ECLI:NL:RBOVE:2023:2028

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
5 juni 2023
Publicatiedatum
5 juni 2023
Zaaknummer
08-059737-22 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor smaad en belaging van huisarts door verdachte

Op 5 juni 2023 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die zijn voormalig huisarts heeft beschuldigd van strafbare feiten en hem heeft gestalkt. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. De verdachte moet zich ook onder behandeling laten stellen bij de reclassering en heeft een contactverbod met de huisarts gekregen. Daarnaast mag hij zich vijf jaar lang niet in de omgeving van de huisarts ophouden en moet hij een schadevergoeding van 5.190 euro betalen. De zaak is ontstaan uit een conflict dat in 2017 begon, toen de verdachte niet akkoord ging met de voorwaarden die zijn huisarts stelde voor het voorschrijven van medicatie. Sindsdien heeft de verdachte brieven en USB-sticks met beledigende teksten over de huisarts verspreid, wat leidde tot eerdere veroordelingen voor smaad. De rechtbank oordeelde dat de verdachte met zijn gedragingen de eer en goede naam van de huisarts heeft aangetast en dat er sprake was van stelselmatige belaging. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte aansprakelijk is gesteld voor de schade die hij heeft veroorzaakt.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08-059737-22 (P)
Datum vonnis: 5 juni 2023
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1960 in [geboorteplaats 1] ,
wonende aan de [adres 1] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 22 mei 2023.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. G.J. Jansen en van wat door verdachte en zijn raadsvrouw mr. L.M. Ravestijn, advocaat in Amsterdam, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:de eer en/of de goede naam van zijn voormalig huisarts gedurende een langere periode heeft aangerand door hem, via het verspreiden van brieven en USB-sticks, te beschuldigen van het plegen van strafbare feiten;
feit 2:zijn voormalig huisarts gedurende een langere periode heeft gestalkt.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
hij, op een of meer tijdstippen, in of omstreeks de periode van 3 november 2020 tot en met
1 december 2021 te Denekamp, gemeente Dinkelland, althans in Nederland, opzettelijk, de eer en/of de goede naam van [slachtoffer] heeft aangerand, door tenlastelegging van een bepaald feit, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, door middel van geschriften en/of afbeeldingen verspreid, openlijk tentoongesteld of aangeslagen en/of door geschriften waarvan de inhoud openlijk ten gehore werd gebracht, immers heeft hij, verdachte, (telkens) met voormeld doel aan voornoemde [slachtoffer] en/of een of meer instanties (waaronder de rechtbank, politiemedewerkers, huisartsen, advocaten en/of media) zogenoemde 'pakketten', USB-sticks en/of brieven verzonden met (beledigende) teksten betreffende/over voornoemde [slachtoffer] (met onder meer de tekst(en): "pathologische leugenaar", "jarenlange ervaring in het misleiden van zorgverzekeraars met zelfgeschreven en zelf afgedwongen declaratielijsten", " [slachtoffer] misleidt autoriteiten, politie en justitie", "louche Denekamps huisartsensufferdje" en/of " [naam 1] werd ook ontmaskerd) en/of waarin hij, verdachte, voornoemde [slachtoffer] beschuldigt van onder andere oplichting;
2.
hij, op een of meer tijdstippen, in of omstreeks de periode van 3 november 2020 tot en met
1 december 2021 te Denekamp, gemeente Dinkelland, althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer] , door voornoemde [slachtoffer] en/of een of meer instanties (waaronder de rechtbank, politiemedewerkers, huisartsen, advocaten en/of media) (telkens) zogenoemde 'pakketten', USB-sticks en/of brieven te sturen met (beledigende) teksten betreffende/over voornoemde [slachtoffer] (met onder meer de tekst(en): "pathologische leugenaar", "jarenlange ervaring in het misleiden van zorgverzekeraars met zelfgeschreven en zelf afgedwongen declaratielijsten", " [slachtoffer] misleidt autoriteiten, politie en justitie", "louche Denekamps huisartsensufferdje" en/of " [naam 1] werd ook ontmaskerd") en/of waarin hij, verdachte, voornoemde [slachtoffer] beschuldigt van onder andere oplichting, met het oogmerk voornoemde [slachtoffer] , te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsmotivering

4.1
Inleiding
Voor een goed begrip van de zaak in kwestie merkt de rechtbank allereerst het volgende op.
In 2017 is een conflict ontstaan tussen verdachte en zijn (toenmalige) huisarts, aangever
dr. [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ). Verdachte lijdt aan epilepsie en wilde hiervoor specifieke medicatie voorgeschreven krijgen. [slachtoffer] stelde als voorwaarde daarvoor dat verdachte eerst op consult moest komen voor een bloedtest. De bloedtesten diende [slachtoffer] te verrichten op voorschrift van zijn overkoepelende organisatie. Verdachte was (en is) het hier niet mee eens. De bloedtesten die [slachtoffer] wilde verrichten bestaan niet volgens verdachte, zo heeft hij geconcludeerd nadat hij daarover contact heeft gehad met drie epilepsie-verenigingen.
Sindsdien is verdachte van mening dat hij de maatschappij moet behoeden voor [slachtoffer] , als ‘klokkenluider’. Dit heeft verdachte in 2017 gedaan door het verspreiden van flyers waarin hij schreef dat [slachtoffer] patiënten zou dwingen tot een consult en dat er zodoende sprake is van declaratiemisbruik. Verdachte is als gevolg daarvan op 14 september 2017 door de politierechter van de Rechtbank Overijssel veroordeeld voor smaadschrift jegens [slachtoffer] . Verdachte is toen vrijgesproken van belaging van [slachtoffer] in de periode van 1 maart 2017 tot en met 16 mei 2017. Aan verdachte zijn destijds ook – in de vorm van bijzondere voorwaarden – een contact- en locatieverbod ten aanzien van [slachtoffer] opgelegd. Tijdens de proeftijd van drie jaren heeft verdachte geen geschriften meer verstuurd naar [slachtoffer] of anderen, maar een maand na afloop van die proeftijd – in november 2020 – is verdachte weer begonnen met het versturen van brieven en usb-sticks met negatieve inhoud over [slachtoffer] .
De onderhavige zaak ziet op deze gedragingen en bouwt dus voort op het conflict dat in 2017 is ontstaan.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen verklaard.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft integrale vrijspraak van het tenlastegelegde bepleit.
Het onder 1 tenlastegelegde kan volgens de raadsvrouw niet worden bewezen verklaard, omdat verzending van de documenten door verdachte aan de rechtbank en politie niet kwalificeert als smaadschrift, nu dit slechts verband houdt met de eerdere zaak uit 2017 en niet aan personen is gestuurd, maar aan instanties. De verzending is door verdachte bedoeld om een voorschot te nemen op zijn verdediging tegen de aangifte van [slachtoffer] . Bovendien heeft verdachte te goeder trouw kunnen aannemen dat wat hij heeft geschreven waar is en het algemeen belang vereist dat daar bekendheid over bestaat.
Wat betreft het onder 2 tenlastegelegde heeft de raadsvrouw aangevoerd dat geen sprake is van een stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer] , omdat er geen bewijs is voor het stelselmatig versturen van pakketten en omdat verdachte niet het oogmerk had [slachtoffer] iets te laten doen, te dwingen of vrees aan te jagen. Er was slechts sprake van het in herinnering roepen van de oude feiten die in 2017 waren afgedaan.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
De redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op basis van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
Verdachte heeft in de periode van 3 november 2020 tot en met 1 december 2021 vanuit Denekamp ‘huisartspakketten’ met daarin brieven en usb-sticks verzonden aan [slachtoffer] en aan meerdere instanties, waaronder de rechtbank, de politie, huisartsen, advocaten en de media. Dit gebeurde in november 2020 en vervolgens weer in oktober, november en december 2021. Verdachte heeft ter terechtzitting erkend dat die brieven onder meer de teksten bevatten die zijn opgenomen in de tenlastelegging, welke luiden als volgt: “pathologische leugenaar”, “huisartsenechtpaar misleidt autoriteiten, politie en justitie” en “ [naam 1] werd ook ontmaskerd”. De brieven hadden als onderwerp: “Beëindiging huisartsenpraktijk [slachtoffer] ”. De inhoud van die brieven komt er kort gezegd op neer dat [slachtoffer] een oplichter is en zijn patiënten chanteert met niet bestaande testen. Dit zou leiden tot declaratiemisbruik door [slachtoffer] . Ook schreef verdachte in de brieven dat [slachtoffer] autoriteiten, politie en justitie heeft misleid door het indienen van valse verklaringen. Verdachte schreef ook dat wanneer [slachtoffer] geen aangifte tegen hem zou doen, hij (verdachte) een boek over [slachtoffer] zal schrijven. Als verdachte wel aangifte zou doen, dan zal hij gefileerd worden in de media. Ook gaf verdachte in één van de brieven [slachtoffer] enkele maanden de tijd om zijn huisartsenpraktijk geruisloos te beëindigen.
Feit 1: Smaadschrift
Tenlastelegging van een bepaald feit
Voor bewezenverklaring van smaadschrift is onder meer vereist dat sprake is van ‘tenlastelegging’ van een ‘bepaald feit’ als bedoeld in artikel 261 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Daarvan is sprake, indien het feit geschikt is om iemands integriteit aan te tasten en het op een zodanige wijze door de verdachte is tenlastegelegd dat het een duidelijk te onderkennen concrete gedraging van een ander aanwijst.
De rechtbank acht op basis van de inhoud van de brieven van verdachte wettig en overtuigend bewezen dat verdachte daarmee de eer en goede naam van [slachtoffer] heeft aangerand door tenlastelegging van bepaalde feiten.
In de periode van 3 november 2020 tot en met 1 december 2021 heeft verdachte brieven en usb-sticks verstuurd naar [slachtoffer] en (medewerkers van) instanties zoals de rechtbank en de politie, waarin hij [slachtoffer] onder andere beschuldigt van oplichting en een verband legt tussen het handelen van [slachtoffer] en het handelen waarvan ex-neuroloog [naam 1] werd verdacht.
De rechtbank is van oordeel dat de door verdachte gedane beschuldigingen, in samenhang gelezen, een duidelijk te onderkennen concrete gedraging van [slachtoffer] aanwijzen, namelijk oplichting van zijn patiënten.
De door verdachte in zijn brieven gedane uitlatingen kunnen naar het oordeel van de rechtbank zonder meer als smadelijk worden ervaren door [slachtoffer] . Door het handelen van verdachte is [slachtoffer] in zijn eer en goede naam aangetast.
Met het kennelijke doel daaraan ruchtbaarheid te geven
Daarnaast is vereist dat vast komt te staan dat verdachte de kennelijke bedoeling heeft gehad om aan het door hem tenlastegelegde feit ruchtbaarheid te geven. Onder ‘ruchtbaarheid geven’ als bedoeld in artikel 261 Sr dient te worden verstaan ‘het ter kennis van het publiek brengen’. Met zodanig ‘publiek’ is een bredere kring van betrekkelijk willekeurige derden bedoeld.
Verdachte heeft de pakketten met de brieven en usb-sticks onder meer verstuurd naar de rechtbank, politiemedewerkers, huisartsen, advocaten en media. Hieruit leidt rechtbank af dat verdachte met zijn handelen een zo breed mogelijk publiek heeft willen bereiken. Hij heeft zelf ook bevestigd dat hij zichzelf als ‘klokkenluider’ zag. Gezien het voorgaande, en in het bijzonder gelet op het feit dat verdachte de brieven ook naar de media heeft gestuurd, acht de rechtbank bewezen dat hij het kennelijke doel heeft gehad om de aantijgingen ter kennis van een bredere kring van derden te brengen en aldus ruchtbaarheid te geven aan het door hem tenlastegelegde feit.
Te goeder trouw voor waar aannemen en het algemeen belang
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte met zijn schrijven het algemeen belang wilde dienen, omdat hij te goeder trouw heeft kunnen aannemen dat wat hij schreef waar was. Hierdoor zou zijn handelen niet gekwalificeerd kunnen worden als smaadschrift.
De rechtbank overweegt met betrekking tot de vraag of verdachte te goeder trouw heeft kunnen aannemen dat het tenlastegelegde waar was en dat het algemeen belang de telastlegging eiste, als volgt.
Het gaat allereerst om de geobjectiveerde goede trouw ten aanzien van de waarheid van het tenlastegelegde feit. In het te goeder trouw aannemen dat het algemeen belang de beschuldiging eiste, ligt vervolgens de eis besloten dat degene die het bepaalde feit ten laste legt, een doel- en middelenafweging maakt: met de beschuldiging moet een redelijk doel zijn gediend en daarnaast moet zijn nagegaan of minder vergaande middelen dat doel kunnen bewerkstelligen.
De rechtbank heeft de indruk dat verdachte oprecht geloofde dat wat hij schreef de waarheid was. Echter, nu het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg heeft vastgesteld dat [slachtoffer] niet fout gehandeld heeft (welk oordeel in hoger beroep is bevestigd), had verdachte moeten weten dat wat hij opschreef niet de waarheid was en was hij niet te goeder trouw. De rechtbank acht in dit verband ook van belang dat verdachte in 2017 voor dezelfde aan [slachtoffer] tenlastegelegde feiten veroordeeld is wegens smaad.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte niet te goeder trouw heeft kunnen aannemen dat het tenlastegelegde waar was.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat verdachte evenmin te goeder trouw kon aannemen dat het algemeen belang de beschuldiging van [slachtoffer] eiste. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat [slachtoffer] in strijd met de waarheid zou hebben verklaard dat verdachte medicijnen zou hebben geëist. Verdachte is daardoor destijds opgepakt door de politie en dat heeft kwaad bloed bij hem gezet, aldus verdachte. De beschuldigingen die verdachte op papier zette en verspreidde kwamen dus mede voort uit zijn persoonlijke wrok richting [slachtoffer] . Daarom is niet gebleken dat deze wijze van openbaar maken het algemeen belang diende. Dit betekent dat het tenlastegelegde als smaadschrift kan worden gekwalificeerd.
De rechtbank acht het onder 1 tenlastegelegde derhalve wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank overweegt dat de ten laste gelegde uitlatingen “louche Denekamps huisartsensufferdje” en “jarenlange ervaring in het misleiden van zorgverzekeraars met zelfgeschreven en zelf afgedwongen declaratielijsten” zijn gedaan in brieven van verdachte die dateren van na 1 december 2021. De rechtbank acht het doen van deze uitlatingen in de ten laste gelegde periode daarom niet bewezen, zodat zij verdachte voor dat deel van de tenlastelegging zal vrijspreken.
Feit 2: Belaging
Bij de beoordeling of er sprake is van belaging als bedoeld in artikel 285b Sr moet er sprake zijn van een stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer. Of aan dit vereiste is voldaan hangt af van de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de (hiervoor vastgestelde) gedragingen van verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijke leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer.
De rechtbank overweegt dat het voor verdachte duidelijk moet zijn geweest dat [slachtoffer] er niet van gediend was dat hij brieven met aantijgingen over oplichting aan hem en aan andere instanties stuurde. Verdachte is in 2017 al een keer eerder veroordeeld voor het verspreiden van flyers met beschuldigingen richting [slachtoffer] . Mede als gevolg van die eerdere veroordeling – en het contact- en locatieverbod jegens [slachtoffer] dat toen aan verdachte werd opgelegd – had het voor verdachte duidelijk moeten zijn dat [slachtoffer] geen contact met hem wilde en dat zijn handelen strafbaar en ongewenst was. Desondanks ging verdachte – een maand nadat zijn proeftijd was geëindigd – opnieuw brieven versturen aan [slachtoffer] en aan derden, soms meerdere keren dicht op elkaar. Bovendien is op 23 december 2020 door de politie een stopgesprek met verdachte gevoerd, maar ook daarna heeft [slachtoffer] moeten dulden dat verdachte meermaals contact met hem zocht door middel van brieven. De teksten van de brieven waren herhaaldelijk van aanstootgevende aard.
De rechtbank is op grond van het bovenstaande van oordeel dat verdachte met het versturen van die brieven over een periode van meer dan een jaar inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer] .
Voor een bewezenverklaring van belaging moet verdachte daarnaast het oogmerk hebben gehad [slachtoffer] te dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden, dan wel vrees aan te jagen. Verdachte wilde [slachtoffer] dwingen tot het doen van aangifte tegen verdachte. Ook dwong hij hem te kiezen tussen het geruisloos beëindigen van zijn huisartsenpraktijk of kapot te worden gemaakt in de media of in zijn boek. Verder dwong verdachte [slachtoffer] te dulden dat verdachte op deze onaangename manier contact met hem opnam. Bovendien werd [slachtoffer] vrees aangejaagd door te dreigen met de consequenties als hij geen aangifte zou doen of zijn huisartsenpraktijk niet zou sluiten.
Stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer] niet stelselmatig is geweest en dat daarom geen sprake kan zijn van belaging.
Zoals hierboven opgenomen kan de stelselmatigheid van de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer onder meer afhangen van de intensiteit van de gedragingen van verdachte. De duur en de frequentie zijn niet de enige beoordelingsfactoren. Met name de intensiteit van de gedragingen en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer kunnen worden meegewogen bij de beoordeling. Het gaat om het totaalbeeld dat uit de gedragingen van verdachte naar voren komt. Ook het sturen van berichten aan derden kan belaging van het slachtoffer opleveren, zeker als het personen uit de (directe) leef- of werkomgeving van het slachtoffer betreft. Daarnaast kan het sturen van berichten aan de pers (media) belaging van het slachtoffer opleveren gelet op de aard van deze instellingen als rechtstreekse brenger van het nieuws. [1]
Het voorgaande brengt met zich mee dat een geringe duur en frequentie van de gedragingen nog niet het bestaan van de vereiste stelselmatigheid uitsluiten, mits daarnaast door de intensiteit van de gedragingen sprake is van een zeer indringende inbreuk en invloed op de persoonlijke levenssfeer, dat wil zeggen op het persoonlijke leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer.
Met het oog op bovenstaande verwijst de rechtbank in het bijzonder naar de inhoud van de brief van 24 november 2020, waarmee verdachte op indringende wijze probeerde te bewerkstelligen dat [slachtoffer] zijn huisartsenpraktijk geruisloos zou sluiten en waarin verdachte dreigde om in de media en in zijn boek aandacht te besteden aan declaratiemisbruik door [slachtoffer] . Door toedoen van verdachte stond de carrière van [slachtoffer] op het spel en werd hem ook psychisch leed aangedaan; [slachtoffer] voelde zich bedreigd, kwetsbaar en onveilig in zijn eigen huis. Hieruit komt de intensiteit van de handelingen naar voren. Daarnaast weegt de rechtbank bij haar beoordeling zwaar mee dat verdachte ook brieven heeft gestuurd aan collega-huisartsen van [slachtoffer] en aan de media.
De rechtbank weegt ook mee dat het sturen van brieven dit keer over een aanzienlijk langere periode plaatsvond dan in 2017. Het gaat hier om een periode van langer dan een jaar.
Op grond van bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte met zijn handelen opzettelijk stelselmatig inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer] heeft gemaakt. Daarmee is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich aan de ten laste gelegde belaging schuldig heeft gemaakt. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw.
De rechtbank overweegt ook ten aanzien van feit 2 dat het doen van de ten laste gelegde uitlatingen “louche Denekamps huisartsensufferdje” en “jarenlange ervaring in het misleiden van zorgverzekeraars met zelfgeschreven en zelf afgedwongen declaratielijsten” niet kunnen worden bewezen verklaard, omdat deze niet zijn geuit in de ten laste gelegde periode, zodat zij verdachte voor dat deel van de tenlastelegging zal vrijspreken.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij,
op een of meer tijdstippen, in
of omstreeksde periode van 3 november 2020 tot en met
1 december 2021
te Denekamp, gemeente Dinkelland, althansin Nederland, opzettelijk, de eer en
/ofde goede naam van [slachtoffer] heeft aangerand, door tenlastelegging van een bepaald feit, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, door middel van geschriften
en/of afbeeldingenverspreid,
openlijk tentoongesteld of aangeslagen en/of door geschriften waarvan de inhoud openlijk ten gehore werd gebracht, immers heeft hij, verdachte,
(telkens
)met voormeld doel aan voornoemde [slachtoffer] en
/of een ofmeerdere instanties (waaronder de rechtbank, politiemedewerkers, huisartsen, advocaten en
/ofmedia) zogenoemde 'pakketten', USB-sticks en
/ofbrieven verzonden met (beledigende) teksten
betreffende/over voornoemde [slachtoffer] (met onder meer de tekst
(en
): "pathologische leugenaar",
"jarenlange ervaring in het misleiden van zorgverzekeraars met zelfgeschreven en zelf afgedwongen declaratielijsten"," [slachtoffer] misleidt autoriteiten, politie en justitie",
"louche Denekamps huisartsensufferdje"en
/of" [naam 1] werd ook ontmaskerd
)en
/ofwaarin hij, verdachte, voornoemde [slachtoffer] beschuldigt van onder andere oplichting;
2.
hij,
op een of meer tijdstippen,in
of omstreeksde periode van 3 november 2020 tot en met
1 december 2021
te Denekamp, gemeente Dinkelland, althansin Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer] , door voornoemde [slachtoffer] en
/of een ofmeerdere instanties (waaronder de rechtbank, politiemedewerkers, huisartsen, advocaten en
/ofmedia)
(telkens)zogenoemde 'pakketten', USB-sticks en
/ofbrieven te sturen met (beledigende) teksten
betreffende/over voornoemde [slachtoffer] (met onder meer de tekst
(en
): "pathologische leugenaar",
"jarenlange ervaring in het misleiden van zorgverzekeraars met zelfgeschreven en zelf afgedwongen declaratielijsten"," [slachtoffer] misleidt autoriteiten, politie en justitie",
"louche Denekamps huisartsensufferdje"en
/of" [naam 1] werd ook ontmaskerd"
)en
/ofwaarin hij, verdachte, voornoemde [slachtoffer] beschuldigt van onder andere oplichting, met het oogmerk voornoemde [slachtoffer] , te dwingen iets te doen
, niet te doen,te dulden en
/ofvrees aan te jagen.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 261 en 285b Sr. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feiten 1 en 2
de eendaadse samenloop van
het misdrijf:
smaadschrift, meermalen gepleegd;
en
het misdrijf:
belaging.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezen verklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte zal worden opgelegd een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren en met een contact- en locatieverbod als bijzondere voorwaarden. Ook heeft de officier van justitie een taakstraf gevorderd voor de duur van honderdtachtig uren. Daarnaast heeft de officier van justitie verzocht om oplegging van een vrijheidsbeperkende maatregel in de zin van artikel 38v Sr voor de duur van vijf jaren, welke bestaat uit een contact- en locatieverbod jegens [slachtoffer] . Daarbij heeft de officier van justitie verzocht om de dadelijke uitvoerbaarheid van deze maatregel te bevelen.
7.2
Het standpunt van de verdediging
In het geval van een bewezenverklaring heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn en dat dat moet leiden tot strafmatiging. Ook dient rekening gehouden te worden met het feit dat de kans op recidive sterk is verminderd door inzichten die verdachte heeft gehad in de aanloop naar de zitting. Daarnaast heeft hij sinds februari 2022 geen brieven meer geschreven.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan smaadschrift en belaging ten aanzien van zijn voormalig huisarts [slachtoffer] . Verdachte heeft met zijn gedragingen laten zien hoe de naam van een arts en van zijn praktijk besmeurd raakt door iemand die niet wil stoppen met proberen om zijn gelijk te behalen. Verdachte is overtuigd van zijn eigen gelijk en zijn rol als klokkenluider. Ter terechtzitting verklaarde verdachte al ruim een jaar niet meer met de zaak bezig te zijn, maar het tegendeel blijkt uit de felle houding jegens [slachtoffer] die ook aanwezig was in de rechtszaal. Naar eigen zeggen zit er nog ‘kwaad bloed’ en dit is aan verdachtes houding te merken. Uit het onderzoek ter terechtzitting is het de rechtbank niet gebleken dat verdachte het kwalijke van zijn handelen inziet. Verdachte was bovendien een gewaarschuwd mens en wist door zijn eerdere veroordeling voor smaadschrift jegens [slachtoffer] dat zijn gedrag strafbaar was en niet door de beugel kon. Ondanks die veroordeling ging verdachte vlak na het verlopen van de proeftijd gestaag door met het versturen van brieven met daarin grove beschuldigen richting [slachtoffer] . Pas toen de zitting in zicht kwam, is verdachte gestopt met het versturen van de brieven.
Uit de verklaring van [slachtoffer] ter zitting blijkt dat het gedrag van verdachte grote invloed op hem heeft gehad. [slachtoffer] heeft als huisarts het beste voor gehad met verdachte, maar verdachte heeft [slachtoffer] diep gekwetst met zijn smaadschriften en zijn voortdurende inbreuken op [slachtoffer] ’s persoonlijke levenssfeer. Dit rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van
19 april 2023 van verdachte, waaruit onder meer blijkt dat hij al eerder (in 2017) is veroordeeld voor smaadschrift jegens [slachtoffer] .
Ook heeft de rechtbank kennis genomen van het reclasseringsrapport van Tactus Verslavingszorg van 12 april 2023. Uit dit rapport blijkt dat verdachte geen medewerking wilde verlenen aan zowel de verdiepingsdiagnostiek als het opstellen van het reclasseringsrapport. Op 9 maart 2023 heeft verdachte rapportrice een aangetekende brief gestuurd waarin hij haar onder meer verzoekt om contact op te nemen met de officier van justitie om de huidige verdenking te laten vallen, in ruil voor zijn woord het slachtoffer niet langer lastig te zullen vallen, omdat hij naar eigen zeggen moe is om na vijf jaar nog langer als klokkenluider te fungeren. De houding van verdachte en zijn psychosociaal functioneren kunnen in ieder geval als delictgerelateerde factoren worden aangemerkt. Ook kan er gesproken worden van een beginnend delictpatroon wat betreft smaadschrift en belaging richting dezelfde aangever. Het recidiverisico wordt ingeschat als gemiddeld, omdat verdachte sinds de huidige verdenking – daterend van oktober 2021 – niet meer in beeld is gekomen bij de politie. De reclassering heeft slechts zeer beperkt zicht gekregen op de persoonlijke omstandigheden van verdachte die wellicht hebben bijgedragen aan de totstandkoming van het delictgedrag. Bij een veroordeling adviseert de reclassering een (deels) voorwaardelijke straf zonder bijzondere voorwaarden. Er wordt geen reclasseringstoezicht geadviseerd, omdat verdachte niet responsief is voor een traject of hulpverlening. Oplegging van een toezicht lijkt daarom onuitvoerbaar en gedoemd om te mislukken. Daar verdachte in 2017 eerder heeft laten zien zich aan de voorwaarden van een contact- en locatieverbod te kunnen houden, wordt door de reclassering geadviseerd deze voorwaarden opnieuw aan verdachte op te leggen. De politie kan reageren op signalen dat het contact- en locatieverbod is overtreden. Tevens wordt door de reclassering geadviseerd om een vrijheidsbeperkende maatregel in de zin van artikel 38v Sr op te leggen in de vorm van een gebiedsverbod met betrekking tot de huisartsenpraktijk van [slachtoffer] .
Overschrijding van de redelijke termijn
De rechtbank stelt voorop dat in artikel 6, eerste lid van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Overschrijding van de redelijke termijn wordt in beginsel gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd als de redelijke termijn niet zou zijn overschreden. Na afweging van alle daartoe in aanmerking te nemen belangen – waaronder de mate van overschrijding van de redelijke termijn – kan in bepaalde gevallen worden volstaan met de enkele vaststelling dat inbreuk is gemaakt op artikel 6, eerste lid, EVRM. [2] De rechtbank overweegt met betrekking tot de aanvang van de redelijke termijn en het procesverloop in deze zaak het volgende. Verdachte is op 23 februari 2021 voor het eerst verhoord. Op dat moment is de redelijke termijn aangevangen. De rechtbank doet op 5 juni 2023 uitspraak. In beginsel is daarmee de redelijke termijn met een periode van ongeveer drie maanden overschreden. In dit geval zijn geen bijzondere omstandigheden aanwezig die een dergelijke termijnoverschrijding kunnen billijken.
De rechtbank is van oordeel dat de redelijke termijn in beperkte mate is overschreden en dat vanwege deze geringe overschrijding kan worden volstaan met de enkele vaststelling dat inbreuk is gemaakt op art. 6, eerste lid, EVRM.
De straf
Alles afwegende, en in het bijzonder gelet op het feit dat de eerder opgelegde taakstraf en voorwaardelijke gevangenisstraf niet het gewenste effect hebben gehad, het tijdsverloop en de leeftijd van verdachte, acht de rechtbank een gevangenisstraf van zeven maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren passend en geboden. Gezien de ernst van de gepleegde feiten en de recidive kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De fase van afstraffen is inmiddels bereikt en dient om verdachte en de maatschappij te laten inzien dat dit gedrag onacceptabel is. Met het forse voorwaardelijk strafdeel wordt beoogd te voorkomen dat verdachte in de toekomst opnieuw in de verleiding komt om een strafbaar feit te plegen.
De rechtbank zal ook de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid als bedoeld in artikel 38v Sr opleggen, in de vorm van een contact- en een locatieverbod ten aanzien van [slachtoffer] , zijn privéadres en zijn praktijk. Daarbij zal de rechtbank de duur van de maatregel bepalen op vijf jaren en zal voor iedere overtreding vervangende hechtenis voor de duur van een week gelden. De rechtbank is van oordeel dat deze maatregel dadelijk uitvoerbaar moet zijn, nu er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw zal overgaan tot het plegen van een strafbaar feit of zich belastend zal gedragen jegens [slachtoffer] . Verdachte is de afgelopen jaren immers niet gestopt met het lastigvallen van [slachtoffer] , zelfs niet na een eerdere veroordeling. Op basis daarvan trekt de rechtbank de conclusie dat het risico bestaat dat verdachte – bij het wegvallen van de bijzondere voorwaarden – opnieuw een strafbaar feit zoals smaadschrift of belaging zal begaan jegens [slachtoffer] .

8.De schade van benadeelde

8.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van
€ 9.870,00 (negenduizend achthonderd zeventig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. De gevorderde materiële schade ter hoogte van € 7.020,00 bestaat uit de kosten voor het inschakelen van waarnemers op de momenten dat [slachtoffer] aangifte deed en aan derden moest uitleggen wat de situatie was omtrent de briefpakketten.
Ter vergoeding van immateriële schade wordt een bedrag van € 2.850,00 gevorderd.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij in zijn geheel dient te worden toegewezen, inclusief de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om afwijzing van de vordering van de benadeelde partij, omdat zij integrale vrijspraak heeft bepleit.
Subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de materiële schadevordering dient te worden afgewezen, dan wel dat de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Volgens de raadsvrouw is niet aangetoond of dit daadwerkelijke schade is, nu niet bekend is of de benadeelde partij voor die kosten verzekerd was en het causaal verband tussen de dagen dat er een waarnemer is ingeschakeld en de ten laste gelegde feiten ontbreekt. Wat betreft de immateriële schadevordering heeft de raadsvrouw verzocht om, in het geval van een bewezenverklaring, de schade te matigen tot een bedrag in goede justitie vast te stellen.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
8.4.1
Materiële schade
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door de bewezen verklaarde feiten rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De opgevoerde schadepost is voor een deel voldoende onderbouwd en aannemelijk.
Naar het oordeel van de rechtbank is door de benadeelde partij voldoende aannemelijk gemaakt dat hij waarnemingskosten heeft moeten maken op de dagen dat hij aangifte deed, een klacht indiende en partijen moest inlichten over de situatie. De rechtbank gaat bij haar beoordeling uit van in ieder geval vier dagen waarop de benadeelde partij een waarnemer heeft moeten inschakelen voor zijn huisartsenpraktijk. De dagelijkse waarnemingskosten stelt de rechtbank vast op een bedrag van € 585,00 op basis van de facturen die door de benadeelde partij zijn aangeleverd. De rechtbank zal het gevorderde daarom deels toewijzen tot een bedrag van € 2.340,00, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan, zijnde 1 december 2021.
Het overige gedeelte van de materiële schadevordering is tot op heden onvoldoende komen vast te staan, omdat de gestelde schade onvoldoende is onderbouwd, terwijl namens verdachte de omvang ervan gemotiveerd is betwist. Het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij om deze schadepost alsnog nader te onderbouwen levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal de benadeelde partij die gelegenheid niet bieden.
De rechtbank zal de benadeelde partij daarom in dit deel van de vordering, te weten
€ 4.680,00 aan materiële schade, niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
8.4.2
Immateriële schade
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is eveneens komen vast te staan dat verdachte door de bewezen verklaarde feiten rechtstreeks immateriële schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De opgevoerde immateriële schade is onvoldoende betwist en voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen tot een bedrag van € 2.850,00, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan, zijnde
1 december 2021.
8.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de feiten is toegebracht.
Als door de verdachte niet volledig wordt betaald, kan gijzeling voor de duur van 60 dagen worden toegepast, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c en 55 Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feiten 1 en 2
de eendaadse samenloop van
het misdrijf:
smaadschrift, meermalen gepleegd;
en
het misdrijf:
belaging;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 en 2 bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
7 (zeven) maanden;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
6 (zes) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende voorwaarden niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat de verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte:
- zich gedurende de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland (adres: Molenstraat 50,
7514 DK in Enschede) op de door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zo lang deze instelling dat nodig acht;
- op geen enkele wijze – direct of indirect – contact opneemt en/of onderhoudt met
[slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] te [geboorteplaats 2] , zo lang de reclassering dit nodig acht;
- zich niet ophoudt binnen een straal van 300 meter van de woning, gelegen aan de [adres 2] , [postcode 1] in [woonplaats] , van [slachtoffer] , en van de huisartsenpraktijk, gelegen aan de [adres 3] , [postcode 2] in [plaats] , zo lang de reclassering dit nodig acht;
- draagt de reclassering op om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
daarbij gelden als voorwaarden van rechtswege dat de verdachte:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, Sr, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
maatregel
- legt aan de verdachte op de
maatregel strekkende tot beperking van de vrijheidals
bedoeld in artikel 38v Sr voor de duur van
5 (vijf) jaren;
- beveelt dat de verdachte op geen enkele wijze – direct of indirect – contact op zal nemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] , zo lang het openbaar ministerie dit verbod nodig vindt;
- beveelt dat de verdachte zich niet in een straal van 300 meter rondom de woning, gelegen aan de [adres 2] , [postcode 1] in [woonplaats] , van [slachtoffer] , en van de huisartsenpraktijk, gelegen aan de [adres 3] , [postcode 2] in [plaats] mag bevinden, zo lang het openbaar ministerie dit verbod nodig vindt;
- beveelt dat voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan de maatregel per overtreding wordt vervangen door
1 (een) weekhechtenis en bepaalt daarbij dat de maximale hechtenis zes maanden bedraagt;
- beveelt dat deze maatregel
dadelijk uitvoerbaaris, omdat er ernstig rekening mee moet
worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen en/of zich
belastend zal gedragen jegens [slachtoffer] ;
- toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op;
schadevergoeding
- wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] gedeeltelijk toe tot een bedrag van € 5.190,00 (bestaande uit € 2.340,00 aan materiële schade en € 2.850,00 aan immateriële schade);
- veroordeelt de verdachte tot
betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer]van een bedrag van
€ 5.190,00(zegge: vijfduizend honderdnegentig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 december 2021;
- veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat de verdachte verplicht is ter zake van de bewezen verklaarde feiten
tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 5.190,00(zegge: vijfduizend honderdnegentig euro) te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 december 2021 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 60 dagen kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer] , voor een deel van € 4.680,00 aan materiële schade niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. K.A. Schönbeck, voorzitter, mr. H. Stam en
mr. L.J.C. Hangx, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K.J. ten Brink, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 5 juni 2023.
Buiten staat
Mr. drs. K.A. Schönbeck en mr. L.J.C Hangx zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s zijn dit pagina’s uit het dossier van politie eenheid Oost-Nederland met nummer PL0600-2021524322 van 23 maart 2022. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar pagina’s van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
Feiten 1 en 2
1. Het proces-verbaal van de terechtzitting van 22 mei 2023, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
Het klopt dat ik in de periode van 3 november 2020 tot en met 1 december 2021 in Nederland pakketten met brieven en USB-sticks heb verstuurd naar [slachtoffer] en meerdere instanties met daarin onder meer de teksten zoals opgenomen in de tenlastelegging en waarin ik [slachtoffer] beschuldig van oplichting.
2. Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] met bijlagen van 9 november 2021, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (pagina’s 3-4):
De heer [verdachte] pleegt smaadschrift door brieven te verzenden naar diverse grote instanties en de krant. Dit doet de heer [verdachte] met het doel om mijn goede naam en eer als huisarts in Denekamp in diskrediet te brengen.
Op 3 november 2020 lag er weer een brief in de brievenbus van mijn huisartsenpraktijk afkomstig van de heer [verdachte] . De brief had als onderwerp: beëindiging huisartsenpraktijk [slachtoffer] . De heer [verdachte] gaf in deze brief aan dat ik een disfunctionerende zorgverlener ben die al jarenlang misbruik maakt van patiënten en declaraties maakt.
Op 20 oktober 2021 heb ik weer een brief van de heer [verdachte] in mijn brievenbus gekregen, gericht aan de politierechter.
Op 28 oktober 2021 heb ik een brief ontvangen waarin de heer [verdachte] onder andere schrijft: “Bij geen aangifte een boek zal schrijven over mij en als ik wel aangifte doe, zou ik in de media gefileerd worden”. De heer [verdachte] schrijft in deze brief dat hij inmiddels een landelijk bekende advocaat bereid heeft gevonden om “gehakt van mij te maken”.
3. Het proces-verbaal van ontvangst klacht door hulpofficier van justitie van 9 november 2021, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (pagina 19):
De klacht werd gedaan door [slachtoffer] .
De klager verzocht uitdrukkelijk om tot vervolging van de mogelijke dader over te gaan. De heer [verdachte] verstuurd brieven met hierin onwaarheden naar diverse instanties.
4. Het proces-verbaal van bevindingen met bijlagen van 23 maart 2022, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (pagina 38-39):
Ik, verbalisant [verbalisant 1] , en meerdere personen en instellingen hebben het huisartsenpakket van verdachte [verdachte] ontvangen met de daarbij behorende usb-stick. Na het openen zag ik de onderstaande bestanden.
Geïnformeerde personen en instellingen adressenlijst.
Onderstaande personen en instellingen hebben dit huisarts-pakket ontvangen (met evt. een USB-stick) naar aanleiding van de brief van 1 december 2021.
POLITIE/JUSTITIE
Politie Oldenzaal, wijkagent [verbalisant 2]
Hoofdagente [verbalisant 3]
Politierechter Wentink/Strafgriffie
DENEKAMP/DINKELLAND
Denekampse huisarts [naam 2]
Denekampse huisarts [naam 3]
Denekampse huisarts [naam 4]
Oldenzaalse huisarts [naam 5]
MEDIA/TV
Regionaal weekblad Dinkelland Visie
Dagblad Tubantia regionaal nieuws
Avro/Tros Radar
Vara Kassa
DIVERSEN
Landelijke bekende strafrechtadvocaat
Advocate mr. M. van Eeden
Makkie van Kneuzen Dinkel Advocaten

Voetnoten

1.Hof Den Bosch, ECLI:NL:GHSHE:2022:3120.
2.Zie HR 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578.