ECLI:NL:RBOVE:2023:2034

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
5 juni 2023
Publicatiedatum
5 juni 2023
Zaaknummer
08-031129-22 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een 19-jarige jongen tot jeugddetentie voor poging doodslag en bedreiging met een mes

Op 5 juni 2023 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in de zaak tegen een 19-jarige jongen, die werd beschuldigd van poging tot doodslag en bedreiging. De rechtbank heeft de jongen veroordeeld tot een jeugddetentie van 260 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 6 februari 2022 in Rossum, waar de verdachte een jongen met een mes in de buik heeft gestoken en twee anderen heeft bedreigd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte met opzet handelde, maar dat er onvoldoende bewijs was voor de poging tot doodslag. De jongen moet ook een taakstraf van 160 uur uitvoeren en een schadevergoeding van meer dan 10.000 euro betalen aan het slachtoffer. De rechtbank hield rekening met de jonge leeftijd van de verdachte en de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd, en paste het adolescentenstrafrecht toe.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08-031129-22 (P)
Datum vonnis: 5 juni 2023
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2003 in [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 15 mei 2023 en 22 mei 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. J. van Zeijts en van wat door verdachte en zijn raadslieden mr. R. Oude Breuil en
mr. S. Groothuismink, beiden advocaat in Enschede, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:(primair) heeft geprobeerd [slachtoffer 1] (hierna [slachtoffer 1] ) te doden, dan wel (subsidiair) hem zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, dan wel (meer subsidiair) hem heeft geprobeerd zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, door hem met een mes in de buikstreek te steken;
feit 2:(primair) heeft geprobeerd [slachtoffer 2] (hierna [slachtoffer 2] ) zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door hem met een mes in het onderlichaam te steken of te treffen, dan wel (subsidiair) hem heeft bedreigd door met een mes stekende bewegingen in de richting van zijn lichaam te maken of een mes duidelijk zichtbaar voor hem vast te houden;
feit 3:[slachtoffer 3] (hierna [slachtoffer 3] ) heeft bedreigd door met een mes stekende bewegingen in de richting van zijn lichaam te maken of een mes duidelijk zichtbaar voor hem vast te houden.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
hij op of omstreeks 6 februari 2022, te Rossum, gemeente Dinkelland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 4] van het leven te beroven, die [slachtoffer 4] met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp in de buikstreek, althans in het lichaam heeft gestoken en/of gestoten, in elk geval heeft getroffen en/of die [slachtoffer 4] heeft geslagen en/of getroffen, terwijl hij een mes in zijn hand had, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 6 februari 2022, te Rossum, gemeente Dinkelland, aan [slachtoffer 4] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een maagperforatie en/of bloeding van een slagader van de maag en/of beschadiging van de lever, heeft toegebracht door die [slachtoffer 4] , met een mes, althans met een scherp en/of puntig
voorwerp, in het lichaam te steken en/of te stoten, in elk geval te treffen en/of die
[slachtoffer 4] te slaan en/of te treffen in de buikstreek en/of op het lichaam, terwijl hij
een mes in zijn hand had, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is
voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 6 februari 2022, te Rossum, gemeente Dinkelland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk aan [slachtoffer 4] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [slachtoffer 4] met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp in de buikstreek, althans in het lichaam heeft gestoken en/of gestoten, in elk geval heeft getroffen en/of die [slachtoffer 4] heeft geslagen en/of getroffen, terwijl hij een mes in zijn hand had, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 6 februari 2022, te Rossum, gemeente Dinkelland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 5] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp in het onderlichaam te steken en/of te treffen, althans die [slachtoffer 5] heeft geslagen en/of getroffen, terwijl hij een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in zijn hand had, die [slachtoffer 5] heeft geslagen en/of getroffen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 6 februari 2022, te Rossum, gemeente Dinkelland, [slachtoffer 5] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, stekende bewegingen te maken in de richting van het lichaam van die [slachtoffer 5] en/of duidelijk zichtbaar voor die [slachtoffer 5] een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, heeft vast gehouden;
3.
hij op of omstreeks 6 februari 2022, te Rossum, gemeente Dinkelland, [slachtoffer 6] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door met een mes, althans meet een scherp en/of puntig voorwerp, een meer meer stekende bewegingen te maken in de richting van het lichaam van die [slachtoffer 6] en/of (daarbij) de jas die die [slachtoffer 6] droeg te raken en/of te treffen en/of duidelijk zichtbaar voor die [slachtoffer 6] een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, vast te houden.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsmotivering

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het volgende standpunt gesteld. Het onder feit 1 primair, feit 2 primair en feit 3 ten laste gelegde kan wettig en overtuigend bewezen worden. Dit op basis van de verklaring van verdachte ter zitting in combinatie met de verklaring van [slachtoffer 1] en de over hem opgemaakte letselrapportage, de getuigenverklaringen van [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] , de broer van verdachte, [getuige 1] (hierna [getuige 1] ), de vriendin van verdachte, [getuige 2] (hierna [getuige 2] ) en de stiefvader van verdachte [getuige 3] (hierna [getuige 3] ) en de door de verbalisanten uitgekeken camerabeelden.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadslieden hebben zich op het volgende standpunt gesteld. Verdachte moet worden vrijgesproken van het onder feit 1 primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde wegens het ontbreken van overtuigend bewijs. Het dossier laat ruimte voor de mogelijkheid dat niet verdachte, maar [getuige 1] heeft gestoken. In het dossier wordt de persoon op de beelden met de donkere kleding en het lichte vlak op de borst omschreven als de persoon die op enig moment een slaande beweging maakt in de richting van een ander persoon. Volgens [slachtoffer 1] is dit het moment waarop hij werd gestoken. [getuige 1] droeg op het moment van het incident onder zijn jas een witte trui. Verdachte droeg een grijze trui. Hierdoor is het aannemelijker dat de persoon met het lichte vlak op de borst [getuige 1] is, en niet verdachte. Daar komt bij dat [getuige 1] de enige is bij wie bloed op zijn kleding, namelijk de witte trui, is aangetroffen. Ook heeft [getuige 1] een aantal uur na het incident naar zijn vriendin berichten gestuurd waarin hij spreekt over het bang maken en zwaaien met een mes. Daarnaast laat het dossier ruimte voor de mogelijkheid dat [slachtoffer 2] heeft gestoken. [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] zijn, zo volgt uit het dossier, naar aanleiding van een eerder voorval die avond waarvan verdachte werd beschuldigd, naar de woning van verdachte gegaan. Zij hebben verdachte met een bepaalde intentie opgezocht, zodat niet valt uit te sluiten dat zij op dat moment steekwapens bij zich droegen. De mogelijkheid bestaat dat [slachtoffer 2] tijdens het handgemeen [slachtoffer 1] heeft verward met verdachte aangezien zij qua uiterlijk op elkaar lijken en het donker was, zodat mogelijk [slachtoffer 2] [slachtoffer 1] per ongeluk heeft gestoken. Bovendien heeft [getuige 3] verklaard dat hij hoorde dat de jongen met de hoody, dit betreft [slachtoffer 2] , riep dat zijn zoon zijn vriend met een mes heeft neergestoken terwijl [slachtoffer 2] bij de politie heeft verklaard dat hij er pas op een later moment achter kwam dat [slachtoffer 1] een steekwond had opgelopen. Dit roept de vraag op hoe [slachtoffer 2] zo kort na het handgemeen al wist dat er was gestoken. Verdachte moet ook worden vrijgesproken van het onder feit 2 primair en subsidiair en feit 3 ten laste gelegde wegens het ontbreken van overtuigend bewijs. Het dossier laat ruimte voor de mogelijkheid dat [getuige 1] het mes voor zich heeft gehouden op het moment dat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] voor hem stonden.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De redengevende feiten en omstandigheden
4.3.1.1 Feiten 1, 2 en 3
De rechtbank stelt op basis van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter zitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
In de nacht van 5 op 6 februari 2022 zijn [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] naar Rossum gegaan. Verdachte bevond zich in zijn woning in Rossum toen hij volgens zijn telefoongegevens op
6 februari 2022 om 2:54 uur via Snapchat een bericht van [slachtoffer 1] ontving waaruit viel op te maken dat [slachtoffer 1] vlak bij zijn huis was. Om 3:03 uur appt [slachtoffer 1] verdachte “kom buiten praten dan”. Verdachte is toen met een broodmes van ongeveer vijftien centimeter, dat hij uit het messenblok op het keukenaanrecht had gepakt en in zijn broekzak had gestopt, naar buiten gegaan. Zijn broer [getuige 1] is met hem meegegaan. Verdachte en [getuige 1] troffen voor hun woning op straat [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] aan. Er ontstond een confrontatie tussen enerzijds verdachte en [getuige 1] en anderzijds [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] . Deze confrontatie liep uit op een handgemeen waarbij over en weer is geslagen. Tijdens dit handgemeen heeft verdachte geroepen dat hij een mes bij zich had. Hij heeft het mes uit zijn broekzak gepakt en voor zijn buik gehouden met als doel [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] af te schrikken. Zij zijn na het zien van het mes weggerend.
Voordat [slachtoffer 1] wegrende heeft hij een klap in zijn buik gekregen en hij heeft meteen daarna een stekende pijn gevoeld. Nadat hij was weggerend, merkte hij dat hij gewond was geraakt in zijn buik. [slachtoffer 3] heeft, zoals blijkt uit onderzoek in zijn telefoon, om 3:12 uur contact proberen te krijgen met de alarmcentrale. Uit de datagegevens van de telefoon van [slachtoffer 2] blijkt dat hij uiteindelijk om 3:14 uur met het alarmnummer heeft gebeld waarna de politie en ambulance ter plaatse zijn gekomen. Zij troffen [slachtoffer 1] gewond aan. Er was bij hem een snee van 3 à 5 centimeter boven de navel te zien. [slachtoffer 1] is met spoed naar het ziekenhuis gebracht. Bij hem is een steekwond in de buik geconstateerd. Er was sprake van een perforatie van de maag, een bloeding van de slagader in de maag en een beschadiging van de lever. Er moest direct operatief worden ingegrepen, anders zou [slachtoffer 1] zijn overleden.
4.3.2
De overwegingen van de rechtbank
4.3.2.1 Feit 1 primair
Wie heeft gestoken?
In deze zaak komt het allereerst aan op het antwoord op de vraag door wie [slachtoffer 1] in zijn buik is gestoken. Verdachte heeft steeds ontkend dat hij dat heeft gedaan. De raadslieden hebben zich op het standpunt gesteld dat onduidelijk is wie [slachtoffer 1] heeft gestoken. Het dossier bevat belastend bewijs tegen [getuige 1] en [slachtoffer 2] , zodat [slachtoffer 1] mogelijk door een van hen is gestoken en niet door verdachte. De rechtbank deelt deze zienswijze van de raadslieden niet en overweegt daartoe het volgende.
De rechtbank stelt vast dat tussen het moment waarop verdachte naar buiten is gelopen (rond 03:03 uur) en het moment waarop hij merkte een buikwond te hebben opgelopen (3:12 - 3:14 uur) slechts een paar minuten heeft gezeten. In dat korte tijdsbestek heeft een handgemeen, zoals hierboven vastgesteld, plaatsgevonden en is [slachtoffer 1] in de buik gestoken.
Verdachte heeft tijdens het handgemeen geroepen een mes bij zich te hebben. Daarna heeft hij een broodmes uit zijn broekzak gepakt en dat mes dreigend voor zich gehouden. [slachtoffer 1] verklaart dat hij kort nadat hij iemand “ik heb een mes” hoorde schreeuwen, een klap in zijn buik heeft gekregen. Vervolgens voelde hij een stekende pijn in zijn buik. [slachtoffer 1] zag toen dat de persoon die hij had horen schreeuwen een mes vasthield. Later herkende hij op een foto verdachte als deze persoon. De rechtbank stelt vast dat dit het moment is geweest waarop [slachtoffer 1] is gestoken. Verdachte stond als enige op het moment van steken met een mes in zijn handen voor [slachtoffer 1] . [slachtoffer 2] heeft bovendien gezien dat de jongen met het mes een stekende beweging naar [slachtoffer 1] heeft gemaakt. Gelet op het voorgaande, kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders dan dat verdachte de persoon is die [slachtoffer 1] met een mes in de buik heeft gestoken.
Voor de overtuiging bij dit oordeel weegt de rechtbank mee dat [getuige 3] blijkens zijn verklaring bij de politie kort na het handgemeen hoorde dat er door een van de jongens het volgende naar hem werd geroepen: “U moet wel weten dat uw zoon mijn vriend heeft neergestoken met een mes”. [slachtoffer 2] heeft bij de politie verklaard dat hij op enig moment uit de woning een man heeft horen roepen dat iedereen weg moest gaan. Hij heeft toen naar die man geschreeuwd dat zijn zoon een mes had en daarmee liep te steken.
Op grond van het voorgaande is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 6 februari
2022 in Rossum [slachtoffer 1] met een mes in de buik heeft gestoken.
De door de verdediging geschetste alternatieve scenario’s dat [slachtoffer 1] door [getuige 1] of [slachtoffer 2] is gestoken, vinden naar het oordeel van de rechtbank weerlegging in de inhoud van de bewijsmiddelen en in de bewijsoverwegingen.
Poging tot doodslag?
De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden of sprake is van een poging tot doodslag, zoals verdachte primair is ten laste gelegd.
De rechtbank stelt voorop dat voor een poging tot doodslag is vereist dat de verdachte opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden vastgesteld dat verdachte [slachtoffer 1] heeft gestoken met als doel hem van het leven te beroven, zodat van vol opzet geen sprake is. De vervolgvraag is of sprake is van voorwaardelijk opzet. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg, zoals hier de dood van [slachtoffer 1] , is aanwezig indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het moet gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. [1]
De rechtbank stelt vast dat verdachte met een broodmes met een lengte van vijftien centimeter in de buik van [slachtoffer 1] heeft gestoken. Het is feit van algemene bekendheid dat de buik een kwetsbaar deel van het lichaam is, waarin zich vitale organen bevinden. Op basis van algemene ervaringsregels, die op basis van de toegebrachte letsels in dit geval worden bevestigd door de deskundige, forensisch arts dr. [naam 3] , bestaat er bij het met voldoende kracht steken met een mes van vijftien centimeter in de buikstreek, een gerede kans dat vitale organen worden geraakt met als gevolg dat dodelijk letsel kan intreden. Dat door verdachte met kracht is gestoken, blijkt uit het gegeven dat [slachtoffer 1] een steekwond in de buik heeft opgelopen die dusdanig diep was, dat de maag is geperforeerd, de lever is beschadigd en dat er een bloeding van de slagader in de maag is ontstaan. Zonder medisch ingrijpen is een slagaderlijke bloeding in de buik vrijwel zonder uitzondering dodelijk. Er moest direct operatief worden ingegrepen, [slachtoffer 1] heeft 1,5 liter bloed verloren, ongeveer 30 % van het circulerend bloedvolume. De rechtbank is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat door het steken de aanmerkelijke kans is ontstaan dat [slachtoffer 1] zou komen te overlijden. De rechtbank is verder van oordeel dat de door verdachte verrichte handelingen, bestaande uit het pakken van een broodmes van vijftien centimeter, daarmee naar buiten gaan en vervolgens daarmee [slachtoffer 1] met kracht in de buik steken, naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op het doden van [slachtoffer 1] dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op het overlijden van [slachtoffer 1] bewust heeft aanvaard. Van contra-indicaties is in dit geval niet gebleken. De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat verdachte voorwaardelijke opzet had op het doden van [slachtoffer 1] . Er volgt een bewezenverklaring voor de onder feit 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag.
4.3.2.2 Feiten 2 en 3
Feit 2 primair
De rechtbank is van oordeel dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten bevat dat verdachte steekbewegingen heeft gemaakt op, tegen of in de richting van het onderlichaam van [slachtoffer 2] . De rechtbank overweegt hiertoe dat hoewel [slachtoffer 2] in zijn verklaring bij de politie spreekt over een snee in zijn jas, het dossier hier geen bewijs voor bevat. Uit het dossier blijkt niet dat de ter plaatse gekomen verbalisanten snijvlakken in de jas van [slachtoffer 2] hebben waargenomen. Ook een foto van de jas van [slachtoffer 2] ontbreekt in het dossier. Verdachte wordt daarom vrijgesproken voor de onder feit 2 primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling.
Feit 2 subsidiair, feit 3
De rechtbank acht, gelet op de feiten en omstandigheden zoals onder 4.3.1 vastgesteld, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] heeft bedreigd door een mes duidelijk zichtbaar voor hen vast te houden. De rechtbank overweegt hiertoe dat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] hebben gezien dat verdachte op enig moment met een mes in zijn hand voor hen stond. Verdachte heeft verklaard het mes uit zijn broekzak te hebben gepakt en deze zichtbaar voor zich te hebben gehouden met als doel de jongens, waaronder [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] , af te schrikken. Er volgt een bewezenverklaring voor de bedreiging met de dood dan wel zware mishandeling van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] , zoals onder feit 2 subsidiair, respectievelijk feit 3 is ten laste gelegd.
Het door de verdediging geschetste alternatieve scenario dat niet verdachte maar [getuige 1] het mes voor zich heeft gehouden zodat hij degene is geweest die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] heeft bedreigd, vindt naar het oordeel van de rechtbank zijn weerlegging in de inhoud van de bewijsmiddelen en in de bewijsoverwegingen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. primair
hij op
of omstreeks6 februari 2022, te Rossum, gemeente Dinkelland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 4] van het leven te beroven, die [slachtoffer 4] met een mes
, althans met een scherp en/of puntig voorwerpin de buikstreek
, althans in het lichaamheeft gestoken
en/of gestoten, in elk geval heeft getroffen en/of die [slachtoffer 4] heeft geslagen en/of getroffen, terwijl hij een mes in zijn hand had, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. subsidiair
hij op
of omstreeks6 februari 2022, te Rossum, gemeente Dinkelland, [slachtoffer 5] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door
met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, stekende bewegingen te maken in de richting van het lichaam van die [slachtoffer 5] en/ofduidelijk zichtbaar voor die [slachtoffer 5] een mes
, althans een scherp en/of puntig voorwerp,vast te houden;
3.
hij op
of omstreeks6 februari 2022, te Rossum, gemeente Dinkelland, [slachtoffer 6] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door
met een mes, althans meet een scherp en/of puntig voorwerp, een meer meer stekende bewegingen te maken in de richting van het lichaam van die [slachtoffer 6] en/of (daarbij) de jas die die [slachtoffer 6] droeg te raken en/of te treffen en/ofduidelijk zichtbaar voor die [slachtoffer 6] een mes
, althans een scherp en/of puntig voorwerp,vast te houden.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 45, 285 en 287 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1 primair
het misdrijf: poging tot doodslag;
feit 2 subsidiair, feit 3:
telkens het misdrijf: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of bedreiging met zware mishandeling.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het volgende standpunt gesteld. Verdachte dient, onder toepassing van het adolescentenstrafrecht (hierna ook: jeugdstrafrecht), voor het onder feit 1 primair, feit 2 primair en feit 3 ten laste gelegde te worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 260 dagen waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden die de reclassering heeft geadviseerd. Van de op te leggen gevangenisstraf moet de tijd die verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht worden afgetrokken. Daarnaast moet verdachte worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 200 uren, subsidiair 100 dagen hechtenis.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadslieden hebben, voor het geval van een bewezenverklaring, verzocht om aan verdachte een straf gelijk aan de tijd die hij in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht op te leggen. Het volgende is aangevoerd. Verdachte had op het moment van het ten laste gelegde net twee maanden de leeftijd van 18 jaar bereikt. Verder woont verdachte nog thuis, heeft hij een vriendin en volgt hij een opleiding. Ook heeft verdachte een blanco justitiële documentatie. De zaak in het algemeen en de voorlopige hechtenis hebben diepe sporen achtergelaten bij verdachte. Er is een posttraumatisch stress-stoornis (PTSS) bij hem geconstateerd. Uit het over verdachte opgemaakte reclasseringsrapport volgt dat het risico op recidive wordt ingeschat als laag. Ook volgt uit het rapport dat verdachte de gevolgen van zijn gedrag nog niet volledig overziet en dat hij nog bezig is met het vormen van een eigen identiteit. Gelet hierop is verzocht om, conform het advies van de reclassering, het jeugdstrafrecht toe te passen.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft [slachtoffer 1] met een mes in de buik gestoken. Hij heeft daarmee het leven van [slachtoffer 1] in gevaar gebracht en een onaanvaardbare inbreuk gemaakt op zijn lichamelijke integriteit. Uit het letselverslag blijkt dat [slachtoffer 1] ernstige verwondingen heeft opgelopen, te weten een perforatie van de maag, een bloeding van de slagader in de maag en een beschadiging van de lever. Hij heeft hiervoor een operatie moeten ondergaan. Deze operatie heeft een groot, blijvend litteken op zijn buik achtergelaten. [slachtoffer 1] ondervindt nog steeds lichamelijke klachten zoals problemen met eten, pijnklachten in de buikspieren en rusteloze benen. Als gevolg van deze klachten kan hij zijn werkzaamheden als autoschadehersteller niet volledig uitvoeren. Naast fysieke klachten heeft [slachtoffer 1] ook mentale klachten. Verdachte heeft daarnaast met hetzelfde mes [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] bedreigd. De lichtzinnigheid waarmee verdachte met een mes naar buiten is gegaan en daarmee ook geweld heeft gepleegd rekent de rechtbank hem zwaar aan. Dit handelen heeft voor de rechtsorde een schokkend karakter en leidt tot gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. Bovendien heeft dit gedrag als escalerend gevolg dat steeds meer jongeren rondlopen met messen en die ook als steekwapens gebruiken. De strafoplegging aan verdachte heeft mede als doel dergelijk gedrag te voorkomen. De rechtbank overweegt ten overvloede dat het feit dat [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] verdachte ’s nachts thuis hebben opgezocht wegens vermeende betrokkenheid bij een incident met de broer van [slachtoffer 3] , hoe afkeurenswaardig dat nachtelijke bezoek ook is, geen rechtvaardiging kan zijn voor het strafbare gedrag van verdachte.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte van 17 maart 2023. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
De rechtbank heeft ook rekening gehouden met het over verdachte opgemaakte reclasseringsrapport van 10 mei 2023. In dit rapport komt naar voren dat verdachte een 19-jarige jongen is die geen problemen heeft op de verschillende leefgebieden. Hij volgt een opleiding aan [school] in Hengelo en heeft een bijbaan in de horeca. Verder heeft verdachte een relatie, een goede band met zijn ouders en een gezond sociaal netwerk. Tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis heeft verdachte een meewerkende en open houding in de contacten met de reclassering getoond en kwam hij zijn afspraken na. Verdachte is als gevolg van de ondergane voorlopige hechtenis komen te lijden aan PTSS. Hij staat op de wachtlijst voor een behandeling daarvoor bij Transfore. De behandelcontacten met Transfore die nu al plaatsvinden verlopen naar tevredenheid. In het gedrag van verdachte worden kenmerken van jeugdigheid gezien. Zo kan hij de gevolgen van zijn gedrag nog onvoldoende overzien. Ook kan hij in bepaalde situaties overmoedig en ondoordacht reageren. Gelet hierop adviseert de reclassering om het jeugdstrafrecht toe te passen. De reclassering schat het risico op recidive in als laag en adviseert om aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen, met daaraan gekoppeld de volgende bijzondere voorwaarden: een meldplicht bij de reclassering en een ambulante behandeling bij Transfore. De reclassering vindt een jeugddetentie niet wenselijk omdat dit een negatief effect zal hebben op de persoonlijke ontwikkeling van verdachte.
Toepassing jeugdstrafrecht
De rechtbank ziet gelet op het bovenstaande en de persoonlijkheid van verdachte, aanleiding om hem volgens de bepalingen van het adolescentenstrafrecht te berechten.
Op te leggen straf
De rechtbank houdt rekening met de jonge leeftijd van verdachte en met de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Zij houdt er ook rekening mee dat de feiten meer dan een jaar geleden zijn gepleegd en dat als feit 2 een minder zwaar feit dan door de officier van justitie geëist, bewezenverklaard wordt. De rechtbank acht, evenals de officier van justitie en de verdediging, de oplegging van een onvoorwaardelijke jeugddetentie die langer is dan de tijd die verdachte al vastgezeten heeft niet passend. Het teruggegaan naar de jeugdgevangenis zal negatieve gevolgen hebben voor de persoonlijke en psychische ontwikkeling van verdachte. Bovendien is het niet in het belang van verdachte of de maatschappij om de stabiele leefsituatie van verdachte te doorkruisen door een straf die meebrengt dat hij opnieuw gedetineerd raakt.
De rechtbank is, alles afwegende, van oordeel dat de volgende straffen: een taakstraf bestaande uit een werkstraf van 160 uren en een jeugddetentie voor de duur van 260 dagen waarvan 180 dagen voorwaardelijk en met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, passend en geboden zijn. De rechtbank zal de proeftijd bepalen op twee jaren. Aan het voorwaardelijke strafdeel worden de bijzondere voorwaarden verbonden zoals die door de reclassering zijn geadviseerd. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan verdachte een contactverbod met [slachtoffer 1] , zoals door diens advocaat ter zitting is verzocht, op te leggen.

8.De schade van benadeelden

8.1
De benadeelde partij [slachtoffer 1]
8.1.1
De vordering
[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van
€ 13.474,97, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Daarnaast vordert de benadeelde partij de vergoeding van proceskosten wegens gemaakte kosten voor rechtsbijstand van € 1.000,00.
De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- ziekenhuisdaggeldvergoeding € 155,00
- kapotte/bebloede kleding € 669,91
- reiskosten naar het politiebureau en de advocaat € 212,86
- parkeerkosten bij het ziekenhuis, het politiebureau en de advocaat € 62,50
- eigen risico ziektekosten € 885,00
- kosten ambulancevervoer € 1.469,82
- kosten medicatie € 19,88.
Wegens immateriële schade wordt een bedrag van € 10.000,00 gevorderd.
8.1.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het volgende standpunt gesteld. De vordering van [slachtoffer 1] moet, met uitzondering van de opgevoerde schadeposten ‘kapotte/bebloede kleding’ en ‘eigen risico ziektekosten’, worden toegewezen. Ten aanzien van die schadeposten wordt de rechtbank verzocht gebruik te maken van haar schattingsbevoegdheid. Voor wat betreft de vergoeding van de proceskosten refereert de officier van justitie zich aan het oordeel van de rechtbank.
8.1.3
Het standpunt van de verdediging
De raadslieden hebben zich op het volgende standpunt gesteld.
Primair moet [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering vanwege de bepleite vrijspraak.
Subsidiair moet de vordering voor wat betreft de opgevoerde materiële schadepost ‘reiskosten advocaat’ worden afgewezen omdat deze kosten al in een eventuele proceskostenveroordeling zijn inbegrepen. De schadepost ‘kapotte/bebloede kleding’ moet worden afgewezen wegens het ontbreken van voldoende onderbouwing. De kosten ‘eigen risico ziektekosten’, ‘kosten ambulancevervoer’ en ‘kosten medicatie’ moeten worden afgewezen omdat deze in Duitsland volledig worden vergoed en dus geen schade zijn, dan wel, meer subsidiair, wegens het ontbreken van voldoende onderbouwing.
De gevorderde immateriële schade moet, subsidiair, worden gematigd.
De gevorderde proceskosten voor rechtsbijstand moeten worden afgewezen nu deze kosten volgens vaste jurisprudentie niet voor vergoeding in aanmerking komen. Bovendien is er alleen een nota zonder specificatie overgelegd, zodat die opgevoerde kostenpost niet kan worden gecontroleerd en had de benadeelde van gefinancierde rechtshulp gebruik kunnen maken.
Tot slot dient de vordering, voor zover deze (gedeeltelijk) wordt toegewezen, te worden verminderd met 50% in verband met een mate van eigen schuld van [slachtoffer 1] .
8.1.4
Het oordeel van de rechtbank
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het onder feit 1 primair bewezenverklaarde rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij.
Materiële schade
De opgevoerde schadepost ‘ziekenhuisdaggeldvergoeding’ is voldoende onderbouwd en niet weersproken. De rechtbank zal deze schadepost van € 155,00 in zijn geheel toewijzen.
Voor de schadepost ‘kapotte/bebloede kleding’ geldt dat door de verdediging de hoogte van die schade gemotiveerd is betwist. De rechtbank overweegt dat op basis van het dossier vaststaat dat die schade door de benadeelde partij is geleden, maar dat er bij de vordering geen aankoopbonnen van de kleding is gevoegd zodat onduidelijk is wat de exacte omvang van de schade is. De rechtbank zal daarom gebruik maken van haar bevoegdheid om de schade te schatten en stelt de schade vast op € 250,00. De rechtbank zal de vordering voor dat deel toewijzen en voor het overige afwijzen.
Met betrekking tot de opgevoerde schadeposten ‘reiskosten naar het politiebureau en de advocaat’ en ‘parkeerkosten bij het ziekenhuis, het politiebureau en de advocaat’, overweegt de rechtbank allereerst dat voor zover deze opgevoerde kosten verband houden met de aan [slachtoffer 1] verleende rechtsbijstand dit geen schade is die rechtstreeks is geleden door het strafbare feit. Voor zover bedoeld is het bedrag van de reiskosten naar de advocaat en/of de parkeerkosten bij de advocaat als proceskosten te vorderen, geldt dat, behoudens bijzondere omstandigheden, alleen een in persoon procederende partij reis- en aanverwante kosten als proceskosten vergoed kan krijgen. [2] In deze zaak heeft [slachtoffer 1] geprocedeerd met bijstand van een gemachtigde, en dus niet in persoon. Bijzondere omstandigheden op grond waarvan in dit geval een uitzondering zou moeten worden gemaakt, zijn gesteld noch gebleken. Er volgt afwijzing van de vordering tot vergoeding van deze reis- en/of parkeerkosten naar of bij de advocaat. De rechtbank zal hieronder bij de ‘proceskosten’ aan de hand van de toepasselijke liquidatietarieven een bedrag bepalen waarvoor een proceskostenveroordeling zal volgen.
Voor de andere kosten die zijn inbegrepen in de schadeposten ‘reiskosten naar het politiebureau en de advocaat’ en ‘parkeerkosten bij het ziekenhuis, het politiebureau en de advocaat’ (namelijk de reiskosten naar het politiebureau en de parkeerkosten bij het ziekenhuis en het politiebureau) stelt de rechtbank vast dat er weliswaar een specificatie van die kosten is bijgevoegd, maar dat daaruit onvoldoende valt op te maken of, en zo ja welke, kosten zijn gemaakt zodat de vordering onvoldoende is gesteld. [slachtoffer 1] is daarom voor die kosten niet-ontvankelijk in zijn vordering.
De opgevoerde schadeposten ‘kosten eigen risico’ en ‘kosten ambulancevervoer’ zijn onvoldoende onderbouwd, terwijl de verdediging de omvang ervan gemotiveerd heeft betwist. Het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij om deze schadeposten alsnog nader te onderbouwen, leidt tot een onevenredige belasting van de strafrechtelijke procedure, zodat de rechtbank de benadeelde partij die gelegenheid niet zal bieden. De benadeelde partij zal voor die delen van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partij kan de vordering in zoverre slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
Ten slotte is de opgevoerde schadepost ‘kosten medicatie’ onvoldoende betwist en voldoende onderbouwd aan de hand van een kwitantie. De rechtbank zal het gevorderde bedrag daarom geheel toewijzen.
Concluderend: de rechtbank zal de gevorderde materiële schade gedeeltelijk toewijzen, tot een bedrag van € 424,88, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente over dat bedrag vanaf de datum waarop het feit is gepleegd.
Immateriële schade
Het recht op vergoeding van immateriële schade als gevolg van onrechtmatig handelen ontstaat wanneer is voldaan aan de in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW) beschreven criteria. Dat is hier het geval. In deze zaak is komen vast te staan dat de benadeelde partij in de buik is gestoken met ernstig letsel en een litteken tot gevolg. Op basis van de gegeven onderbouwing, het opgelopen letsel in de buikholte (slagaderlijke bloeding, maagperforatie en beschadiging van de lever) en aansluitend bij wat in vergelijkbare gevallen in andere zaken is toegewezen alsook de Letsellijst Schadefonds Geweldsmisdrijven (letselcategorie 2), stelt de rechtbank de omvang van de vergoeding naar billijkheid vast op een bedrag van € 10.000,00. Dit bedrag is te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf de datum waarop het feit is gepleegd.
Proceskosten
De rechtbank begroot de proceskosten op basis van het ‘Liquidatietarief kanton’ en onder toekenning van twee punten (voor het indienen van de vordering en voor de aanwezigheid bij de inhoudelijke behandeling van de zaak) op € 792,00.
Bijzondere omstandigheden op grond waarvan bij wijze van uitzondering de (niet gespecificeerde) advocaatkosten van € 1.000,00 geheel toegewezen zouden moeten worden, zijn gesteld, noch gebleken. De vordering zal daarom afgewezen worden.
Eigen schuld
De rechtbank zal op de toe te wijzen schade geen eigen schuld-correctie toepassen in de zin van het bepaalde in artikel 6:101 BW. Er is, anders dan de verdediging stelt, niet gebleken van een gedraging aan de zijde van de benadeelde partij waardoor zijn schade (mede) zou zijn ontstaan.
8.1.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder feit 1 primair ten laste gelegde is toegebracht. De maximale duur van de daaraan te verbinden gijzeling zal conform de oriëntatiepunten van het LOVS (Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht) op nul worden gesteld.
8.2
De benadeelde partij [slachtoffer 2]
8.2.1
De vordering
[slachtoffer 2] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van
€ 995,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De gevorderde materiële schade bestaat uit € 245,00 voor een kapotte winterjas. Als immateriële schade wordt een bedrag van € 750,00 gevorderd.
8.2.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij in het geheel dient te worden toegewezen.
8.2.3
Het standpunt van de verdediging
De raadslieden hebben zich op het volgende standpunt gesteld. Primair moet [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering vanwege de bepleite vrijspraak. Subsidiair moet de vordering voor wat betreft de kostenpost ‘kapotte winterjas’ worden afgewezen wegens het ontbreken van voldoende onderbouwing. De gevorderde immateriële schade moet ook worden afgewezen nu er geen letsel of een psychische stoornis bij [slachtoffer 2] is vastgesteld. Tot slot dient, in het geval het tot een (gedeeltelijke) toewijzing komt, de vordering te worden verminderd met 50% in verband met een mate van eigen schuld van [slachtoffer 2] .
8.2.4
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De opgevoerde schadepost ‘kapotte winterjas’ heeft betrekking op het onder feit 2 primair ten laste gelegde. Verdachte zal van het primair ten laste gelegde vrijgesproken worden, zodat de rechtbank [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk zal verklaren voor dat deel van de vordering.
Immateriële schade
Het recht op vergoeding van immateriële schade als gevolg van onrechtmatig handelen ontstaat wanneer is voldaan aan de in artikel 6:106 BW beschreven criteria. Dat is hier niet het geval. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt. In deze zaak is bij [slachtoffer 2] geen sprake van lichamelijk letsel of van schade in eer of goede naam, zodat de vraag is of hij ‘op andere wijze’ in zijn persoon is aangetast. Van een dergelijke aantasting in de persoon is in ieder geval sprake indien de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan, waartoe nodig is dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Voor het aannemen van een persoonsaantasting is niet voldoende dat sprake is geweest van meer of minder sterk psychisch onbehagen of een zich gekwetst voelen. In uitzonderlijke gevallen kunnen de aard en de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelde meebrengen dat van de bedoelde aantasting in zijn persoon op andere wijze sprake is. In beginsel zal degene die zich op de aantasting van zijn persoon beroept dit met concrete gegevens moeten onderbouwen. In voorkomend geval kunnen de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat in dit geval de onderbouwing bij de vordering tot immateriële schade ontoereikend is om te kunnen spreken van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’. Zo zijn door of namens [slachtoffer 2] geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht waaruit het bestaan van geestelijk letsel kan worden afgeleid. Daarnaast doet zich hier niet een situatie voor waarin reeds uit de aard en de ernst van de normaantasting en de gevolgen daarvan volgt dat van een aantasting ‘op andere wijze’ sprake is. Dat betekent dat er in deze zaak geen wettelijke grondslag is voor de vergoeding van immateriële schade. [slachtoffer 2] zal voor de immateriële schadevergoeding dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 77c, 77g, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z en 77gg Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder feit 2 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1 primair, feit 2 subsidiair en feit 3 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder feit 1 primair, feit 2 subsidiair en feit 3 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 primair, het misdrijf: poging tot doodslag;
feit 2 subsidiair, feit 3, telkens het misdrijf: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of bedreiging met zware mishandeling;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder feit 1 primair, feit 2 subsidiair en feit 3 bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
jeugddetentievoor de duur van
260 (tweehonderdzestig) dagen;
- bepaalt dat van deze jeugddetentie een gedeelte van
180 (honderdtachtig) dagen niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de
proeftijd van 2 (twee) jarende navolgende voorwaarde(n) niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte:
- zich gedurende de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland, op de door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zo lang deze instelling dat nodig acht;
- zich ambulant laat behandelen door Transfore of een soortgelijke instelling, ter beoordeling van de reclassering, indien en zo lang als de reclassering dit noodzakelijk acht. Verdachte zal zich houden aan de aanwijzingen en regels die door of namens de instelling zullen worden gegeven;
- draagt de reclassering op om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
daarbij gelden als voorwaarden van rechtswege dat de verdachte:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, Sr, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zo lang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht;
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf bestaande uit een werkstraf zijnde het verrichten van onbetaalde arbeidvoor de duur van
160 (honderdzestig) uren;
- beveelt, voor het geval dat verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende jeugddetentiezal worden toegepast voor de duur van
80 (tachtig) dagen;
schadevergoeding benadeelde partij [slachtoffer 4]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
(feit 1 primair)van een bedrag van
€ 10.424,88 (tienduizend vierhonderdvierentwintig euro en achtentachtig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 februari 2022;
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij [slachtoffer 4] gemaakt, tot op heden begroot op € 792,00
(zevenhonderdtweeënnegentig euro), alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering, met afwijzing voor het overige;
- legt de
maatregelop dat de verdachte verplicht is ter zake van het onder feit 1 primair bewezenverklaarde tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van
€ 10.424,88 (tienduizend vierhonderdvierentwintig euro en achtentachtig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 februari 2022 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van
0 (nul)dagen kan worden toegepast;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- wijst een bedrag van € 449,91 (vierhonderd negenveertig euro en negenennegentig cent) af;
- bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 4] voor het overige deel niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
schadevergoeding benadeelde partij [slachtoffer 5]
- bepaalt dat de benadeelde partij
(feit 2 subsidiair)in het geheel niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 5] en verdachte ieder de eigen kosten dragen;
opheffing geschorste bevel voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.J.C. Hangx, voorzitter, mr. A.M.G. Ellenbroek
en mr. M.O. Frentrop, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.R. Kuiper, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 5 juni 2023.
Mr. L.J.C. Hangx is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van politie eenheid Oost-Nederland onderzoek ‘HAEDI22’ met nummer ON2R022008. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar pagina’s van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
Feit 1 primair, feit 2 subsidiair en feit 3
1.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 15 mei 2023, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
Op 6 februari 2022 was ik in mijn huis in Rossum. Ik ben naar buiten gegaan en zag voor op straat drie jongens staan. Voordat ik naar buiten ging, had ik nog snel een broodmes van ongeveer 15 centimeter uit het messenblok dat op het aanrecht van de keuken stond gepakt en in mijn broekzak gestopt. [getuige 1] is met mij mee naar buiten gegaan. De jongens kwamen naar ons toe. Er werd over en weer geslagen. Ik heb op een gegeven moment geroepen dat ik een mes bij mij had. Ik heb toen het broodmes uit mijn broekzak gepakt en voor mijn buik gehouden. Ik deed dit om de jongens af te schrikken.
Feit 1 primair
2.
Het proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer 1] van 18 februari 2022, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, pag. 195, 196 en 197:
Op 5 februari 2022 ben ik rond 00:00 uur naar Oldenzaal/Deurningen gereden. Daarna ben ik samen met [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] naar Rossum gegaan. Ik zag dat uit een woning twee personen schreeuwend naar buiten kwamen. Ik werd door hen aangevallen. Ik hoorde iemand schreeuwen: “Ik heb een mes, ik heb een mes”. Die persoon rende op mij af. Ik voelde een klap in mijn buik. Daarna zag ik dat die persoon een mes in zijn hand had. Ik voelde een raar gevoel in mijn buik. Het was een stekend gevoel. Mijn vriendin heeft mij een foto van [verdachte] laten zien. Ik herkende hem meteen als de persoon die mij gestoken heeft.
3.
Het proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 2] van 6 februari 2022, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, pag. 479, 483, 486 en 487:
Ik ben op 6 februari 2022 samen met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] naar Rossum gegaan. We kwamen met z’n drieën tegenover twee personen te staan. Er ontstond een woordenwisseling. Ze kwamen op ons af. Ik zag een mes toen een persoon in mijn richting kwam. Er zijn stekende bewegingen gemaakt naar [slachtoffer 1] . Toen we weg waren zei [slachtoffer 1] “volgens mij ben ik echt geraakt”. Toen ging het slecht met hem.
4.
Een schriftelijk bescheid, te weten een brief van [naam 1] , arts niet in opleiding tot specialist, namens [naam 2] , traumachirurg, ongedateerd, voor zover inhoudende:
“Betreft dhr. [slachtoffer 4]
(…)
Conclusie
Steekverwonding waarna:
- Maagperforatie
- Bloeding a. gastrica dextra
- Leverlaceratie.”
5.
Een schriftelijk bescheid, te weten het verslag van deskundige [naam 3] , forensisch arts, inhoudende een letselinterpretatie van letsels aangetroffen bij [slachtoffer 4] , voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, pag. 437, 438 en 440:
Er is een CT-scan gemaakt waarop één steekverwonding te zien was en een slagaderlijke bloeding in de buik. Tijdens de operatie bleek er sprake van een gat in de maag (maagperforatie), bloeding van een slagader van de maag (a. gastrica dextra) en een beschadiging van de lever (leverlaceratie).
Er is sprake van een steekverwonding met een steekrichting in de bovenbuik links richting de borstkast rechts. Hierbij zijn vitale inwendige organen geraakt waaraan betrokkene zonder medische ingrijpen zou zijn overleden. Betrokkene heeft een grote operatie moeten ondergaan.
Zowel de maagperforatie als de slagaderlijke bloeding zijn potentieel dodelijk. Door de bloeding die ontstaan is door het letsel heeft betrokkene rondom de operatie 1,5 liter bloed verloren. Dit is een aanzienlijke hoeveelheid (bij benadering ongeveer 30% van het circulerend bloedvolume). Een onbehandelde slagaderlijke bloeding in de buik is vrijwel zonder uitzondering dodelijk.
Feit 2 subsidiair
6.
Het proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 2] van 6 februari 2022, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, pag. 479, 485 en 486:
Ik ben op 6 februari 2022 samen met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] naar Rossum gegaan. Ze kwamen toen op ons af. Ik zag het mes. Ik denk zo’n 10 à 15 centimeter groot. Ze stonden voor ons.
Feit 3
7.
Het proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 3] van 8 februari 2022, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, pag. 467, 468 en 469:
Op 6 februari 2022 ben ik samen met [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] naar Rossum gegaan. Ik zag dat [verdachte] een mes pakte. Hij kwam op mij aflopen. Ik ben toen weggerend.

Voetnoten

1.HR 29 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:718
2.HR 28 maart 2023, ECLI:NL:HR:2023:414