RECHTBANK OVERIJSSEL
uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen
[naam vennootschap 1] B.V., uit [vestigingsplaats] , eiseres,
gemachtigde: mr. F.J.M. Kobossen,
het college van Gedeputeerde Staten van Overijssel, verweerder,
gemachtigde: L.M. de Jong.
Inleiding
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het besluit van verweerder van 5 juli 2022 (het bestreden besluit). Dit besluit houdt in dat de aanvraag wordt afgewezen die eiseres op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) heeft gedaan voor een vergunning voor uitbreiding en aanpassing van de inrichting aan de [adres] te Fleringen.
De rechtbank heeft het beroep op 1 november 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres, [naam] en de gemachtigde van verweerder.
Feiten
1. Op 13 november 2020 heeft eiseres bij verweerder een vergunningaanvraag ingediend op grond van de Wabo voor de volgende activiteiten:
het bouwen van een bouwwerk;
het verrichten van werk of werkzaamheden;
handelen in strijd met het bestemmingsplan;
het veranderen van een inrichting en handelingen met gevolgen voor Natura 2000-gebieden.
Conform provinciaal beleid is verweerder naar aanleiding van de aanvraag een Bibob-onderzoek gestart waarbij het Landelijk Bureau Bibob (LBB) om een advies is gevraagd.
Het LBB heeft advies uitgebracht op 22 september 2021. Op basis van dat advies heeft verweerder aanleiding gezien het LBB om een aanvullend advies te vragen. Op 31 januari 2022 heeft het LBB een vervangend advies uitgebracht.
Op 8 maart 2022 heeft verweerder het voornemen bekendgemaakt om, gelet op de uitkomst van het Bibob-onderzoek, tot afwijzing van de vergunningaanvraag van eiseres te komen.
Van de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen heeft eiseres (schriftelijk) gebruik gemaakt.
Bij het bestreden besluit van 5 juli 2022 heeft verweerder de gevraagde vergunning geweigerd met overname van het Bibob-advies, met uitzondering van het gedeelte van het advies dat ziet op ernstig gevaar zoals bedoeld in artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet Bibob). Verweerder baseert de weigering van de vergunning uitsluitend op artikel 3, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet Bibob.
Motivering van het bestreden besluit
2. Verweerder legt aan het besluit tot weigering van de vergunning het advies van het LBB van 31 januari 2022 ten grondslag (hierna: het Bibob-advies).
Uit dit advies volgt dat eiseres en de (rechts)personen tot wie zij in relatie staat, te weten [naam] [naam vennootschap 2] B.V., [naam vennootschap 3] B.V., [naam vennootschap 4] B.V. en [naam vennootschap 5] B.V., in de periode van 2004 tot en met 2021 (vermoedelijk) herhaaldelijk en veel strafbare feiten hebben gepleegd. Deze feiten zijn gepleegd bij activiteiten die overeenkomen of samenhangen met activiteiten waarvoor nu de vergunning wordt aangevraagd. Gelet hierop ziet verweerder een ernstig gevaar dat in geval van verlening van de gevraagde vergunning vergelijkbare strafbare feiten kunnen (blijven) worden gepleegd. Gelet ook op de uitbreidingen die eiseres voor ogen heeft, ziet verweerder ook het gevaar dat deze strafbare feiten bij verlening van de vergunning op grotere schaal kunnen plaatsvinden.
Volgens verweerder is de weigering van de vergunningaanvraag evenredig met de mate van gevaar en de ernst, aard, omvang en duur van de strafbare feiten. Er is volgens verweerder ook geen goed minder verstrekkend alternatief voor afwijzing van de aanvraag.
In het kader van de belangenafweging stelt verweerder dat het doel van de Wet Bibob is om te voorkomen dat de overheid onbedoeld criminele activiteiten faciliteert. De algemene belangen die in het geding zijn en zwaarwegend zijn, zijn het voorkomen van verwevenheid van boven- en onderwereld, het ontstaan van oneerlijke concurrentie, het belang van het milieu en het voorkomen van schade aan de integriteit van de overheid.
Voor wat betreft de belangen van eiseres en derden die in het geding zijn, stelt verweerder dat met de afwijzing van de aanvraag er niet kan worden uitgebreid en daarmee gepaard gaande inkomsten niet gegenereerd worden. Ook ontstaan er geen extra arbeidsplaatsen en heeft het gevolgen voor leveranciers en afnemers. Van significante gevolgen is echter geen sprake, omdat eiseres de huidige activiteiten kan voortzetten. Voor wat betreft eventuele imagoschade stelt verweerder dat eiseres dat aan haar eigen handelwijze heeft te danken, het een en ander al in de media is geweest en eiseres ook zelf de publiciteit heeft gezocht.
Al met al stelt verweerder zich op het standpunt dat het gevaar dat de gevraagde vergunning mede wordt gebruikt om strafbare feiten te plegen zo ernstig is dat het algemeen belang dat is gediend bij de weigering van de vergunning zwaarder moet wegen dan het (financiële) belang van eiseres dat is gediend bij het toekennen van de vergunning.