ECLI:NL:RBOVE:2023:2383

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
16 februari 2023
Publicatiedatum
27 juni 2023
Zaaknummer
08-996182-17 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor gewoontewitwassen met gevangenisstraf en verbeurdverklaring van in beslag genomen voorwerpen

Op 16 februari 2023 heeft de Rechtbank Overijssel in Zwolle uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van gewoontewitwassen. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het leiding geven aan het witwassen van aanzienlijke geldbedragen, in totaal bijna € 800.000,00, in de periode van 6 juli 2011 tot en met 28 september 2015. De verdachte heeft samen met de door hem aangestuurde vennootschappen, [bedrijf 1] B.V. en [bedrijf 2] B.V., op verschillende manieren geldbedragen witgewassen, waarbij contante stortingen op bankrekeningen van familieleden en het rondpompen van geld tussen verschillende rekeningen een belangrijke rol speelden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte feitelijke leiding heeft gegeven aan deze strafbare feiten en dat er sprake was van gewoontewitwassen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en de rechtbank verklaarde de in beslag genomen vorderingen van de verdachte op de vennootschappen verbeurd, omdat deze vorderingen voortkwamen uit het witwassen. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de rol van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08-996182-17 (P)
Datum vonnis: 16 februari 2023
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1977 in [geboorteplaats] (Turkije),
wonende aan de [woonplaats] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 27 mei 2019, 14 april 2022, 3 oktober 2022, 16 januari 2023 en 2 februari 2023.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A.M. Ruige en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. R. van 't Land, advocaat te Breda, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er na wijziging van de tenlastelegging van 16 januari 2023, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:opdracht heeft gegeven tot dan wel feitelijke leiding heeft gegeven aan het door [bedrijf 1] B.V. en/of [bedrijf 1] B.V. i.o. tezamen en in vereniging met (een) ander(en) witwassen van in totaal € 375.737,62, en van dat feit een gewoonte heeft gemaakt,
dan wel (subsidiair) tezamen en in vereniging met (een) ander(en) in totaal € 375.737,62 heeft witgewassen, en van dat feit een gewoonte heeft gemaakt;
feit 2:opdracht heeft gegeven tot dan wel feitelijke leiding heeft gegeven aan het door [bedrijf 2] B.V. en/of [bedrijf 1] B.V. tezamen en in vereniging met (een) ander(en) witwassen van in totaal € 611.291,64, en van dat feit een gewoonte heeft gemaakt,
dan wel (subsidiair) tezamen en in vereniging met (een) ander(en) in totaal € 611.291,64 heeft witgewassen, en van dat feit een gewoonte heeft gemaakt.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
de besloten vennootschap [bedrijf 1] B.V. en/of [bedrijf 1] i.o. op één of meer momenten in of omstreeks de periode van 01 maart 2011 tot en met 28 september 2015 in de gemeente Tilburg, althans in Nederland en/of Turkije,
tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen,
(telkens) van één of meer geldbedragen, te weten (zie AMB-014, p. 161 en AMB-014, bijlage 3, p. 170):
- EUR 100.000, en/of
- EUR 50.000, en/of
- EUR 50.000, en/of
- EUR 175.737,62,
in elk geval enig geldbedrag,
(sub a) de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de
verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende was en/of wie dit voorwerp voorhanden heeft gehad,
en/of
(telkens) één of meer geldbedragen, te weten (zie AMB-014, p. 161 en AMB-014, bijlage 3, p. 170):
- EUR 100.000, en/of
- EUR 50.000, en/of
- EUR 50.000, en/of
- EUR 175.737,62,
in elk geval enig geldbedrag,
(sub b) heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet en/of hiervan gebruik heeft gemaakt,
terwijl zij wist dat die voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf,
terwijl zij van het plegen van dat feit een gewoonte heeft gemaakt;
tot het plegen van welke bovenomschreven strafbare feiten verdachte al dan niet tezamen met één of meer anderen, (telkens) opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke bovenomschreven verboden gedragingen verdachte al dan niet tezamen met één of meer anderen, (telkens) feitelijke leiding heeft gegeven;
SUBSIDIAIR, dat
hij op één of meer momenten in of omstreeks de periode van 01 maart 2011 tot en met 28 september 2015, in de gemeente Tilburg, althans in Nederland en/of Turkije, tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen,
(telkens) van één of meer geldbedragen, te weten (zie AMB-014, p. 161 en AMB-014, bijlage 3, p. 170):
- EUR 100.000, en/of
- EUR 50.000, en/of
- EUR 50.000, en/of
- EUR 175.737,62,
in elk geval enig geldbedrag,
(sub a) de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de
verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende was en/of wie dit voorwerp voorhanden heeft gehad,
en/of
(telkens) één of meer geldbedragen, te weten (zie AMB-014, p. 161 en AMB-014, bijlage 3, p. 170):
- EUR 100.000, en/of
- EUR 50.000, en/of
- EUR 50.000, en/of
- EUR 175.737,62,
in elk geval enig geldbedrag,
(sub b) heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet en/of hiervan gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij wist dat die voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf,
terwijl hij van het plegen van dat feit een gewoonte heeft gemaakt;
2.
de besloten vennootschap(pen) [bedrijf 2] B.V. en/of [bedrijf 1] B.V.
op één of meer momenten in of omstreeks de periode van 01 mei 2011 tot en met
30 september 2011, in de gemeente Tilburg, althans in Nederland en/of Turkije, tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen,
(telkens) van één of meer geldbedragen, te weten (zie AMB-014, p. 161 en AMB-014, bijlage 1, p. 168):
  • EUR 274.291,64, en/of
  • EUR 57.500, en/of
  • EUR 89.500, en/of
  • EUR 90.000, en/of
  • EUR 100.000,
(sub a) de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de
verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende was en/of wie dit voorwerp voorhanden heeft gehad,
en/of
(telkens) één of meer geldbedragen, te weten (zie AMB-014, p. 161 en AMB-014, bijlage 1, p. 168):
  • EUR 274.291,64, en/of
  • EUR 57.500, en/of
  • EUR 89.500, en/of
  • EUR 90.000, en/of
  • EUR 100.000,
in elk geval enig geldbedrag,
(sub b) heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet en/of hiervan gebruik heeft gemaakt,
terwijl zij wist dat die voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf;
terwijl zij van het plegen van dat feit een gewoonte heeft gemaakt,
tot het plegen van welke bovenomschreven strafbare feiten verdachte al dan niet tezamen met één of meer anderen, (telkens) opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke bovenomschreven verboden gedragingen verdachte al dan niet tezamen met één of meer anderen, (telkens) feitelijke leiding heeft gegeven;
SUBSIDIAIR, dat
hij op één of meer momenten in of omstreeks de periode van 01 mei 2011 tot en met 30 september 2011, in de gemeente Tilburg, althans in Nederland en/of Turkije, tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen,
(telkens) van één of meer geldbedragen, te weten (zie AMB-014, p. 161 en AMB-014, bijlage 1, p. 168):
  • EUR 274.291,64, en/of
  • EUR 57.500, en/of
  • EUR 89.500, en/of
  • EUR 90.000, en/of
  • EUR 100.000,
(sub a) de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de
verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende was en/of wie dit voorwerp voorhanden heeft gehad,
en/of
(telkens) één of meer geldbedragen, te weten (zie AMB-014, p. 161 en AMB-014, bijlage 1, p. 168):
  • EUR 274.291,64, en/of
  • EUR 57.500, en/of
  • EUR 89.500, en/of
  • EUR 90.000, en/of
  • EUR 100.000,
in elk geval enig geldbedrag,
(sub b) heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet en/of hiervan gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij wist dat die voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf;
terwijl hij van het plegen van dat feit een gewoonte heeft gemaakt.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 primair ten laste gelegde feiten.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om vrijspraak van beide ten laste gelegde feiten. Hiertoe is aangevoerd dat niet kan worden gesteld dat de resultaten van het onderzoek voldoende feiten en omstandigheden hebben opgeleverd waaruit zonder meer het vermoeden van witwassen kan worden afgeleid. Er is daarom geen sprake van een situatie waarin van verdachte een verklaring mag worden verlangd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
4.3.1
Overwegingen vooraf
De officier van justitie heeft in de tenlastelegging aan verdachte primair telkens ten laste gelegd wat hem als feitelijk leidinggevende aan strafbare gedragingen van [bedrijf 1] B.V. (i.o.) en/of [bedrijf 2] B.V. wordt verweten. Dit stelt de rechtbank voor enkele uitdagingen omdat:
a. Naar vaste rechtspraak kan een feitelijk leidinggevende niet medeplegen met zichzelf als natuurlijk persoon.
b. In artikel 51 Sr is bepaald dat een strafbaar feit kan worden begaan door natuurlijke personen en een rechtspersonen. Indien een strafbaar feit is begaan door een rechtspersoon kan een feitelijk leidinggevende worden vervolgd. Een rechtspersoon in de vorm van een besloten vennootschap, zoals [bedrijf 1] B.V., wordt opgericht alvorens zij bestaat. Vóór de oprichtingsdatum is er nog geen sprake van een rechtspersoon in de zin van artikel 51 Sr en laat het zich moeilijk begrijpen als in die situatie toch een persoon als feitelijk leidinggevende van een BV “i.o.” wordt vervolgd.
c. Nu de periode van tenlastelegging eerder begint (1 maart resp. 1 mei 2011) dan de oprichtingsdata van deze vennootschappen (6 juli 2011) ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of door de officier van justitie bewust een deel van het strafdossier buiten beschouwing is gelaten of om die reden bewust heeft gekozen voor een subsidiaire tenlastelegging.
Gelet op de inhoud van het strafdossier en hetgeen ter zitting is verhandeld is de rechtbank van oordeel dat dat niet het geval is. Hierna zal voor de leesbaarheid van het vonnis het gehele dossier worden besproken, waarna pas bij de bewezenverklaringen conclusies kunnen worden verbonden aan het functionele daderschap van verdachte, indien en voor zover het tot een bewezenverklaring komt.
4.3.2
[vestigingsplaats 1] (feit 2)
De rechtbank stelt op basis van het dossier en van hetgeen ter terechtzitting is besproken de volgende feiten en omstandigheden vast.
[bedrijf 2] B.V.
[bedrijf 2] B.V. is op 6 juli 2011 opgericht en gevestigd aan de [vestigingsplaats 1] . [betrokkene 1] is bestuurder van de vennootschap. [2] Verdachte is aandeelhouder en bezit 34% van de aandelen. [betrokkene 1] en [betrokkene 2] bezitten ieder 33% van de aandelen. [3] Verdachte leidde de vennootschap; de zussen [betrokkenen] waren vrijwel niet betrokken bij de bedrijfsvoering. [4]
[bedrijf 1] B.V.
[bedrijf 1] B.V. is eveneens op 6 juli 2011 opgericht en gevestigd aan de [vestigingsplaats 2] . Verdachte is bestuurder en enig aandeelhouder van deze vennootschap. [5]
Financiering [vestigingsplaats 1]
Op 30 september 2011 is het pand aan de [vestigingsplaats 1] aan [bedrijf 2] B.V. overgedragen. Op de derdenrekening van het notariskantoor zijn met betrekking tot de aankoop van dit pand de volgende betalingen binnengekomen [6] :
- € 40.000,00 € 40.000,00 en € 50.000,00 van [betrokkene 1] [7] ;
- € 50.000,00 € 50.000,00 en € 50.000,00 van [betrokkene 2] [8] ;
- € 253.291,64 € 253.291,64 en € 21.000,00 van [bedrijf 1] B.V. [9] ;
- € 89.500,00 € 89.500,00 van [bedrijf 2] B.V. [10] ;
- € 57.500,00 € 57.500,00 van verdachte. [11]
Betalingen door [betrokkene 1]
Op 11 mei ontving [betrokkene 1] op haar bankrekening € 100.000,00 van [betrokkene 3] . [12] Dit betrof een lening van haar oom. [13]
Op 29 juni 2011 werd van de rekening van [betrokkene 1] een bedrag van € 20.000,00 overgemaakt naar de bankrekening van [bedrijf 2] B.V. [14]
Op 30 september 2011 werd op de bankrekening van [betrokkene 1] een bedrag van € 10.950,00 contant gestort. Diezelfde dag werd vanaf haar bankrekening achtereenvolgens € 50.000,00 en € 40.000,00 overgemaakt naar de derdenrekening van [bedrijf 3] te Goirle . [15]
Betalingen door [betrokkene 2]
Op 11 mei 2011 ontving [betrokkene 2] op haar bankrekening € 100.000,00 van [betrokkene 4] . [16] Dit betrof een lening van haar neef. [17]
Op 30 september 2011 werd van de bankrekening van [betrokkene 2] tweemaal € 50.000,00 overgemaakt naar de derdenrekening van [bedrijf 3] te Goirle . [18]
Betalingen door [bedrijf 1] B.V.
In de periode van 20 september 2011 tot en met september 2011 werd op de bankrekening van [bedrijf 1] B.V. bedragen van in totaal € 354.400,00 ontvangen, bestaande uit:
  • € 76.500,00, op 20 september 2011 ontvangen van [betrokkene 5] ;
  • € 18.000,00, op 21 september 2011 ontvangen van [bedrijf 4] B.V.;
  • € 29.500,00, op 30 september 2011 ontvangen van [betrokkene 5] ;
  • € 29.700,00, op 30 september 2011 ontvangen van [betrokkene 6] ;
  • € 37.000,00, op 30 september 2011 ontvangen van [betrokkene 6] ;
  • € 143.500,00, op 30 september 2011 ontvangen van [rekeningnummer 1] ten name van verdachte;
  • € 20.200,00, op 30 september 2011 ontvangen van [rekeningnummer 2] ten name van verdachte.
Op 30 september 2011 werd in totaal € 344.291,64 overgemaakt van de bankrekening van [bedrijf 1] B.V.:
  • € 274.291,64 naar de derdenrekening van [bedrijf 3] in Goirle ;
  • € 70.000,00 naar [bedrijf 2] B.V.
Betalingen door [bedrijf 2] B.V.
Zoals hierboven al benoemd, ontving [bedrijf 2] B.V. de volgende geldbedragen op haar bankrekening:
  • op 29 juni 2011 € 20.000,00 van [betrokkene 1] ;
  • op 30 september 2011 € 70.000,00 van [bedrijf 1] B.V.
Op 30 september 2011 boekte [bedrijf 2] B.V. € 89.500,00 over naar de derdenrekening van [bedrijf 3] . [21]
Betalingen door verdachte
De aankoop van het pand aan de [vestigingsplaats 1] is onder andere gefinancierd met geld afkomstig van bankrekeningnummer [rekeningnummer 1] ten name van verdachte. Tussen 1 augustus 2011 en 30 september 2011 zijn op deze bankrekening de volgende bedragen ontvangen:
  • € 50.000,00, op 1 augustus 2011 ontvangen van [rekeningnummer 3] ten name van verdachte;
  • € 57.500,00, op 8 augustus 2011 ontvangen van [rekeningnummer 3] ten name van verdachte;
  • € 2.400,00, op 16 september 2011 ontvangen van [betrokkene 7] (met als omschrijving ‘lening’);
  • € 1.000,00, op 26 september 2011 ontvangen van [betrokkene 5] (met als omschrijving ‘betalen lening’);
  • € 11.940,00, op 29 september 2011 ontvangen van [bedrijf 6] B.V. (de rechtbank begrijpt: [bedrijf 6] B.V.);
  • € 15.000,00, op 29 september 2011 ontvangen van [bedrijf 7] ;
  • € 13.000,00, een contante storting op 30 september 2011;
  • € 24.598,74, op 30 september 2011 ontvangen van [bedrijf 8] B.V.;
  • € 21.620,54, op 30 september 2011 ontvangen van [bedrijf 9] B.V.;
  • € 16.000,00, op 30 september 2011 ontvangen van [betrokkene 6] ;
  • € 37.969,00, op 30 september 2011 ontvangen van [betrokkene 8] ;
  • € 22.500,00, op 30 september 2011 ontvangen van [rekeningnummer 3] ten name van verdachte.
De volgende geldbedragen werden overgemaakt van bankrekeningnummer [rekeningnummer 1] :
  • op 8 augustus 2011 € 57.500,00 naar de derdenrekening van [bedrijf 3] ;
  • op 30 september 2011 in totaal € 143.500,00 naar [bedrijf 1] B.V.
Familieleden van verdachte
In de hierboven weergegeven overzichten van geldstromen is te zien dat [bedrijf 1] B.V. en verdachte geld hebben ontvangen van [betrokkene 5] , [betrokkene 6] , [betrokkene 6] , [betrokkene 8] . Uit het onderzoek zijn drie verschillende personen met de naam [betrokkene 6] naar voren gekomen, namelijk [betrokkene 9] , [betrokkene 10] en [betrokkene 11] . Dit zijn allen familieleden van verdachte.
[betrokkene 5]
is de moeder van verdachte. [23] In de periode van 18 januari 2011 tot en met 30 september 2011 is op haar bankrekening [rekeningnummer 4] in totaal € 60.260,00 aan contante stortingen binnengekomen.
In de periode van 2 juni 2011 tot en met 30 september 2011 werden van haar bankrekening bedragen van in totaal € 108.000,00 overgemaakt naar verdachte en [bedrijf 1] B.V. [24]
[betrokkene 6]
is een neef van verdachte. [25] In de periode van 9 februari 2011 tot en met 30 september 2011 is op zijn bankrekening [rekeningnummer 5] in totaal € 35.830,00 aan contante stortingen binnengekomen.
Tussen 18 januari 2011 en 30 september 2011 werd van de bankrekening van [betrokkene 6] in totaal € 58.700,00 overgemaakt naar verdachte, [betrokkene 5] en [bedrijf 1] B.V. [26]
[betrokkene 9]
is een nicht van verdachte. [27] In de periode van 6 januari 2011 tot en met 29 maart 2011 is op haar bankrekeningen [rekeningnummer 6] en [rekeningnummer 7] in totaal € 24.300,00 aan contante stortingen binnengekomen.
In de periode van 18 januari 2011 tot en met 30 september 2011 werd in totaal € 32.800,00 overgeboekt naar de bankrekeningen van verdachte en [bedrijf 1] B.V. [28]
[betrokkene 10]
is een neef van verdachte. [29] In de periode van 8 februari 2011 tot en met 18 april 2011 is op zijn bankrekening [rekeningnummer 8] in totaal € 7.620,00 aan contante stortingen binnengekomen. Ook heeft hij in die periode geld ontvangen van de bankrekening van [betrokkene 8] , in totaal € 7.150,00.
Eveneens in die periode zijn vanaf zijn bankrekening bedragen van in totaal € 8.700,00 overgemaakt naar verdachte en [betrokkene 9] . Ook is er op 20 mei 2011 een bedrag van € 5.500,00 contant opgenomen. [30]
[betrokkene 11]
is een neef van verdachte. [31] In de periode van 31 mei 2011 tot en met 30 september 2011 is op zijn bankrekening [rekeningnummer 9] in totaal € 35.000,00 aan contante stortingen binnengekomen.
Op 30 september 2011 werd van de bankrekening van [betrokkene 11] € 21.000,00 overgemaakt naar de rekening van [bedrijf 1] B.V. Ook werd diezelfde dag € 14.000,00 overgemaakt naar de bankrekening van verdachte. [32]
[betrokkene 8]
is een neef van verdachte. [33] In de periode van 6 april 2011 tot en met 28 september 2011 is op zijn bankrekening [rekeningnummer 10] in totaal € 38.370,00 aan contante stortingen binnengekomen. Ook werd op 18 april 2011 € 5.500,00 ontvangen van [bedrijf 6] B.V.
Tussen 7 en 18 april 2011 en 30 september 2011 werden van de bankrekening van [betrokkene 8] bedragen van in totaal € 45.119,00 overgemaakt naar [betrokkene 10] en [bedrijf 1] B.V. [34]
Contante stortingen
Alle contante stortingen die in de periode van 6 januari 2011 tot en met 30 september 2015 op de rekeningen van [betrokkene 5] , [betrokkene 6] , [betrokkene 9] , [betrokkene 10] , [betrokkene 11] en [betrokkene 8] zijn gedaan, zijn door verdachte verricht. [35]
[bedrijf 6] B.V., [bedrijf 7] B.V., [bedrijf 8] B.V. en [bedrijf 9] B.V.
Op 29 en 30 september 2011 werden door [bedrijf 6] B.V., [bedrijf 7] B.V., [bedrijf 8] B.V. en [bedrijf 9] B.V. overboekingen gedaan op de bankrekening van verdachte. Op deze data waren deze vier vennootschappen gevestigd aan de [vestigingsplaats 3] . [36] , [37] , [38] en [39] [bedrijf 9] B.V. was een onderneming van verdachte. [40]
Op 10 januari 2018 werden in de woning van verdachte bankpassen gevonden van [bedrijf 6] B.V. en [bedrijf 7] B.V. [41]
In de periode rond eind september 2011 stonden ook [bedrijf 1] B.V. en [betrokkene 9] ingeschreven op het adres [vestigingsplaats 3] . [42]
4.3.3
[adres] (feit 1)
De rechtbank stelt op basis van het dossier en van hetgeen ter terechtzitting is besproken de volgende feiten en omstandigheden vast.
Aankoop [adres] in 2011
Op of omstreeks 30 juni 2011 heeft verdachte het pand aan de [adres] gekocht van [bedrijf 10] B.V. voor € 550.000,00. De koopakte had het kenmerk [code] . [43] De financieringsaanvraag werd echter afgewezen door de Westland Utrecht Bank. [44] De overdracht van het pand heeft niet plaatsgevonden.
In 2013 heeft verdachte opnieuw een poging gedaan om het pand te kopen. Ook toen is het niet van een daadwerkelijke aankoop gekomen. [45]
Financiering in 2011
In 2011 zijn de volgende betalingen gedaan met het oog op de aankoop van het pand:
  • op 15 juni 2011 werd van de bankrekening van verdachte € 100.000,00 overgemaakt naar de bankrekening van [bedrijf 10] B.V. onder de vermelding:
  • op 8 juli 0211 werd van de bankrekening van [bedrijf 1] B.V. € 50.000,00 overgemaakt naar de bankrekening van [bedrijf 10] B.V. onder de vermelding:
  • op 1 augustus 2011 werd van de bankrekening van [bedrijf 1] B.V. nogmaals € 50.000,00 overgemaakt naar de bankrekening van [bedrijf 10] B.V. onder de vermelding:
Betalingen verdachte
Naast de hiervoor genoemde € 100.000,00 werden de volgende betalingen gedaan van bankrekening [rekeningnummer 1] ten name van verdachte [47] :
  • op 28 juni 2011 werd € 18.000,00 overgemaakt naar bankrekeningnummer [rekeningnummer 11] ten name van [bedrijf 1] B.V.;
  • op 8 juli 2011 werd € 47.500,00 overgemaakt naar bankrekeningnummer [rekeningnummer 11] ten name van [bedrijf 1] B.V.;
  • op 1 augustus 2011 werd € 50.000,00 overgemaakt naar bankrekeningnummer [rekeningnummer 11] ten name van [bedrijf 1] B.V.
In juni 2011 ontving verdachte de volgende bedragen op bankrekening [rekeningnummer 1] [48] :
  • op 14 juni 2011 € 50.000,00 van bankrekeningnummer [rekeningnummer 3] ten name van verdachte;
  • op 15 juni 2011 € 100.000,00 van bankrekeningnummer [rekeningnummer 3] ten name van verdachte;
  • op 8 juli 2011 € 24.000,00 van bankrekeningnummer [rekeningnummer 3] ten name van verdachte;
  • op 28 juni 2011 € 71.000,00 van [bedrijf 9] B.V.;
  • op 29 juni 2011 € 13.350,00 van [bedrijf 11] , met de omschrijving
Aankoop [adres] in 2015
Op 28 september 2015 is het pand aan de [adres] door [bedrijf 10] B.V. verkocht aan [naam 1] , voor € 232.500,00. [49] Op dezelfde dag werd het pand door [naam 1] verkocht aan [betrokkene 8] , voor € 235.000,00. Verdachte trad op als schriftelijk gevolmachtigde van [betrokkene 8] . [50]
Na verrekening van bijkomende kosten, een hypotheek van € 65.000,00 en het verrekenen van een waarborgsom met betrekking tot huurders resteerde een som van € 175.737,62, te voldoen door [betrokkene 8] . [51]
Financiering in 2015
Ten behoeve van de financiering van het pand heeft verdachte een hypotheek afgesloten bij [naam 2] , ter hoogte van € 65.000,00. [52]
Op 28 september 2015 is van bankrekeningnummer [rekeningnummer 11] ten name van [bedrijf 1] B.V. € 175.737,62 overgemaakt naar [bedrijf 3] . [53] Dit bedrag is in het grootboek van [bedrijf 1] B.V. tegengeboekt tegen de rekening-courant verhouding van verdachte. [54]
Eveneens op 28 september 2015 werd van bankrekeningnummer [rekeningnummer 12] ten name van [bedrijf 1] B.V. € 175.754,76 overgeboekt naar de hiervoor genoemde bankrekening [rekeningnummer 11] . [55] De hypothecaire geldlening is door verdachte contant afgelost aan [naam 2] . [56]
Betalingen [bedrijf 1] B.V.
In de periode van 30 juni 2015 tot en met 22 september 2015 werden de volgende bedragen overgeboekt naar de bankrekening van [bedrijf 1] B.V. [57] :
[Afbeelding]
Betalingen verdachte
Op 15 juli 2015 en 27 september 2015 heeft verdachte respectievelijk € 750,00 en € 500,00 overgemaakt naar bankrekeningnummer [rekeningnummer 11] ten name van [bedrijf 1] B.V.
Familieleden van verdachte
Ook ten aanzien van de aankoop van het pand aan de [adres] is te zien dat [bedrijf 1] B.V. geld heeft ontvangen van familieleden van verdachte.
[betrokkene 5]
In de periode van 28 december 2011 tot en met 26 maart 2015 ontving [betrokkene 5] in totaal
€ 40.500,00 aan contante stortingen op haar bankrekening. Ook ontving zij op 8 augustus 2012 € 3.000,00 van de bankrekening van verdachte, op 21 mei 2013 € 30.000,00 van de bankrekening van [betrokkene 11] en op 26 maart 2015 € 55.000,00 van de bankrekening van verdachte.
In de periode van 30 december 2011 tot en met 18 september 2015 werd van de bankrekening van [betrokkene 5] in totaal € 106.620,60 overgeboekt naar de bankrekeningen van verdachte, [bedrijf 1] B.V., [betrokkene 11] , [betrokkene 1] en [betrokkene 6] . [58]
[betrokkene 6]
In de periode van 13 juli 2012 tot en met 29 juni 2015 ontving [betrokkene 6] in totaal € 5.040,00 aan contante stortingen op zijn bankrekening. Ook ontving hij op 16 juli 2012 € 15.000,00 van de bankrekening van verdachte, en op respectievelijk 26 maart 2015 en 29 juni 2015 € 55.000,00 en € 17.994,60 van de bankrekening van [betrokkene 5] .
Op respectievelijk 30 juni 2015 en 1 juli 2015 werden van de bankrekening van [betrokkene 6] € 60.000,00 en € 600,00 overgeboekt naar de bankrekening van [bedrijf 1] B.V. [59]
[betrokkene 10]
Op 7 augustus 2015 werd van de bankrekening van [betrokkene 10] € 4.800,00 overgemaakt naar de bankrekening van [bedrijf 1] B.V. [60]
[betrokkene 11]
In de periode van 2 november 2011 tot en met 9 januari 2015 ontving [betrokkene 11] in totaal € 23.300,00 aan contante stortingen op zijn bankrekening. Ook werd in die periode in totaal € 44.000,00 naar zijn bankrekening overgeboekt van de bankrekeningen van [bedrijf 1] B.V., [betrokkene 5] , [betrokkene 8] en verdachte.
In de periode van 30 december 2011 tot en met 31 oktober 2014 werd van de bankrekening van [betrokkene 11] in totaal € 50.400,00 overgeboekt naar de bankrekeningen van [bedrijf 9] B.V., [betrokkene 5] , [betrokkene 8] , [bedrijf 2] B.V., [bedrijf 1] B.V. en verdachte. [61]
[betrokkene 12]
In de periode van 6 oktober 2011 tot en met 7 juli 2015 ontving [betrokkene 12] in totaal
€ 47.170,00 aan contante stortingen op zijn bankrekening. Ook ontving hij € 2.500,00 van de bankrekening van [betrokkene 11] .
Op 18 september 2015 werd van de bankrekening van [betrokkene 12] € 13.400,00 overgemaakt naar de bankrekening van [bedrijf 1] B.V. [62]
Contante stortingen
Alle contante stortingen die in de periode van 6 oktober 2011 tot en met 7 juli 2015 op de rekeningen van [betrokkene 5] , [betrokkene 6] , [betrokkene 9] , [betrokkene 10] , [betrokkene 11] en [betrokkene 8] zijn gedaan, zijn door verdachte verricht. [63]
Huurpenningen [adres]
De huurders van het pand aan de [adres] werden door [bedrijf 10] B.V. geïnformeerd over de verkoop van het pand aan [betrokkene 8] . [64] Bij facturen van 28 september 2015 werden de huurders gevraagd de huurpenningen te voldoen op bankrekeningnummer [rekeningnummer 1] ten name van verdachte. [65] Op de bankrekening van [betrokkene 8] zijn geen mutaties aangetroffen van de huurders. Ook zijn daarop geen ontvangsten van betalingen door verdachte aangetroffen waaruit zou kunnen worden opgemaakt dat de huurpenningen van de [adres] ten goede zijn gekomen aan [betrokkene 8] . [66]
4.3.3
Beoordeling
De vraag die vervolgens voorligt, is of de verdachte rechtspersonen, dan wel (subsidiair) of verdachte, door te handelen als hierboven vastgesteld, zich schuldig hebben of heeft gemaakt aan (gewoonte)witwassen.
Witwassen zonder brondelict
Naar inmiddels bestendige jurisprudentie kan, in een geval zoals dat zich hier voordoet, waarin geen direct bewijs voor inkomsten uit brondelicten aanwezig is, witwassen bewezen worden geacht indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het geld uit enig misdrijf afkomstig is. Het ligt op de weg van het openbaar ministerie om het bewijs te leveren waaruit zodanige feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid.
De toetsing door de rechter dient daarbij de volgende stappen te doorlopen.
Allereerst zal moeten worden vastgesteld of de aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Indien deze situatie zich voordoet, mag van verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld. Die verklaring dient concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk te zijn. Bij de beoordeling van deze verklaring spelen de omstandigheden waaronder en het moment en de wijze waarop deze tot stand is gekomen mede een rol. Zo kan het van belang zijn of verdachte van meet af aan een tegenwicht tegen de verdenking heeft geboden of dat hij pas in een laat stadium van het onderzoek is gaan verklaren op een wijze die aan de hiervoor genoemde vereisten voldoet.
Zodra het door een verdachte geboden tegenwicht daartoe aanleiding geeft, ligt het vervolgens op de weg van het openbaar ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het geld. Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal dienen te blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het geld waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst heeft en dat derhalve een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
Vermoeden van witwassen
In deze zaak kan geen brondelict worden vastgesteld, waaruit de tenlastegelegde geldbedragen afkomstig zouden zijn. Daarom moet de vraag worden beantwoord
of er op basis van de feiten en omstandigheden, zoals deze uit het onderzoek van de FIOD en het onderzoek ter terechtzitting naar voren zijn gekomen, bezien in samenhang met de
zogenaamde typologieën van witwassen, sprake is van een gerechtvaardigd vermoeden van
witwassen.
Verdachte heeft veelvuldig en deels grote contante bedragen gestort op de bankrekeningen van familieleden. Deze geldbedragen werden vervolgens rondgepompt van betaalrekeningen naar spaarrekeningen en weer terug, en tussen de bankrekeningen van verschillende familieleden van verdachte. Uiteindelijk werden de geldbedragen overgeboekt naar de bankrekeningen van verdachte en de ondernemingen [bedrijf 1] B.V. en [bedrijf 2] B.V., waarna het verzamelde vermogen gebruikt werd voor de aanschaf van de [vestigingsplaats 1] in 2011 en de [adres] (aanvangend in 2011 en definitief) in 2015.
Het rondpompen van geld diende geen enkel redelijk bedrijfseconomisch doel. Voorts is het een feit van algemene bekendheid dat het contant omwisselen van geld in een witwascyclus vaak wordt gedaan ter onderbreking van de
‘papertrail’.
Verdachte heeft onder meer de ondernemingen [bedrijf 1] B.V. en [bedrijf 2] B.V. (en [betrokkene 8] ) ingezet bij de aanschaf van de twee panden. De geldbedragen die over de bankrekeningen van de twee vennootschappen zijn gegaan, zijn echter niet verantwoord met stukken van reguliere handelsactiviteiten.
De rechtbank is van oordeel dat voorgaande feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen en dat de door verdachte contant gestorte bedragen, en derhalve de door verdachte, [bedrijf 2] B.V. en [bedrijf 1] B.V. voor de aanschaf van beide panden gebruikte gelden uit enig misdrijf afkomstig zijn.
Dat ligt anders bij de van lening afkomstige bedragen die door [betrokkene 1] en [betrokkene 2] zijn overgemaakt naar [bedrijf 2] B.V. en de notaris, met uitzondering van een bedrag van €10.950,00 dat door [betrokkene 1] middels een contante storting op 30 september 2011 is ontvangen. De rechtbank is van oordeel dat die van lening afkomstige bedragen niet het vermoeden rechtvaardigen dat sprake is van witwassen.
Verklaring verdachte
Van een verdachte mag vervolgens verwacht worden dat hij een concrete, min of meer verifieerbare verklaring aflegt over de herkomst van het vermogen, die niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is.
Verdachte heeft, mede namens beide rechtspersonen, pas ter terechtzitting verklaard over de herkomst van het vermogen. Hij heeft verklaard geld te hebben geleend van [naam 3] . Hij zou € 100.000,00 giraal van [naam 3] hebben ontvangen en € 250.000,00 contant. Ter terechtzitting heeft de raadsman van verdachte een schriftelijke verklaring van [naam 3] overgelegd, waarin deze de verklaring van verdachte bevestigt.
Verder heeft verdachte verklaard € 250.000,00 te hebben geleend van [naam 4] . Dit geldbedrag zou [naam 4] in Turkije contant aan de moeder van verdachte hebben meegegeven.
Verdachte heeft verklaard de contante geldbedragen op de verschillende bankrekeningen van zijn familieleden te hebben gestort om het risico van eventueel faillissement van banken te spreiden.
De rechtbank acht de verklaring van verdachte ongeloofwaardig. In de woning van verdachte is een overeenkomst van geldlening tussen [naam 3] en verdachte d.d. 1 maart 2011 aangetroffen, ten bedrage van € 100.000,00. Daarnaast is een zevental andere geldleningsovereenkomsten in de woning van verdachte gevonden. Dit betreffen overeenkomsten tussen familieleden van verdachte en hemzelf. De betreffende familieleden hebben verklaard niets van deze overeenkomsten te weten. Verdachte heeft verklaard dat hij deze overeenkomsten zelf heeft opgemaakt vanwege de geldbedragen die hij op hun rekeningen stortte. Hij heeft verklaard dat hij dit op deze wijze wilde administreren. Verdachte voedde dus verschillende bankrekeningen met grote contante stortingen, pompte dit geld rond en stelde leningsovereenkomsten op, terwijl het geld niet toebehoorde aan degene die het op papier aan hem leende en diegene bovendien van die ‘lening’ niet op de hoogte was.
Pas ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij, naast de eerdere € 100.000,00, nog eens € 250.000,00 contant van [naam 3] zou hebben geleend. Door de rechter-commissaris is, op verzoek van de verdediging, getracht een getuigenverklaring van [naam 3] af te nemen. Noch in Turkije, noch in Polen kon hij door de autoriteiten worden getraceerd. De ter terechtzitting overgelegde schriftelijke verklaring van [naam 3] is door verdachte aan zijn raadsman verstrekt. Dat maakt, mede gelet op de omstandigheid dat verdachte zelf geldleningsovereenkomsten opstelde, dat de verklaring van verdachte als hoogst onwaarschijnlijk terzijde moet worden geschoven.
[naam 4] heeft verklaard € 250.000,00 aan verdachte te hebben uitgeleend voor de aankoop van een pand. Dat bedrag van € 250.000,00 zou hij contant via de moeder van verdachte hebben “gestuurd”. Van deze vermeende lening zou geen overeenkomst zijn opgesteld. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat het contante geld door zijn moeder in een koffer uit Turkije is meegevoerd naar Nederland. Dit vindt geen steun in de door de moeder, [betrokkene 5] , bij de FIOD en de rechter-commissaris afgelegde verklaringen. De rechtbank acht het dan ook hoogst ongeloofwaardig dat de moeder van verdachte – die op leeftijd is – met een contant geldbedrag van € 250.000,00 van Turkije naar Nederland is gereisd.
Tussenconclusie
Nu zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen en verdachte mede namens de rechtspersonen geen concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft afgelegd over de herkomst van de ten laste gelegde bedragen, kan de rechtbank niet anders dan concluderen dat sprake is van witwassen.
Daderschap [bedrijf 1] B.V. en [bedrijf 2] B.V.
Naar vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (vgl. Hoge Raad 21 oktober 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF7938) is het voor de beantwoording van de vraag of een gedraging redelijkerwijs aan een rechtspersoon kan worden toegerekend van belang om vast te stellen of deze gedraging is verricht in de sfeer van die rechtspersoon. Van zo een gedraging is sprake als zich één of meer van de volgende omstandigheden voordoen:
  • het gaat om een handelen of nalaten van iemand die hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking hetzij uit anderen hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon;
  • de gedraging past in de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon;
  • de gedraging is de rechtspersoon dienstig geweest in het uitgeoefende bedrijf;
  • de rechtspersoon vermocht erover te beschikking of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden en zodanig of vergelijkbaar gedrag werd blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon aanvaard of placht te worden aanvaard. Onder bedoeld aanvaarden is mede begrepen het niet betrachten van de zorg die in redelijkheid van de rechtspersoon kon worden gevergd met het oog op de voorkoming van de gedraging.
Verdachte is bestuurder van [bedrijf 1] B.V. Hoewel [betrokkene 1] in de ten laste gelegde periode formeel bestuurder was van [bedrijf 2] B.V., was zij niet actief in de vennootschap, en was het feitelijk verdachte die de bedrijfsvoering deed. Hij hield zich persoonlijk bezig met en was verantwoordelijk voor de financiële bedrijfsvoering van [bedrijf 2] B.V. [betrokkene 1] , was ten tijde van de oprichting van de vennootschap 23 jaar, student, en had geen ervaring in het besturen van een onderneming. [verdachte] had als enige de feitelijke beschikking over de bankrekening van [bedrijf 2] B.V., had de zakelijke contacten in vastgoedtransacties en verrichtte alle administratieve handelingen.
Dit geldt ook voor zijn werkzaamheden ten behoeve van [bedrijf 1] B.V. waarvan verdachte ook formeel bestuurder is. Hij heeft die contante geldbedragen persoonlijk, al dan niet middels overboekingen over bankrekeningen van zichzelf of anderen, ingebracht bij [bedrijf 1] B.V. en [bedrijf 2] B.V. Verdachte was derhalve steeds werkzaam ten behoeve van de rechtspersoon en zijn gedragingen zijn de rechtspersoon dienstig geweest. De door verdachte gestorte contante bedragen zijn deels bij de vennootschappen terechtgekomen en gebruikt om twee panden aan te kopen. Dit paste bij de normale bedrijfsvoering; beide rechtspersonen waren actief in de verhuur van onroerend goed.
De rechtbank concludeert op grond van deze omstandigheden dat de gedragingen plaatsvonden in de sfeer van [bedrijf 1] B.V. en [bedrijf 2] B.V. en daarom redelijkerwijs aan deze rechtspersonen kunnen worden toegerekend, voor zover de witwashandelingen plaatsvonden vanaf de datum oprichting: 6 juli 2011.
De rechtbank merkt daarbij voorts op dat slechts een deel van de onder 1 en 2 ten laste gelegde bedragen op de bankrekeningen van de rechtspersonen zijn terechtgekomen. De rechtbank is daarom van oordeel dat de ten laste gelegde gedragingen alleen voor zover het die bedragen betreft aan de rechtspersonen kunnen worden toegerekend. De overige bedragen, voor zover het onder primair tenlastegelegde niet tot veroordeling leidt, zijn door verdachte witgewassen als onderdeel van het subsidiair ten laste gelegde. Dat levert de volgende bedragen op:
Ten aanzien van [bedrijf 1] B.V.:
  • € 50.000,00, € 50.000,00 en € 175.737,62 (feit 1);
  • € 253.291,64 en € 21.000,00 (feit 2).
Ten aanzien van [bedrijf 2] B.V.:
- € 70.000,00 € 70.000,00 van [bedrijf 2] B.V. (feit 2).
Feitelijke leidinggever
Volgens vaste rechtspraak moet voor een veroordeling ter zake van ‘opdracht geven’ of
‘feitelijk leidinggeven’ als bedoeld in artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht aan een
aantal vereisten zijn voldaan.
In de eerste plaats komt pas aan de orde of iemand als feitelijke leidinggever strafrechtelijk
aansprakelijk is, nadat is vastgesteld dat een rechtspersoon een bepaald strafbaar feit heeft
begaan. In het voorgaande is vastgesteld dat beide rechtspersonen strafbaar worden geacht aan het plegen van witwassen.
Uit vaste rechtspraak blijkt dat ‘feitelijk leidinggeven’ vaak zal bestaan uit actief en effectief
gedrag dat onmiskenbaar binnen de gewone betekenis van het begrip valt.
Van feitelijk leidinggeven kan voorts sprake zijn indien de verboden gedraging het
onvermijdelijke gevolg is van het algemene, door de verdachte (bijvoorbeeld als bestuurder)
gevoerde beleid. Ook kan worden gedacht aan het leveren van een zodanige bijdrage aan een
complex van gedragingen dat heeft geleid tot de verboden gedraging en het daarbij nemen
van een zodanig initiatief dat de verdachte geacht moet worden aan die verboden gedraging
feitelijke leiding te hebben gegeven. Niet is vereist dat een ander de fysieke uitvoeringshandelingen heeft verricht.
Onder omstandigheden kan ook een meer passieve rol tot het oordeel leiden dat een
verboden gedraging daardoor zodanig is bevorderd dat van feitelijke leidinggeven kan
worden gesproken. Dat kan in het bijzonder het geval zijn bij de verdachte die bevoegd en
redelijkerwijs gehouden is maatregelen te treffen ter voorkoming of beëindiging van
verboden gedragingen en die zulke maatregelen achterwege laat.
In feitelijk leidinggeven ligt een zelfstandig opzetvereiste op de verboden gedraging
besloten. Voor dit opzet van de leidinggever geldt als ondergrens dat hij bewust de
aanmerkelijke kans aanvaardt dat de verboden gedraging zich zal voordoen.
Uit de hiervoor geschetste omstandigheden vloeit voort dat verdachte degene was die de gang van zaken binnen [bedrijf 1] B.V. en [bedrijf 2] B.V. bepaalde. Hij zorgde ervoor dat een deel van de contante geldbedragen bij de vennootschappen terecht kwam. Hij was bovendien gemachtigd voor de bankrekeningen van beide vennootschappen en heeft het ertoe geleid dat mede door betalingen van respectievelijk [bedrijf 1] B.V. en [bedrijf 2] B.V. de panden aan de [vestigingsplaats 1] en [adres] zijn aangekocht. Hoewel [betrokkene 1] in de ten laste gelegde periode bestuurder was van [bedrijf 2] B.V. , was zij niet actief in de vennootschap, en was het feitelijk verdachte die de bedrijfsvoering deed. [betrokkene 1] was ten tijde van de oprichting van de vennootschap 23 jaar, student, en had geen ervaring in het besturen van een onderneming. Verdachte had de beschikking over de bankrekening van de vennootschap, had de zakelijke contacten in vastgoedtransacties en verrichtte alle administratieve handelingen. Verdachte bepaalde de bedrijfsvoering en had het in de hand om dit geheel zelf uit te voeren. In de feitelijke situatie van [bedrijf 1] B.V. was dit niet anders en had verdachte bovendien als bestuurder ook formeel de zeggenschap over de handelingen van de rechtspersoon. Naar het oordeel van de rechtbank volgt onmiskenbaar dat de opzet van verdachte volledig was gericht op de witwashandelingen van de rechtspersonen.
De rechtbank concludeert op basis daarvan dat verdachte feitelijke leiding heeft gegeven aan de onder 1 en 2 aan de rechtspersonen toegerekende strafbare gedragingen.
Medeplegen
Aan verdachte is tenlastegelegd dat hij de onder feiten 1 en 2 vermelde bedragen tezamen en in vereniging met anderen heeft witgewassen.
Gelet op hetgeen de rechtbank ten aanzien van het daderschap van de rechtspersonen heeft overwogen, is de rechtbank van oordeel dat geen sprake kan zijn van medeplegen tussen verdachte als feitelijke leidinggevende van de rechtspersonen en zichzelf als natuurlijke persoon. Overigens ziet de rechtbank geen bewijs voor een nauwe en bewuste samenwerking met een andere (rechts-)persoon met betrekking tot de onder feit 1 ten laste gelegde witwashandelingen. Daaruit volgt dat ten aanzien van feit 1 geen sprake is van medeplegen.
Met betrekking tot het onder 2 tenlastegelegde overweegt de rechtbank nog het volgende.
Het pand aan de [vestigingsplaats 1] is gefinancierd met de gelden die onder andere door verdachte, [bedrijf 2] B.V. en [bedrijf 1] B.V. zijn overgemaakt naar de derdenrekening van de notaris.
[bedrijf 2] B.V. heeft op 30 september 2011 € 89.500,00 overgeboekt naar de derdenrekening van de notaris. Dat bedrag bestaat deels uit de door [bedrijf 1] B.V. op diezelfde dag naar [bedrijf 2] B.V. overgeboekte € 70.000,00. De rechtbank is daarom van oordeel dat sprake is van medeplegen van het onder 2 tenlastegelegde tussen [bedrijf 1] B.V. en [bedrijf 2] B.V.
[betrokkene 1] heeft op 30 september 2011 een contante storting van € 10.950,00 ontvangen. Dit bedrag is opgegaan in de € 90.000,00 die door haar op diezelfde dag is overgeboekt naar de notaris. De rechtbank is van oordeel dat ten aanzien van € 10.950,00 sprake is van schuldwitwassen door [betrokkene 1] . Het dossier bevat echter onvoldoende, wettige aanwijzingen voor betrokkenheid van verdachte bij het (opzettelijk) witwassen van dit bedrag, zodat verdachte daarvan partieel wordt vrijgesproken.
Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde
De rechtbank heeft hiervoor geconcludeerd dat verdachte deels zal worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde. De vraag die de rechtbank vervolgens dient te beantwoorden is of en in hoeverre zij wettig en overtuigend bewijs ziet voor het onder 1 en 2 subsidiair ten laste gelegde.
Nu de witwashandelingen zo nauw met verdachte samenhangen en door hem zijn begaan, ook los van de inzet van rechtspersonen, is de rechtbank van oordeel dat verdachte zelf als pleger moet worden aangemerkt van de door hem naar de notaris overgeboekte bedragen alsmede voor de door hem aan derden of, vóór 6 juli 2011, naar de toen al in gebruik zijnde bankrekening van het latere [bedrijf 1] B.V. zijn overgemaakt. Dat levert ( voor zover ten laste gelegd) de volgende bedragen op:
- € 100.000,00 ( betaling aan [bedrijf 10] BV) (feit 1);
- € 57.500,00 ( betaling aan notaris [bedrijf 3] ) (feit 2).
Gewoonte
In een periode van een half jaar is een bijzonder groot aantal contante geldstortingen gedaan op een groot aantal bankrekeningen. Een periode van vier jaar later heeft zich dit nog eens herhaald. Door vermenging en frequente overboekingen van die bedragen tot grotere bedragen en uiteindelijk tot betalingen aan de notaris, heeft [bedrijf 2] B.V., de vennootschap van verdachte, zich het eigendom van het pand te [vestigingsplaats 1] verworven en heeft in ieder geval verdachte zich de economische macht over het pand te [vestigingsplaats 4] verschaft. De contante stortingen en de banktransacties zijn vrijwel allemaal toe te rekenen aan verdachte en middels hem aan vermelde vennootschappen. Gelet op de duur en de frequentie van stortingen en banktransacties komt de rechtbank tot het oordeel dat sprake is van (feitelijke leiding gevend aan) een gewoonte tot witwassen.
Conclusie
Feit 1, primair
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de periode van 6 juli 2011 tot en met 28 september 2015 feitelijke leiding heeft gegeven aan het door [bedrijf 1] B.V. witwassen van de volgende bedragen:
- € 50.000,00 en
- € 50.000,00 en
- € 175.737,62.
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van gewoontewitwassen.
En feit 1 subsidiair
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich in de periode van 1 maart 2011 tot en met 28 september 2015 schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk witwassen van het volgende bedrag:
€ 100.000,00.
De rechtbank van oordeel dat sprake is van gewoontewitwassen.
Feit 2
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de periode van 6 juli 2011 tot en met 30 september 2011 feitelijke leiding heeft gegeven aan het door [bedrijf 1] B.V. en [bedrijf 2] B.V. tezamen en in vereniging witwassen van de volgende bedragen:
  • € 274.291,64, en
  • € 70.000,00
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van gewoontewitwassen.
En feit 2 subsidiair
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich in de periode van 1 mei 2011 tot en met 28 september 2015 schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk witwassen van het volgende bedrag:
- € 57.500,00.
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van gewoontewitwassen.
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het witwassen van de volgende bedragen:
€20.000,00,
€ 90.000,00, en
€ 100.000,00.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
de besloten vennootschap [bedrijf 1] B.V. op momenten in de periode van 6 juli 2011 tot en met 28 september 2015 in Nederland,
telkens van een geldbedrag, te weten:
- EUR 50.000, en
- EUR 50.000, en
- EUR 175.737,62,
(sub a) de herkomst en de verplaatsing heeft verhuld, en verhuld wie de rechthebbende was,
en
telkens een geldbedrag, te weten:
- EUR 50.000, en
- EUR 50.000, en
- EUR 175.737,62,
(sub b) heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en omgezet en hiervan gebruik heeft gemaakt,
terwijl zij wist dat die voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf,
terwijl zij van het plegen van dat feit een gewoonte heeft gemaakt;
aan welke bovenomschreven verboden gedragingen verdachte telkens feitelijke leiding heeft gegeven;
en, SUBSIDIAIR, dat
hij in de periode van 01 maart 2011 tot en met 28 september 2015, in Nederland,
van een geldbedrag, te weten:
- EUR 100.000,00
(sub a) de herkomst en de verplaatsing heeft verhuld en heeft verhuld wie de rechthebbende was,
en
een geldbedrag, te weten:
- EUR 100.000,00
(sub b) heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en omgezet en hiervan gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij wist dat die voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf;
terwijl hij van het plegen van dat feit een gewoonte heeft gemaakt;
2.
de besloten vennootschappen [bedrijf 2] B.V. en [bedrijf 1] B.V.
op momenten in de periode van 6 juli 2011 tot en met 30 september 2011, in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander,
telkens van een geldbedrag, te weten:
  • EUR 274.291,64, en
  • EUR 70.000,00
(sub a) de herkomst en de verplaatsing heeft verhuld, en heeft verhuld wie de rechthebbende was,
en
telkens een geldbedrag, te weten:
  • EUR 274.291,64, en
  • EUR 70.000,00
(sub b) heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en omgezet en hiervan gebruik heeft gemaakt,
terwijl zij wisten dat die voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf;
terwijl zij van het plegen van dat feit een gewoonte hebben gemaakt,
aan welke bovenomschreven verboden gedragingen verdachte, telkens feitelijke leiding heeft gegeven;
en, SUBSIDIAIR, dat
hij in de periode van 01 mei 2011 tot en met 30 september 2011, in Nederland,
van een geldbedrag, te weten:
- EUR 57.500,00
(sub a) de herkomst, en de verplaatsing heeft verhuld, en heeft verhuld wie de rechthebbende was,
en
een geldbedrag:
- EUR 57.500,00
(sub b) heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en omgezet en hiervan gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij wist dat die voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf;
terwijl zij van het plegen van dat feit een gewoonte hebben gemaakt.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 420ter van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1 primair
het misdrijf:
feitelijke leiding geven aan het door een rechtspersoon begaan van gewoontewitwassen
en
feit 1 subsidiair
het misdrijf:
gewoontewitwassen
feit 2 primair
het misdrijf:
feitelijke leiding geven aan het door een rechtspersoon begaan van medeplegen van gewoontewitwassen
en
feit 2 subsidiair
het misdrijf:
gewoontewitwassen.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezen verklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van het voorarrest.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, gelet op de overschrijding van de redelijke termijn.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte heeft, samen met de door hem aangestuurde ondernemingen in een periode van vierenhalf jaar bijna € 800.000,00 witgewassen. Door het witwassen van crimineel vermogen wordt de onderliggende criminaliteit gefaciliteerd. Het vormt een aantasting van de legale economie en schaadt de integriteit van het financiële handelsverkeer en het vertrouwen dat daarin moet kunnen worden gesteld. Verdachte heeft enkel oog gehad voor zijn eigen gewin. Hij heeft zijn familieleden gebruikt door hun bankrekeningen naar believen in te zetten, kennelijk zonder zich te bekommeren om de mogelijke gevolgen voor hen.
Uit het uittreksel uit de Justitiële Documentatie betreffende verdachte van 3 januari 2023 volgt dat verdachte in het verleden eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit, onder meer ter zake (krediet-, hypotheek- en depot-)fraude.
De rechtbank heeft kennis genomen van het over verdachte uitgebrachte reclasseringsrapport van 29 november 2022, opgemaakt ten behoeve van een andere strafzaak bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant.
Gezien de ernst van de gepleegde feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank zoekt bij het bepalen van de strafmaat aansluiting bij de oriëntatiepunten van het LOVS voor fraude. Voor fraude met een benadelingsbedrag van € 500.000,00 tot € 1.000.000,00 wordt een gevangenisstraf tussen de 18 en 24 maanden als uitgangspunt genomen. De rechtbank weegt strafmaatverhogend mee dat verdachte gedurende een zeer lange periode is doorgegaan met het witwassen.
De rechtbank houdt verder rekening met de overschrijding van de redelijke termijn. Verdachte is op 9 januari 2018 in verzekering gesteld. Hij had daarom uiterlijk in januari 2020 een vonnis mogen verwachten. Gelet op de overschrijding van de termijn met drie jaar, zal de rechtbank de op te leggen straf verminderen met het maximum van zes maanden [68] .
In het geval de redelijke termijn niet zou zijn overschreden, dan zou de rechtbank, gelet op de oriëntatiepunten van het LOVS en voormelde strafverzwarende omstandigheden, een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk hebben opgelegd. Gelet op de overschrijding van de redelijke termijn zal de rechtbank per saldo verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk opleggen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
7.4
De inbeslaggenomen voorwerpen
7.4.1
Vordering verdachte op [bedrijf 2] B.V.
In het onderzoek is conservatoir beslag gelegd op een vordering van € 100.000,00 die verdachte op [bedrijf 2] B.V. heeft en op een vordering van € 311.000,00 die verdachte op [bedrijf 1] B.V. heeft (zie AMB-043b). De officier van justitie heeft het standpunt ingenomen dat deze vorderingen moeten worden verbeurdverklaard.
De raadsman heeft betoogd dat deze vorderingen moeten worden afgewezen.
Verdachte, [bedrijf 2] B.V. en [bedrijf 1] B.V. worden veroordeeld ter zake van witwassen. [bedrijf 2] B.V. heeft het eigendom van een onroerende zaak verkregen met witgewassen vermogen waartegenover nog een vordering van verdachte op deze vennootschap openstaat. [bedrijf 1] B.V. heeft boekhoudkundig door het door verdachte rondpompen van de witgewassen gelden een schuld aan verdachte in privé ad
€ 311.000,00 opgebouwd, tot welk bedrag verdachte dus een vordering heeft op deze vennootschap.
Indien deze vorderingen zouden worden gerespecteerd ten bate van verdachte, zouden deze uit witwassen ontstane vorderingen van verdachte een legitieme titel behouden en zo dus een voortzetting opleveren van het misdrijf witwassen. Daaraan zal de rechtbank niet meewerken. Deze vorderingen van verdachte kunnen niet verklaard worden vanuit legale bedrijfsopbrengsten. Deze vorderingen zijn derhalve op zichzelf geheel of grotendeels door middel van of uit de baten van het strafbare feit witwassen verkregen.
De rechtbank zal deze vorderingen verbeurd verklaren.
De rechtbank heeft daarbij met de draagkracht van de veroordeelde rekening heeft gehouden.

10.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 24, 33a, 47, 51, 57 en 63 Sr.

11.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 primair
het misdrijf:
feitelijke leiding geven aan het door een rechtspersoon begaan van gewoontewitwassen
en
feit 1 subsidiair
het misdrijf:
gewoontewitwassen
feit 2 primair
het misdrijf:
feitelijke leiding geven aan het door een rechtspersoon begaan van medeplegen van gewoontewitwassen
en
feit 2 subsidiair
het misdrijf:
gewoontewitwassen
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 en 2 bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
18 (achttien) maanden;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
6 (zes) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de verdachte voor het einde van de
proeftijd van 2 (twee) jarende navolgende voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat de verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
de in beslag genomen voorwerpen
- verklaart verbeurd de in beslag genomen voorwerpen, te weten een vordering van verdachte van EUR 100.000,00 op [bedrijf 2] B.V. en een vordering van verdachte van EUR 311.000,00 op [bedrijf 1] B.V.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.B. Werkhoven, voorzitter, mr. J.T. Pouw en
mr. F.M.A. ‘t Hart, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.L. Vedder, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 16 februari 2023.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de FIOD/Belastingdienst in onderzoek Ararat (dossiernummer 62007). Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Een geschrift, te weten een uittreksel van de Kamer van Koophandel van 5 september 2017 (DOC-001), p. 605.
3.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] van 10 januari 2018 (V-001-01), p. 465.
4.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] van 10 januari 2018 (V-001-01), p. 466.
5.Een geschrift, te weten een uittreksel van de Kamer van Koophandel van 5 september 2017 (DOC-002), p. 609.
6.Het proces-verbaal van bevindingen van 3 oktober 2017 (AMB-005), p. 125.
7.Een geschrift, te weten een rekeningafschrift van bankrekening [rekeningnummer 13] t.n.v. [bedrijf 3] (DOC-048), p. 1073.
8.Een geschrift, te weten een rekeningafschrift van bankrekening [rekeningnummer 13] t.n.v. [bedrijf 3] (DOC-048), p. 1073.
9.Een geschrift, te weten een rekeningafschrift van bankrekening [rekeningnummer 13] t.n.v. [bedrijf 3] (DOC-047), p. 1072.
10.Een geschrift, te weten een rekeningafschrift van bankrekening [rekeningnummer 13] t.n.v. [bedrijf 3] (DOC-047), p. 1072.
11.Een geschrift, te weten een rekeningafschrift van bankrekening [rekeningnummer 13] t.n.v. [bedrijf 3] (DOC-046), p. 1071.
12.Het proces-verbaal van bevindingen van 19 december 2017 (AMB-014), p. 165.
13.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] bij de rechter-commissaris, van 12 januari 2021.
14.Het proces-verbaal van bevindingen van 19 december 2017 (AMB-014), p. 165.
15.Het proces-verbaal van bevindingen van 19 december 2017 (AMB-014), p. 165.
16.Het proces-verbaal van bevindingen van 19 december 2017 (AMB-014), p. 165.
17.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] bij de rechter-commissaris, van 12 januari 2021.
18.Het proces-verbaal van bevindingen van 19 december 2017 (AMB-014), p. 165.
19.Het proces-verbaal van bevindingen van 19 december 2017 (AMB-014), p. 163.
20.Het proces-verbaal van bevindingen van 19 december 2017 (AMB-014), p. 164.
21.Het proces-verbaal van bevindingen van 19 december 2017 (AMB-014), p. 164.
22.Het proces-verbaal van bevindingen van 19 december 2017 (AMB-014), p. 162 en 163.
23.Het proces-verbaal van ambtshandeling van 8 februari 2018 (AMB-021), p. 216.
24.Het proces-verbaal van ambtshandeling van 8 februari 2018 (AMB-021), p. 218 tot en met 220.
25.Het proces-verbaal van ambtshandeling van 8 februari 2018 (AMB-019), p. 195.
26.Het proces-verbaal van ambtshandeling van 8 februari 2018 (AMB-019), p. 196 tot en met 198.
27.Het proces-verbaal van ambtshandeling van 8 februari 2018 (AMB-017), p. 177.
28.Het proces-verbaal van ambtshandeling van 8 februari 2018 (AMB-017), p. 179 en 180.
29.Het proces-verbaal van ambtshandeling van 8 februari 2018 (AMB-018), p. 187.
30.Het proces-verbaal van ambtshandeling van 8 februari 2018 (AMB-018), p. 188 en 189.
31.Het proces-verbaal van ambtshandeling van 8 februari 2018 (AMB-020), p. 206.
32.Het proces-verbaal van ambtshandeling van 8 februari 2018 (AMB-020), p. 207 tot en met 209.
33.Het proces-verbaal van ambtshandeling van 8 februari 2018 (AMB-022), p. 226.
34.Het proces-verbaal van ambtshandeling van 8 februari 2018 (AMB-022), p. 227 tot en met 229.
35.Het proces-verbaal ter terechtzitting van 16 januari 2023, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte.
36.Een geschrift, te weten een uittreksel van de Kamer van Koophandel van 2 november 2017, betreffende [bedrijf 6] B.V. (DOC-100), p. 1494.
37.Een geschrift, te weten een uittreksel van de Kamer van Koophandel van 31 oktober 2017, betreffende [bedrijf 7] B.V. (DOC-091), p. 1477.
38.Het proces-verbaal van bevindingen van 17 januari 2018 (AMB-023), p. 234.
39.Een geschrift, te weten een uittreksel van de Kamer van Koophandel van 13 oktober 2017, betreffende [bedrijf 9] B.V. (DOC-091), p. 1483.
40.Het proces-verbaal ter terechtzitting van 16 januari 2023, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte.
41.Het proces-verbaal van doorzoeking Object A (AMB-028), met bijlagen, p. 255
42.Het proces-verbaal van bevindingen van 17 januari 2018 (AMB-023), p. 235 en 236.
43.Een geschrift, te weten een koopakte betreffende de [adres] (DOC-031), p. 909 tot en met 915.
44.Het proces-verbaal van bevindingen van 3 oktober 2017 (AMB-006), p. 131.
45.Een geschrift, te weten een brief van verdachte aan [bedrijf 10] B.V. van 1 juli 2014 (DOC-145), p. 1710.
46.Het proces-verbaal van bevindingen van 19 december 2017 (AMB-014), p. 166.
47.Het proces-verbaal van bevindingen van 19 december 2017 (AMB-014), p. 166.
48.Het proces-verbaal van bevindingen van 19 december 2017 (AMB-014), p. 166.
49.Een geschrift, te weten een akte van levering betreffende [adres] , van 28 september 2015 (DOC-029), p. 891 tot en met 899.
50.Een geschrift, te weten een akte van levering betreffende [adres] , van 28 september 2015 (DOC-030), p. 900 tot en met 908.
51.Een geschrift, te weten een nota van [bedrijf 3] inzake [adres] 12, 1a t/m 12d in Tilburg (DOC-147), p. 171 en 172.
52.Een geschrift, te weten een hypotheekakte van 28 september 2015 (DOC-111), p. 1525 tot en met 1530.
53.Het proces-verbaal van bevindingen van 19 december 2017 (AMB-014), p. 167.
54.Het proces-verbaal analyse grootboek [bedrijf 2] en [bedrijf 1] (AMB-008), p. 136.
55.Het proces-verbaal van bevindingen van 19 december 2017 (AMB-014), p. 167.
56.Het proces-verbaal van verhoor getuige [naam 2] door de rechter-commissaris d.d. 26 november 2019
57.Het proces-verbaal analyse grootboek [bedrijf 2] en [bedrijf 1] (AMB-008), p. 137.
58.Het proces-verbaal van ambtshandeling van 8 februari 2018 (AMB-021), p. 219 en 220.
59.Het proces-verbaal van ambtshandeling van 8 februari 2018 (AMB-019), p. 196 tot en met 198.
60.Het proces-verbaal van ambtshandeling van 8 februari 2018 (AMB-018), p. 188 en 189.
61.Het proces-verbaal van ambtshandeling van 8 februari 2018 (AMB-020), p. 207 tot en met 209.
62.Het proces-verbaal van ambtshandeling van 8 februari 2018 (AMB-022), p. 227 tot en met 229.
63.Het proces-verbaal ter terechtzitting van 16 januari 2023, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte.
64.Een geschrift, te weten brieven van 29 september 2015, gericht aan [bedrijf 12] B.V. (DOC-148), p. 1719 en 1720.
65.Een geschrift, te weten facturen van 28 september 2015, gericht aan [bedrijf 12] B.V. (DOC-149), p. 1721 en 1722.
66.Het zaaksproces-verbaal 1-OPV, in onderzoek Ararat (gefisnummer 62007), p. 100.
67.Zijnde het bedrag dat [bedrijf 1] B.V. op 30 september 2011 heeft overgemaakt aan [bedrijf 2] B.V.
68.Hoge Raad 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578.