekt naar de bankrekeningen van [betrokkene 2] en [bedrijf 1] B.V. [28]
[betrokkene 12]
is een neef van [betrokkene 2] . [29] In de periode van 8 februari 2011 tot en met 18 april 2011 is op zijn bankrekening [rekeningnummer 8] in totaal € 7.620,00 aan contante stortingen binnengekomen. Ook heeft hij in die periode geld ontvangen van de bankrekening van [betrokkene 10] , in totaal € 7.150,00.
Eveneens in die periode zijn vanaf zijn bankrekening bedragen van in totaal € 8.700,00 overgemaakt naar [betrokkene 2] en [betrokkene 11] . Ook is er op 20 mei 2011 een bedrag van
€ 5.500,00 contant opgenomen. [30]
[betrokkene 13]
is een neef van [betrokkene 2] . [31] In de periode van 31 mei 2011 tot en met 30 september 2011 is op zijn bankrekening [rekeningnummer 9] in totaal € 35.000,00 aan contante stortingen binnengekomen.
Op 30 september 2011 wordt van de bankrekening van [betrokkene 13] € 21.000,00 overgemaakt naar de rekening van [bedrijf 1] B.V. Ook wordt diezelfde dag
€ 14.000,00 overgemaakt naar de bankrekening van [betrokkene 2] . [32]
[betrokkene 10]
is een neef van [betrokkene 2] . [33] In de periode van 6 april 2011 tot en met 28 september 2011 is op zijn bankrekening [rekeningnummer 10] in totaal € 38.370,00 aan contante stortingen binnengekomen. Ook werd op 18 april 2011 € 5.500,00 ontvangen van [bedrijf 4] B.V.
Tussen 7 en 18 april 2011 en 30 september 2011 worden van de bankrekening van [betrokkene 10] bedragen van in totaal € 45.119,00 overgemaakt naar [betrokkene 12] en [bedrijf 1] B.V. [34]
Contante stortingen
Alle contante stortingen die in de periode van 6 januari 2011 tot en met 30 september 2011 op de rekeningen van [betrokkene 6] , [betrokkene 7] , [betrokkene 11] , [betrokkene 12] , [betrokkene 13] en
[betrokkene 10] zijn gedaan, zijn door [betrokkene 2] verricht. [35]
[bedrijf 4] B.V., [bedrijf 5] B.V., [bedrijf 6] B.V. en [bedrijf 7] B.V.
Op 29 en 30 september 2011 werden door [bedrijf 4] B.V., [bedrijf 5] B.V., [bedrijf 6] B.V. en [bedrijf 7] B.V. overboekingen gedaan op de bankrekening van [betrokkene 2] . Op deze data waren deze vier vennootschappen gevestigd aan de [adres] . [36] , [37] , [38] en [39] [bedrijf 7] B.V. was een onderneming van [betrokkene 2] . [40]
Op 10 januari 2018 werden in de woning van [betrokkene 2] bankpassen gevonden van [bedrijf 4] B.V. en [bedrijf 5] B.V. [41]
In de periode rond eind september 2011 stonden ook [bedrijf 1] B.V. en [betrokkene 11] ingeschreven op het adres [adres] . [42]
4.3.2
Beoordeling
De vraag die vervolgens voorligt, is of verdachte, door te handelen als hierboven vastgesteld, zich schuldig heeft gemaakt aan (gewoonte)witwassen.
Witwassen zonder brondelict
Naar inmiddels bestendige jurisprudentie kan, in een geval zoals dat zich hier voordoet, waarin geen direct bewijs voor inkomsten uit brondelicten aanwezig is, witwassen bewezen worden geacht indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het geld uit enig misdrijf afkomstig is. Het ligt op de weg van het openbaar ministerie om het bewijs te leveren waaruit zodanige feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid.
De toetsing door de rechter dient daarbij de volgende stappen te doorlopen.
Allereerst zal moeten worden vastgesteld of de aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Indien deze situatie zich voordoet, mag van verdachte worden verlangd dat zij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld. Die verklaring dient concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk te zijn. Bij de beoordeling van deze verklaring spelen de omstandigheden waaronder en het moment en de wijze waarop deze tot stand is gekomen mede een rol. Zo kan het van belang zijn of verdachte van meet af aan een tegenwicht tegen de verdenking heeft geboden of dat zij pas in een laat stadium van het onderzoek is gaan verklaren op een wijze die aan de hiervoor genoemde vereisten voldoet.
Zodra het door verdachte geboden tegenwicht daartoe aanleiding geeft, ligt het vervolgens op de weg van het openbaar ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het geld. Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal dienen te blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het geld waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst heeft en dat derhalve een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
Vermoeden van witwassen
In deze zaak kan geen brondelict worden vastgesteld, waaruit de tenlastegelegde geldbedragen afkomstig zouden zijn. Daarom moet de vraag worden beantwoord
of er op basis van de feiten en omstandigheden, zoals deze uit het politieonderzoek en het
onderzoek ter terechtzitting naar voren zijn gekomen, bezien in samenhang met de
zogenaamde typologieën van witwassen, sprake is van een gerechtvaardigd vermoeden van
witwassen.
[betrokkene 2] heeft grote contante bedragen gestort op de bankrekeningen van familieleden. Deze geldbedragen werden vervolgens rondgepompt van betaalrekeningen naar spaarrekeningen en weer terug, en tussen de bankrekeningen van de verschillende familieleden van [betrokkene 2] . Uiteindelijk werden de geldbedragen overgeboekt naar de bankrekeningen van [betrokkene 2] , [bedrijf 1] B.V. en verdachte, waarna het aldus verzamelde vermogen gebruikt werd voor de aanschaf van de [vestigingsplaats 2] in 2011.
Het rondpompen van geld diende geen enkel redelijk bedrijfseconomisch doel. Voorts is het een feit van algemene bekendheid dat het contant omwisselen van geld in een witwascyclus vaak wordt gedaan ter onderbreking van de
‘papertrail’.
[betrokkene 2] heeft onder meer verdachte en [bedrijf 1] B.V. ingezet bij de aanschaf van het pand te [vestigingsplaats 2] . De geldbedragen die over de bankrekeningen van de twee vennootschappen zijn gegaan, zijn echter niet verantwoord met stukken van reguliere handelsactiviteiten.
De rechtbank is van oordeel dat voorgaande feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen en dat de door [betrokkene 2] contant gestorte bedragen, en derhalve de door verdachte, [betrokkene 2] en [bedrijf 1] B.V. voor de aanschaf van beide panden gebruikte gelden uit enig misdrijf afkomstig zijn.
Dat ligt anders bij de van lening afkomstige bedragen die door [betrokkene 1] en [betrokkene 3] zijn overgemaakt naar verdachte (€20.000,00) en de notaris, met uitzondering van een bedrag van €10.950,00 dat door [betrokkene 1] middels contante storting op 30 september 2011 is ontvangen. De rechtbank is van oordeel dat die van lening afkomstige bedragen niet het vermoeden rechtvaardigen dat sprake is van witwassen.
Verklaring verdachte
Van verdachte mag vervolgens verwacht worden dat zij een concrete, min of meer verifieerbare verklaring aflegt over de herkomst van het vermogen, die niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is. [betrokkene 2] heeft namens verdachte een verklaring afgelegd.
[betrokkene 2] heeft pas ter terechtzitting verklaard over de herkomst van het vermogen. Hij heeft verklaard geld te hebben geleend van [naam 1] . Hij zou € 100.000,00 giraal van [naam 1] hebben ontvangen en € 250.000,00 contant. Ter terechtzitting heeft de raadsman van [betrokkene 2] een schriftelijke verklaring van [naam 1] overgelegd, waarin deze de verklaring van [betrokkene 2] bevestigt.
Verder heeft [betrokkene 2] verklaard € 250.000,00 te hebben geleend van [naam 2] . Dit geldbedrag zou [naam 2] in Turkije contant aan de moeder van [betrokkene 2] hebben meegegeven.
[betrokkene 2] heeft verklaard de contante geldbedragen op de verschillende bankrekeningen van zijn familieleden te hebben gestort om het risico van eventueel faillissement van banken te spreiden.
De rechtbank acht de verklaring van [betrokkene 2] ongeloofwaardig. In de woning van [betrokkene 2] is een overeenkomst van geldlening tussen [naam 1] en [betrokkene 2] d.d. 1 maart 2011 aangetroffen, ten bedrage van € 100.000,00. Daarnaast is een zevental andere geldleningsovereenkomsten in de woning van [betrokkene 2] gevonden. Dit betreffen overeenkomsten tussen familieleden van [betrokkene 2] en hemzelf. De betreffende familieleden hebben verklaard niets van deze overeenkomsten te weten. [betrokkene 2] heeft verklaard dat hij deze overeenkomsten zelf heeft opgemaakt vanwege de geldbedragen die hij op hun rekeningen stortte. Hij heeft verklaard dat hij dit op deze wijze wilde administreren. [betrokkene 2] voedde dus verschillende bankrekeningen met grote contante stortingen, pompte dit geld rond en stelde leningsovereenkomsten op, terwijl het geld niet toebehoorde aan degene die het op papier aan hem leende en diegene bovendien van die ‘lening’ niet op de hoogte was.
Pas ter zitting heeft [betrokkene 2] verklaard dat hij, naast de eerdere € 100.000,00, nog eens € 250.000,00 contant van [naam 1] zou hebben geleend. Door de rechter-commissaris is, op verzoek van de verdediging, getracht een getuigenverklaring van [naam 1] af te nemen. Noch in Turkije, noch in Polen kon hij door de autoriteiten worden getraceerd. De ter terechtzitting overgelegde schriftelijke verklaring van [naam 1] is door [betrokkene 2] aan zijn raadsman verstrekt. Dat maakt, mede gelet op de omstandigheid dat [betrokkene 2] zelf geldleningsovereenkomsten opstelde, dat de verklaring van [betrokkene 2] als hoogst onwaarschijnlijk terzijde moet worden geschoven.
[naam 2] heeft verklaard € 250.000,00 aan [betrokkene 2] te hebben uitgeleend voor de aankoop door [betrokkene 2] van een pand. Dat bedrag van €250.000,00 zou hij contant via de moeder van [betrokkene 2] hebben “gestuurd”. Van deze vermeende lening zou geen overeenkomst zijn opgesteld. [betrokkene 2] heeft ter zitting verklaard dat het contante geld door zijn moeder in een koffer uit Turkije is meegevoerd naar Nederland. Dit vindt geen steun in de door de moeder, [betrokkene 6] , bij de FIOD en de rechter-commissaris afgelegde verklaringen. De rechtbank acht het hoogst ongeloofwaardig dat de moeder van [betrokkene 2] – die op leeftijd is - met een contant geldbedrag van € 250.000,00 van Turkije naar Nederland is gereisd.
Tussenconclusie
Nu zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen en verdachte middels [betrokkene 2] geen concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft afgelegd over de herkomst van de ten laste gelegde bedragen, kan de rechtbank niet anders dan concluderen dat sprake is van witwassen.
Daderschap verdachte
Naar vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (vgl. Hoge Raad 21 oktober 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF7938) is het voor de beantwoording van de vraag of een gedraging redelijkerwijs aan een rechtspersoon kan worden toegerekend van belang om vast te stellen of deze gedraging is verricht in de sfeer van die rechtspersoon. Van zo een gedraging is sprake als zich één of meer van de volgende omstandigheden voordoen:
  • het gaat om een handelen of nalaten van iemand die hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking hetzij uit anderen hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon;
  • de gedraging past in de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon;
  • de gedraging is de rechtspersoon dienstig geweest in het uitgeoefende bedrijf;
  • de rechtspersoon vermocht erover te beschikking of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden en zodanig of vergelijkbaar gedrag werd blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon aanvaard of placht te worden aanvaard. Onder bedoeld aanvaarden is mede begrepen het niet betrachten van de zorg die in redelijkheid van de rechtspersoon kon worden gevergd met het oog op de voorkoming van de gedraging.
Hoewel [betrokkene 1] in de ten laste gelegde periode formeel bestuurder was van verdachte, was zij niet actief in de vennootschap, en was het feitelijk [betrokkene 2] die de bedrijfsvoering deed. [betrokkene 1] , was ten tijde van de oprichting van de vennootschap 23 jaar, student, en had geen ervaring in het besturen van een onderneming. [betrokkene 2] had als enige de feitelijke beschikking over de bankrekening van de vennootschap, had de zakelijke contacten in vastgoedtransacties en verrichtte alle administratieve handelingen. De door [betrokkene 2] gestorte contante bedragen zijn deels bij verdachte terechtgekomen en gebruikt door verdachte om het pand te [vestigingsplaats 2] aan te kopen. Uit de feitelijke werkzaamheden van [betrokkene 2] leidt de rechtbank af dat [betrokkene 2] uit andere hoofde dan uit dienstbetrekking werkzaam is geweest ten behoeve van de rechtspersoon. Dit paste bij de normale bedrijfsvoering; verdachte was actief in de verhuur van onroerend goed.
De rechtbank concludeert op grond van deze omstandigheden dat de gedraging plaatsvond in de sfeer van verdachte en daarom redelijkerwijs aan haar kan worden toegerekend.
De rechtbank merkt daarbij voorts op dat slechts een deel van het ten laste gelegde bedrag op de bankrekening van verdachte is terechtgekomen. De rechtbank is daarom van oordeel dat de ten laste gelegde gedragingen alleen voor zover het dat bedrag betreft aan de rechtspersonen kunnen worden toegerekend. Dat levert het volgende bedrag op:
€ 70.000,00.
Medeplegen
Aan verdachte is tenlastegelegd dat hij de in de tenlastelegging vermelde bedragen tezamen en in vereniging met anderen heeft witgewassen.
Gelet op hetgeen de rechtbank ten aanzien van het daderschap van verdachte heeft overwogen, is de rechtbank van oordeel dat geen sprake kan zijn van medeplegen tussen [betrokkene 2] als feitelijke leidinggevende van verdachte en zichzelf als natuurlijke persoon.
Het pand aan de [vestigingsplaats 2] is gefinancierd met de gelden die onder andere door [betrokkene 2] , [bedrijf 1] B.V. en verdachte zijn overgemaakt naar de derdenrekening van de notaris.
Verdachte heeft op 30 september 2011 € 89.500,00 overgeboekt naar de derdenrekening van de notaris. Dat bedrag bestaat deels uit de door [bedrijf 1] B.V. op diezelfde dag naar verdachte overgeboekte € 70.000,00. De rechtbank is daarom van oordeel dat sprake is van medeplegen ter zake dit bedrag tussen [bedrijf 1] B.V. en verdachte.
[bedrijf 1] B.V. heeft met witgewassen gelden totaal € 274.291,64 ten behoeve van de aankoop door verdachte van het pand aan de [vestigingsplaats 2] aan het notariskantoor overgemaakt. De rechtbank is van oordeel dat dit met zich brengt dat verdachte ter zake nauw en bewust heeft samengewerkt met [bedrijf 1] B.V. en ook ter zake van dit bedrag als medepleegster heeft te gelden.
[betrokkene 1] heeft op 30 september 2011 een contante storting van € 10.950,00 ontvangen. Dit bedrag is opgegaan in de € 90.000,00 die door haar op diezelfde dag is overgeboekt naar de notaris. De rechtbank is van oordeel dat ten aanzien van € 10.950,00 sprake is van schuldwitwassen door [betrokkene 1] . Het dossier bevat echter onvoldoende, wettige aanwijzingen voor betrokkenheid van verdachte of [betrokkene 2] bij het witwassen van dit bedrag, zodat verdachte daarvan partieel wordt vrijgesproken.
Gewoonte
In een periode van een half jaar is een bijzonder groot aantal contante geldstortingen gedaan op een groot aantal bankrekeningen. Een periode van vier jaar later heeft zich dit nog eens herhaald. Door vermenging en frequente overboekingen van die bedragen tot grotere bedragen en uiteindelijk tot betalingen aan de notaris, heeft verdachte zich het eigendom van het pand verworven. De contante stortingen en de banktransacties zijn vrijwel allemaal toe te rekenen aan medeverdachte [betrokkene 2] . Hiervoor heeft de rechtbank overwogen dat sprake is van het toerekenen van de witwasgedragingen van [betrokkene 2] aan verdachte en van medeplegen van verdachte met [bedrijf 1] B.V. Gelet op de duur en de frequentie van stortingen en banktransacties komt de rechtbank tot het oordeel dat sprake is van een gewoonte tot witwassen.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de periode van 1 mei 2011 tot en met 30 september 2011 tezamen en in vereniging met [bedrijf 1] B.V. de volgende bedragen heeft witgewassen:
  • € 274.291,64, en
  • 70.000,00
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van gewoontewitwassen.
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het witwassen van de volgende bedragen:
  • € 57.500,00, en
  • € 19.500,00, en
  • € 90.000,00, en
  • € 100.000,00.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op momenten in de periode van 01 mei 2011 tot en met 30 september 2011, in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander,
telkens van een geldbedrag, te weten:
  • EUR 274.291,64, en
  • EUR 70.000,00,
(sub a) de herkomst en de verplaatsing heeft verhuld, en heeft verhuld wie de rechthebbende was,
en
telkens een geldbedrag, te weten:
  • EUR 274.291,64, en
  • EUR 70.000,00,
(sub b) heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en omgezet en hiervan gebruik heeft gemaakt,
terwijl zij wist dat die voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf;
terwijl zij van het plegen van dat feit een gewoonte heeft gemaakt.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij haar daarvan zal vrijspreken.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in artikel 420ter van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
het misdrijf:
het door een rechtspersoon begaan van medeplegen van gewoontewitwassen.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezen verklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte een geldboete van € 60.000,00 op te leggen.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft over de strafmaat geen standpunt ingenomen.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte heeft in een periode van een half jaar bijna € 345.000 witgewassen. Door het witwassen van crimineel vermogen wordt de onderliggende criminaliteit gefaciliteerd. Het vormt een aantasting van de legale economie en schaadt de integriteit van het financiële handelsverkeer en het vertrouwen dat daarin moet kunnen worden gesteld.
Uit het uittreksel uit de Justitiële Documentatie betreffende verdachte van 21 oktober 2023 volgt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
Bij het bepalen van de straf houdt de rechtbank rekening met de overschrijding van de redelijke termijn. [betrokkene 2] , die aan verdachte’s handelen feitelijk leiding heeft gegeven, is op 9 januari 2018 in verzekering gesteld. Verdachte had daarom uiterlijk in januari 2020 een vonnis mogen verwachten. Gelet op de overschrijding van de termijn met drie jaar, zal de rechtbank de op te leggen straf verminderen, en omdat de rechtbank tot de bewezenverklaring van een lager witgewassen bedrag komt dan door de officier van justitie gevorderd, zal de rechtbank een lagere geldboete opleggen dan geëist.
7.4
De inbeslaggenomen voorwerpen
7.4.1
Het pand aan de [vestigingsplaats 2]
De officier van justitie heeft het standpunt ingenomen dat het pand aan de [vestigingsplaats 2] moet worden verbeurdverklaard.
De raadsman heeft betoogd dat de vordering moet worden afgewezen.
De rechtbank is van oordeel dat het op de beslaglijst vermelde pand aan de [vestigingsplaats 2] moet worden verbeurdverklaard, omdat het een voorwerp betreft dat aan verdachte toebehoort en die grotendeels door middel van het strafbare feit is verkregen. De rechtbank heeft daarbij met de draagkracht van de veroordeelde rekening heeft gehouden.
7.4.2
Vordering [bedrijf 1] B.V. op verdachte
In het onderzoek is conservatoir beslag gelegd op een “vordering (recht van eerste hypotheek)” van [bedrijf 1] B.V. op verdachte, vastgelegd in register Onroerende Zaken Hyp3 in deel 62897 nummer 67, d.d. 03-10-2011 (zie AMB-042a). De officier van justitie heeft het standpunt ingenomen dat deze vordering moet worden verbeurdverklaard.
De raadsman heeft betoogd dat de vordering moet worden afgewezen.
De rechtbank begrijpt de vordering van de officier van justitie aldus dat de door haar gevorderde verbeurdverklaring betrekking heeft op het beperkte zakelijke recht van eerste hypotheek welk recht formeel toebehoort aan [bedrijf 1] B.V. en in de strafzaak van deze medeverdachte is gedaan, zodat in onderhavige strafzaak op deze vordering geen beslissing hoeft te worden genomen.
7.4.3
Vordering [betrokkene 2] op verdachte
In het onderzoek is conservatoir beslag gelegd op een vordering van € 100.000,00 die [betrokkene 2] op verdachte heeft (zie AMB-043b). De officier van justitie heeft het standpunt ingenomen dat deze vordering moet worden verbeurdverklaard.
De raadsman heeft betoogd dat de vordering moet worden afgewezen.
De rechtbank begrijpt de vordering van de officier van justitie aldus dat de door haar gevorderde verbeurdverklaring betrekking heeft op het persoonlijke vorderingsrecht tot betaling van een geldsom die toebehoort aan [betrokkene 2] en in de strafzaak van deze medeverdachte is gedaan, zodat in onderhavige strafzaak op deze vordering geen beslissing hoeft te worden genomen.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op het hiervoor genoemde wetsartikel. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 23, 24, 33, 33a, 47, 51 en 57 Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf:
het door een rechtspersoon begaan van medeplegen van gewoontewitwassen;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt de verdachte tot betaling van
een geldboete van € 40.000,00 (zegge: veertigduizend euro);
de in beslag genomen voorwerpen
- verklaart verbeurd het in beslag genomen voorwerp, te weten het pand aan de [vestigingsplaats 2] .
Dit vonnis is gewezen door mr. M.B. Werkhoven, voorzitter, mr. J.T. Pouw en
mr. F.M.A. ‘t Hart, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.L. Vedder, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 16 februari 2023.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de FIOD/Belastingdienst in onderzoek Ararat (dossiernummer 62007). Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Een geschrift, te weten een uittreksel van de Kamer van Koophandel van 5 september 2017 (DOC-001), p. 605.
3.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [betrokkene 2] van 10 januari 2018 (V-001-01), p. 465.
4.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [betrokkene 2] van 10 januari 2018 (V-001-01), p. 466.
5.Een geschrift, te weten een uittreksel van de Kamer van Koophandel van 5 september 2017 (DOC-002), p. 609.
6.Het proces-verbaal van bevindingen van 3 oktober 2017 (AMB-005), p. 125.
7.Een geschrift, te weten een rekeningafschrift van bankrekening [rekeningnummer 11] t.n.v. [bedrijf 2] (DOC-048), p. 1073.
8.Een geschrift, te weten een rekeningafschrift van bankrekening [rekeningnummer 11] t.n.v. [bedrijf 2] (DOC-048), p. 1073.
9.Een geschrift, te weten een rekeningafschrift van bankrekening [rekeningnummer 11] t.n.v. [bedrijf 2] (DOC-047), p. 1072.
10.Een geschrift, te weten een rekeningafschrift van bankrekening [rekeningnummer 11] t.n.v. [bedrijf 2] (DOC-047), p. 1072.
11.Een geschrift, te weten een rekeningafschrift van bankrekening [rekeningnummer 11] t.n.v. [bedrijf 2] (DOC-046), p. 1071.
12.Het proces-verbaal van bevindingen van 19 december 2017 (AMB-014), p. 165.
13.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] bij de rechter-commissaris, van 12 januari 2021.
14.Het proces-verbaal van bevindingen van 19 december 2017 (AMB-014), p. 165.
15.Het proces-verbaal van bevindingen van 19 december 2017 (AMB-014), p. 165.
16.Het proces-verbaal van bevindingen van 19 december 2017 (AMB-014), p. 165.
17.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] bij de rechter-commissaris, van 12 januari 2021.
18.Het proces-verbaal van bevindingen van 19 december 2017 (AMB-014), p. 165.
19.Het proces-verbaal van bevindingen van 19 december 2017 (AMB-014), p. 163.
20.Het proces-verbaal van bevindingen van 19 december 2017 (AMB-014), p. 164.
21.Het proces-verbaal van bevindingen van 19 december 2017 (AMB-014), p. 164.
22.Het proces-verbaal van bevindingen van 19 december 2017 (AMB-014), p. 162 en 163.
23.Het proces-verbaal van ambtshandeling van 8 februari 2018 (AMB-021), p. 216.
24.Het proces-verbaal van ambtshandeling van 8 februari 2018 (AMB-021), p. 218 tot en met 220.
25.Het proces-verbaal van ambtshandeling van 8 februari 2018 (AMB-019), p. 195.
26.Het proces-verbaal van ambtshandeling van 8 februari 2018 (AMB-019), p. 196 tot en met 198.
27.Het proces-verbaal van ambtshandeling van 8 februari 2018 (AMB-017), p. 177.
28.Het proces-verbaal van ambtshandeling van 8 februari 2018 (AMB-017), p. 179 en 180.
29.Het proces-verbaal van ambtshandeling van 8 februari 2018 (AMB-018), p. 187.
30.Het proces-verbaal van ambtshandeling van 8 februari 2018 (AMB-018), p. 188 en 189.
31.Het proces-verbaal van ambtshandeling van 8 februari 2018 (AMB-020), p. 206.
32.Het proces-verbaal van ambtshandeling van 8 februari 2018 (AMB-020), p. 207 tot en met 209.
33.Het proces-verbaal van ambtshandeling van 8 februari 2018 (AMB-022), p. 226.
34.Het proces-verbaal van ambtshandeling van 8 februari 2018 (AMB-022), p. 227 tot en met 229.
35.Het proces-verbaal ter terechtzitting van 16 januari 2023, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte [betrokkene 2] .
36.Een geschrift, te weten een uittreksel van de Kamer van Koophandel van 2 november 2017, betreffende [bedrijf 4] B.V. (DOC-100), p. 1494.
37.Een geschrift, te weten een uittreksel van de Kamer van Koophandel van 31 oktober 2017, betreffende [bedrijf 5] B.V. (DOC-091), p. 1477.
38.Het proces-verbaal van bevindingen van 17 januari 2018 (AMB-023), p. 234.
39.Een geschrift, te weten een uittreksel van de Kamer van Koophandel van 13 oktober 2017, betreffende [bedrijf 7] B.V. (DOC-091), p. 1483.
40.Het proces-verbaal ter terechtzitting van 16 januari 2023, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte [betrokkene 2] .
41.Het proces-verbaal van doorzoeking Object A (AMB-028), met bijlagen, p. 255
42.Het proces-verbaal van bevindingen van 17 januari 2018 (AMB-023), p. 235 en 236.
43.Zijnde het bedrag dat [bedrijf 1] B.V. op 30 september 2011 heeft overgemaakt aan verdachte.