4.4Het oordeel van de rechtbank
De redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op basis van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
Verdachte heeft in de periode van 3 november 2020 tot en met 1 december 2021 vanuit Denekamp ‘huisartspakketten’ met daarin brieven en usb-sticks verzonden aan [slachtoffer] en aan meerdere instanties, waaronder de rechtbank, de politie, huisartsen, advocaten en de media. Dit gebeurde in november 2020 en vervolgens weer in oktober, november en december 2021. Verdachte heeft ter terechtzitting erkend dat die brieven onder meer de teksten bevatten die zijn opgenomen in de tenlastelegging, welke luiden als volgt: “pathologische leugenaar”, “huisartsenechtpaar misleidt autoriteiten, politie en justitie” en “ [naam 1] werd ook ontmaskerd”. De brieven hadden als onderwerp: “Beëindiging huisartsenpraktijk [slachtoffer] ”. De inhoud van die brieven komt er kort gezegd op neer dat [slachtoffer] een oplichter is en zijn patiënten chanteert met niet bestaande testen. Dit zou leiden tot declaratiemisbruik door [slachtoffer] . Ook schreef verdachte in de brieven dat [slachtoffer] autoriteiten, politie en justitie heeft misleid door het indienen van valse verklaringen. Verdachte schreef ook dat wanneer [slachtoffer] geen aangifte tegen hem zou doen, hij (verdachte) een boek over [slachtoffer] zal schrijven. Als verdachte wel aangifte zou doen, dan zal hij gefileerd worden in de media. Ook gaf verdachte in één van de brieven [slachtoffer] enkele maanden de tijd om zijn huisartsenpraktijk geruisloos te beëindigen.
Feit 1: Smaadschrift
Tenlastelegging van een bepaald feit
Voor bewezenverklaring van smaadschrift is onder meer vereist dat sprake is van ‘tenlastelegging’ van een ‘bepaald feit’ als bedoeld in artikel 261 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Daarvan is sprake, indien het feit geschikt is om iemands integriteit aan te tasten en het op een zodanige wijze door de verdachte is tenlastegelegd dat het een duidelijk te onderkennen concrete gedraging van een ander aanwijst.
De rechtbank acht op basis van de inhoud van de brieven van verdachte wettig en overtuigend bewezen dat verdachte daarmee de eer en goede naam van [slachtoffer] heeft aangerand door tenlastelegging van bepaalde feiten.
In de periode van 3 november 2020 tot en met 1 december 2021 heeft verdachte brieven en usb-sticks verstuurd naar [slachtoffer] en (medewerkers van) instanties zoals de rechtbank en de politie, waarin hij [slachtoffer] onder andere beschuldigt van oplichting en een verband legt tussen het handelen van [slachtoffer] en het handelen waarvan ex-neuroloog [naam 1] werd verdacht.
De rechtbank is van oordeel dat de door verdachte gedane beschuldigingen, in samenhang gelezen, een duidelijk te onderkennen concrete gedraging van [slachtoffer] aanwijzen, namelijk oplichting van zijn patiënten.
De door verdachte in zijn brieven gedane uitlatingen kunnen naar het oordeel van de rechtbank zonder meer als smadelijk worden ervaren door [slachtoffer] . Door het handelen van verdachte is [slachtoffer] in zijn eer en goede naam aangetast.
Met het kennelijke doel daaraan ruchtbaarheid te geven
Daarnaast is vereist dat vast komt te staan dat verdachte de kennelijke bedoeling heeft gehad om aan het door hem tenlastegelegde feit ruchtbaarheid te geven. Onder ‘ruchtbaarheid geven’ als bedoeld in artikel 261 Sr dient te worden verstaan ‘het ter kennis van het publiek brengen’. Met zodanig ‘publiek’ is een bredere kring van betrekkelijk willekeurige derden bedoeld.
Verdachte heeft de pakketten met de brieven en usb-sticks onder meer verstuurd naar de rechtbank, politiemedewerkers, huisartsen, advocaten en media. Hieruit leidt rechtbank af dat verdachte met zijn handelen een zo breed mogelijk publiek heeft willen bereiken. Hij heeft zelf ook bevestigd dat hij zichzelf als ‘klokkenluider’ zag. Gezien het voorgaande, en in het bijzonder gelet op het feit dat verdachte de brieven ook naar de media heeft gestuurd, acht de rechtbank bewezen dat hij het kennelijke doel heeft gehad om de aantijgingen ter kennis van een bredere kring van derden te brengen en aldus ruchtbaarheid te geven aan het door hem tenlastegelegde feit.
Te goeder trouw voor waar aannemen en het algemeen belang
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte met zijn schrijven het algemeen belang wilde dienen, omdat hij te goeder trouw heeft kunnen aannemen dat wat hij schreef waar was. Hierdoor zou zijn handelen niet gekwalificeerd kunnen worden als smaadschrift.
De rechtbank overweegt met betrekking tot de vraag of verdachte te goeder trouw heeft kunnen aannemen dat het tenlastegelegde waar was en dat het algemeen belang de telastlegging eiste, als volgt.
Het gaat allereerst om de geobjectiveerde goede trouw ten aanzien van de waarheid van het tenlastegelegde feit. In het te goeder trouw aannemen dat het algemeen belang de beschuldiging eiste, ligt vervolgens de eis besloten dat degene die het bepaalde feit ten laste legt, een doel- en middelenafweging maakt: met de beschuldiging moet een redelijk doel zijn gediend en daarnaast moet zijn nagegaan of minder vergaande middelen dat doel kunnen bewerkstelligen.
De rechtbank heeft de indruk dat verdachte oprecht geloofde dat wat hij schreef de waarheid was. Echter, nu het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg heeft vastgesteld dat [slachtoffer] niet fout gehandeld heeft (welk oordeel in hoger beroep is bevestigd), had verdachte moeten weten dat wat hij opschreef niet de waarheid was en was hij niet te goeder trouw. De rechtbank acht in dit verband ook van belang dat verdachte in 2017 voor dezelfde aan [slachtoffer] tenlastegelegde feiten veroordeeld is wegens smaad.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte niet te goeder trouw heeft kunnen aannemen dat het tenlastegelegde waar was.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat verdachte evenmin te goeder trouw kon aannemen dat het algemeen belang de beschuldiging van [slachtoffer] eiste. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat [slachtoffer] in strijd met de waarheid zou hebben verklaard dat verdachte medicijnen zou hebben geëist. Verdachte is daardoor destijds opgepakt door de politie en dat heeft kwaad bloed bij hem gezet, aldus verdachte. De beschuldigingen die verdachte op papier zette en verspreidde kwamen dus mede voort uit zijn persoonlijke wrok richting [slachtoffer] . Daarom is niet gebleken dat deze wijze van openbaar maken het algemeen belang diende. Dit betekent dat het tenlastegelegde als smaadschrift kan worden gekwalificeerd.
De rechtbank acht het onder 1 tenlastegelegde derhalve wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank overweegt dat de ten laste gelegde uitlatingen “louche Denekamps huisartsensufferdje” en “jarenlange ervaring in het misleiden van zorgverzekeraars met zelfgeschreven en zelf afgedwongen declaratielijsten” zijn gedaan in brieven van verdachte die dateren van na 1 december 2021. De rechtbank acht het doen van deze uitlatingen in de ten laste gelegde periode daarom niet bewezen, zodat zij verdachte voor dat deel van de tenlastelegging zal vrijspreken.
Bij de beoordeling of er sprake is van belaging als bedoeld in artikel 285b Sr moet er sprake zijn van een stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer. Of aan dit vereiste is voldaan hangt af van de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de (hiervoor vastgestelde) gedragingen van verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijke leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer.
De rechtbank overweegt dat het voor verdachte duidelijk moet zijn geweest dat [slachtoffer] er niet van gediend was dat hij brieven met aantijgingen over oplichting aan hem en aan andere instanties stuurde. Verdachte is in 2017 al een keer eerder veroordeeld voor het verspreiden van flyers met beschuldigingen richting [slachtoffer] . Mede als gevolg van die eerdere veroordeling – en het contact- en locatieverbod jegens [slachtoffer] dat toen aan verdachte werd opgelegd – had het voor verdachte duidelijk moeten zijn dat [slachtoffer] geen contact met hem wilde en dat zijn handelen strafbaar en ongewenst was. Desondanks ging verdachte – een maand nadat zijn proeftijd was geëindigd – opnieuw brieven versturen aan [slachtoffer] en aan derden, soms meerdere keren dicht op elkaar. Bovendien is op 23 december 2020 door de politie een stopgesprek met verdachte gevoerd, maar ook daarna heeft [slachtoffer] moeten dulden dat verdachte meermaals contact met hem zocht door middel van brieven. De teksten van de brieven waren herhaaldelijk van aanstootgevende aard.
De rechtbank is op grond van het bovenstaande van oordeel dat verdachte met het versturen van die brieven over een periode van meer dan een jaar inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer] .
Voor een bewezenverklaring van belaging moet verdachte daarnaast het oogmerk hebben gehad [slachtoffer] te dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden, dan wel vrees aan te jagen. Verdachte wilde [slachtoffer] dwingen tot het doen van aangifte tegen verdachte. Ook dwong hij hem te kiezen tussen het geruisloos beëindigen van zijn huisartsenpraktijk of kapot te worden gemaakt in de media of in zijn boek. Verder dwong verdachte [slachtoffer] te dulden dat verdachte op deze onaangename manier contact met hem opnam. Bovendien werd [slachtoffer] vrees aangejaagd door te dreigen met de consequenties als hij geen aangifte zou doen of zijn huisartsenpraktijk niet zou sluiten.
Stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer] niet stelselmatig is geweest en dat daarom geen sprake kan zijn van belaging.
Zoals hierboven opgenomen kan de stelselmatigheid van de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer onder meer afhangen van de intensiteit van de gedragingen van verdachte. De duur en de frequentie zijn niet de enige beoordelingsfactoren. Met name de intensiteit van de gedragingen en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer kunnen worden meegewogen bij de beoordeling. Het gaat om het totaalbeeld dat uit de gedragingen van verdachte naar voren komt. Ook het sturen van berichten aan derden kan belaging van het slachtoffer opleveren, zeker als het personen uit de (directe) leef- of werkomgeving van het slachtoffer betreft. Daarnaast kan het sturen van berichten aan de pers (media) belaging van het slachtoffer opleveren gelet op de aard van deze instellingen als rechtstreekse brenger van het nieuws.
Het voorgaande brengt met zich mee dat een geringe duur en frequentie van de gedragingen nog niet het bestaan van de vereiste stelselmatigheid uitsluiten, mits daarnaast door de intensiteit van de gedragingen sprake is van een zeer indringende inbreuk en invloed op de persoonlijke levenssfeer, dat wil zeggen op het persoonlijke leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer.
Met het oog op bovenstaande verwijst de rechtbank in het bijzonder naar de inhoud van de brief van 24 november 2020, waarmee verdachte op indringende wijze probeerde te bewerkstelligen dat [slachtoffer] zijn huisartsenpraktijk geruisloos zou sluiten en waarin verdachte dreigde om in de media en in zijn boek aandacht te besteden aan declaratiemisbruik door [slachtoffer] . Door toedoen van verdachte stond de carrière van [slachtoffer] op het spel en werd hem ook psychisch leed aangedaan; [slachtoffer] voelde zich bedreigd, kwetsbaar en onveilig in zijn eigen huis. Hieruit komt de intensiteit van de handelingen naar voren. Daarnaast weegt de rechtbank bij haar beoordeling zwaar mee dat verdachte ook brieven heeft gestuurd aan collega-huisartsen van [slachtoffer] en aan de media.
De rechtbank weegt ook mee dat het sturen van brieven dit keer over een aanzienlijk langere periode plaatsvond dan in 2017. Het gaat hier om een periode van langer dan een jaar.
Op grond van bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte met zijn handelen opzettelijk stelselmatig inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer] heeft gemaakt. Daarmee is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich aan de ten laste gelegde belaging schuldig heeft gemaakt. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw.
De rechtbank overweegt ook ten aanzien van feit 2 dat het doen van de ten laste gelegde uitlatingen “louche Denekamps huisartsensufferdje” en “jarenlange ervaring in het misleiden van zorgverzekeraars met zelfgeschreven en zelf afgedwongen declaratielijsten” niet kunnen worden bewezen verklaard, omdat deze niet zijn geuit in de ten laste gelegde periode, zodat zij verdachte voor dat deel van de tenlastelegging zal vrijspreken.