ECLI:NL:GHSHE:2022:3120

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 juli 2022
Publicatiedatum
8 september 2022
Zaaknummer
20-001475-19
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Limburg inzake belaging en valsheid in geschrift

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 21 juli 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg, dat op 2 mei 2019 was gewezen. De verdachte, geboren in 1979, was in eerste aanleg veroordeeld voor belaging van meerdere personen en valsheid in geschrift. Het hof heeft de zaak behandeld naar aanleiding van het hoger beroep dat door de verdachte was ingesteld. De advocaat-generaal vorderde bevestiging van het vonnis, met uitzondering van de opgelegde straf. De verdediging pleitte voor terugwijzing naar de rechtbank, maar het hof oordeelde dat de rechtbank niet onterecht had gehandeld en dat de verdachte recht had op een eerlijke behandeling van haar zaak. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan stelselmatige belaging van verschillende slachtoffers, waarbij zij hen herhaaldelijk heeft benaderd via e-mail en andere communicatiemiddelen. De verdachte heeft ook valselijk een e-mailbericht opgemaakt dat bedoeld was om als bewijs te dienen. Het hof heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast zijn er maatregelen opgelegd om contact met de slachtoffers te verbieden. Het hof heeft ook vastgesteld dat de redelijke termijn van berechting is overschreden, wat heeft geleid tot een lagere straf dan oorspronkelijk was geëist.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001475-19
Uitspraak : 21 juli 2022
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 2 mei 2019 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers
03-866426-15, 03-866240-17, 03-866243-17 en 03-866253-17, tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1979,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
De rechtbank heeft de verdachte bij vonnis waarvan beroep ter zake van:
  • belaging (parketnummer 03-866426-15, parketnummer 03-866240-17, feit 1 en 2 en parketnummer 03-866243-17, feit 1, 2 en 3) en
  • valsheid in geschrift (parketnummer 03-866253-17),
veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren. Voorts zijn er vijf vrijheidsbeperkende maatregelen opgelegd, te weten een contactverbod met [benadeelde 1] , [benadeelde 2] , [benadeelde 3] , [benadeelde 4] en [benadeelde 5] voor de duur van 4 jaren, op straffe van 1 week hechtenis, iedere keer dat niet aan deze maatregelen wordt voldaan. De maatregelen zijn dadelijk uitvoerbaar verklaard.
Door de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen met uitzondering van de opgelegde straf en, in zoverre opnieuw rechtdoende, de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren.
De verdediging heeft primair bepleit dat het hof de zaak terugwijst naar de rechtbank. Subsidiair is bepleit dat de tenlastelegging ten aanzien van de belaging van [benadeelde 3] (het onder 1 tenlastegelegde in de zaak met parketnummer 03-866243-17) nietig is. Ook is vrijspraak bepleit ten aanzien van:
  • het onder 2 tenlastegelegde in de zaak met parketnummer 03-866240-17;
  • het onder 2 en 3 tenlastegelegde in de zaak met parketnummer 03-866243-17 en
  • het tenlastegelegde in de zaak met parketnummer 03-866253-17.
Meer subsidiair is een strafmaatverweer gevoerd.
Verzoek terugwijzing
De raadsvrouw heeft terugwijzing van de zaak naar de rechtbank bepleit. Daartoe heeft zij aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte niet heeft beslist op een verzoek tot aanhouding dat door de verdachte is gedaan. De reden voor dat verzoek was haar wens een advocaat te kunnen raadplegen. Nu de rechtbank heeft nagelaten op dit verzoek te beslissen, is het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg nietig alsook het daarop gebaseerde vonnis. De verdachte wenst terugwijzing van de zaak omdat zij recht heeft op berechting in twee feitelijke instanties.
Het hof overweegt als volgt.
In artikel 423, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) is als hoofdregel bepaald dat dat de appelrechter een hem voorgelegde zaak zelf afdoet. In hoger beroep kunnen fouten en gebreken die door de rechter in eerste aanleg zijn gemaakt worden hersteld.
In het tweede lid van voornoemd artikel wordt hierop een uitzondering gemaakt.
Terugwijzing naar de rechter in eerste aanleg vindt plaats in het geval de rechter in eerste aanleg ten onrechte niet aan de beantwoording van de vragen van artikel 350 Sv is toegekomen. Het hof stelt vast dat dat in onderhavige kwestie niet aan de orde is.
De Hoge Raad heeft aan artikel 423, tweede lid, Sv evenwel een ruimere werking toegekend en heeft bepaald dat voor enkele gevallen waarin de eerste rechter de hoofdzaak wel heeft beslist een uitzondering op de hiervoor bedoelde hoofdregel dient te worden gemaakt en dat het in artikel 423, tweede lid, Sv besloten liggende beginsel dat een verdachte in aan hoger beroep onderworpen zaken aanspraak heeft op berechting in twee feitelijke instanties meebrengt dat, na vernietiging van het vonnis in eerste aanleg, de zaak wordt teruggewezen naar de eerste rechter, tenzij door het openbaar ministerie en de verdachte de beslissing van de hoofdzaak door het hof is verlangd.
Van een dergelijk geval is sprake indien:
  • zich een zodanig gebrek heeft voorgedaan in de samenstelling van het gerecht dat de behandeling van de zaak niet heeft plaats gevonden door een onpartijdige rechterlijke instantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM dan wel,
  • wanneer de rechter ter terechtzitting aan de behandeling ten gronde niet had mogen toekomen omdat een van de overige personen die een kernrol vervullen bij het onderzoek ter terechtzitting aldaar niet is verschenen, terwijl hij niet op de bij de wet voorgeschreven wijze op de hoogte is gebracht van de dag van de terechtzitting en zich evenmin een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat die dag hem tevoren bekend was. Tot zodanige personen dienen, naast de vertegenwoordiger van het openbaar ministerie, slechts de verdachte en diens raadsman te worden gerekend.
Het hof stelt vast dat het eerste uitzonderingsgeval in onderhavige kwestie niet aan de orde
is en voorts dat evenmin sprake is van het tweede uitzonderingsgeval. De raadsman was
immers bij gelegenheid van de inhoudelijke behandeling van de zaak door de rechtbank op 18 april 2019 – wel aanwezig (maar deelde daar mede dat hij zich heeft teruggetrokken uit de zaak en dat hij niet uitdrukkelijk gemachtigd was om de verdachte ter terechtzitting te verdedigen) en ook de verdachte was blijkens de inhoud van haar brief d.d. 8 april 2019 (onder meer bijlage 2 van de pleitnotities) van die terechtzitting op de hoogte.
Het feit dat de rechtbank niet heeft beslist op het aanhoudingsverzoek van de verdachte is derhalve, naar het oordeel van het hof, niet aan te merken als een uitzonderingssituatie die zou moeten leiden tot terugwijzing van de zaak naar de rechtbank.
Het hof is voorts van oordeel dat het recht van de verdachte op een eerlijke behandeling van haar zaak, zoals gewaarborgd door artikel 6 EVRM, niet is geschonden. In hoger beroep is de verdachte immers bijgestaan door een raadsvrouw en ook is haar (bij wijze van uitzondering) toegestaan de terechtzitting middels een audio-videoverbinding vanuit Duitsland bij te wonen, zodat de “proceedings as a whole” als een eerlijke behandeling van haar zaak kunnen worden aangemerkt. Het hof heeft daarbij in aanmerking genomen dat het de keuze van de verdachte zelf is geweest om bij gelegenheid van de zes terechtzittingen, waarop de zaak door de rechtbank is behandeld, niet ter terechtzitting te verschijnen.
Het verweer wordt verworpen.
Nietigheid van de dagvaarding
De raadsvrouw heeft bepleit dat de tenlastelegging ten aanzien van de belaging van [benadeelde 3] (het onder 1 tenlastegelegde in de zaak met parketnummer 03-866243-17) intern tegenstrijdig en derhalve nietig is. Daartoe heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de tenlastegelegde periode slechts vier dagen beslaat hetgeen in strijd is met het bestanddeel ‘stelselmatig’, waarbij duur en frequentie de kernbegrippen zijn.
Het hof verwerpt het verweer en verwijst daartoe naar hetgeen hierna onder het kopje “B. Juridisch kader” dienaangaande wordt overwogen, hetgeen als hier herhaald en ingelast dient te worden beschouwd.
Het vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
Zaak met parketnummer 03-866426-15:zij een of meermalen in of omstreeks het tijdvak van 1 september 2013 tot en met 21 november 2014 te Gulpen, gemeente Gulpen-Wittem, althans in het arrondissement Limburg, in elk geval in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [benadeelde 1] , in elk geval van een ander, met het oogmerk die [benadeelde 1] , in elk geval die ander, te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen, immers heeft, zij, verdachte, naar die [benadeelde 1] een grote hoeveelheid e-mails en/of sms-berichten en Whatsappberichten gestuurd en/of meermalen de voicemail ingesproken van die [benadeelde 1] met de boodschap dat als hij, [benadeelde 1] , geen contact met haar zou opnemen, zij zichzelf van het leven zou beroven en/of de werkgever(s) van die [benadeelde 1] benaderd en onwaarheden en foto's van die [benadeelde 1] verstrekt aan zijn werkgever(s) en/of e-mails gestuurd naar de internationale wielerunie UCI en de Tour de France organisator dat [benadeelde 1] haar, verdachte, zou bedreigen en haar leven kapot zou maken en/of telefonisch contact opgenomen met [betrokkene] van personeelszaken van de Telegraaf over die [benadeelde 1] en/of e-mails gestuurd naar collega-journalisten van die [benadeelde 1] en hen meegedeeld dat die [benadeelde 1] , verdachte zou bedreigen;
Zaak met parketnummer 03-866240-17:
1.
zij (meermalen) in of omstreeks de periode van 30 maart 2017 tot en met 28 april 2017 te Amsterdam, althans in Nederland en/of te Aken, althans in Duitsland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [benadeelde 1] , door tientallen, in elk geval een grote hoeveelheid e-mailberichten naar genoemde [benadeelde 1] en/of relaties en/of werkgever(s) en/of collegae en/of bekenden van genoemde [benadeelde 1] te versturen met het oogmerk die [benadeelde 1] , te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen;
2.
zij (meermalen) in of omstreeks de periode van 31 maart 2017 tot en met 30 juni 2017 te Berg en Terblijt, in elk geval in de gemeente Valkenburg aan de Geul, althans in Nederland en/of te Aken, althans in Duitsland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [benadeelde 2] , door:
- genoemde [benadeelde 2] te bellen en/of
- deze [benadeelde 2] te benaderen via Facebook en/of
- de werkgever van die [benadeelde 2] , te weten Makelaardij " [bedrijf] ", veelvuldig e- mailberichten te sturen en/of
- de directrice van Makelaardij " [bedrijf] " veelvuldig e-mailberichten te sturen,
met het oogmerk die [benadeelde 2] , te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen;.
Zaak met parketnummer 03-866243-17:
1.
zij in of omstreeks de periode van 7 augustus 2017 tot en met 11 augustus 2017 in de gemeente Kerkrade en/of Landgraaf, althans in Nederland en/of te Aken, althans in Duitsland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [benadeelde 3] , door veelvuldig e-mailberichten naar een of meer familieleden en/of relaties en/of werkgevers en/of leidinggevenden en/of collegae en/of bekenden en/of onbekenden van genoemde [benadeelde 3] te versturen, met het oogmerk die [benadeelde 3] , te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen, welke e-mailberichten via vorennoemde een of meer familieleden en/of relaties en/of werkgevers en/of leidinggevenden en/of collegae en/of bekenden en/of onbekenden van die [benadeelde 3] ter kennis zijn gebracht aan genoemde [benadeelde 3] ;
2.
zij in of omstreeks de periode van 13 juli 2017 tot en met 14 augustus 2017 in de gemeente Gulpen-Wittem, althans in Nederland en/of te Aken, althans in Duitsland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [benadeelde 4] , door:
- een recensie te plaatsen op Facebook betreffende de Bakkerij van genoemde [benadeelde 4] en/of
- veelvuldig e-mailberichten naar genoemde [benadeelde 4] en/of een of meer familieleden en/of relaties en/of bekenden en/of onbekenden van genoemde [benadeelde 4] te versturen,
met het oogmerk die [benadeelde 4] , te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen;
3.
zij in of omstreeks de periode van 8 april 2017 tot en met 31 augustus 2017 in de gemeente Stein, althans in Nederland en/of te Aken, althans in Duitsland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [benadeelde 5] , door veelvuldig e-mailberichten naar genoemde [benadeelde 2] en/of een of meer relaties en/of werkgevers en/of leidinggevenden en/of collegae en/of bekenden en/of onbekenden van genoemde [benadeelde 2] te versturen, met het oogmerk die [benadeelde 2] , te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen;
Zaak met parketnummer 03-866253-17:
zij op of omstreeks 26 juli 2015 te Gulpen, in de gemeente Gulpen-Wittem, althans in Nederland en/of te Aken, althans in Duitsland, een e-mailbericht gedateerd 25 juli 2015 afkomstig van [verbalisant] , politie medewerker van de politie Eenheid Limburg, gericht aan haar, verdachte, - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst, immers heeft de verdachte valselijk en in strijd met de waarheid in dat e-mailbericht vermeld:
- dat de klacht inzake de belaging van [benadeelde 1] is geseponeerd en/of
- dat de reden voor het seponeren is gelegen in het feit dat die [verbalisant] een brief van een Duitse psychiater ontvangen heeft, inhoudende de mededeling dat een aanhouding en verhoor psychisch te belastend zou zijn en/of
- dat verdachte niet meer door de politie gehoord dient te worden als verdachte en/of
- dat verdachte geen risico meer zal lopen op een eventuele aanhouding,
daarbij gebruikmakend van de gebruikelijke opmaak en/of de adressering inclusief het telefoonnummer van die [verbalisant] , zulks met het oogmerk om dat e-mailbericht als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bespreking van het tenlastegelegde
A.
Inleiding
De verdachte wordt het verwijt gemaakt dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan belaging van meerdere personen in de zin van artikel 285b van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Die belaging zou betrekking hebben op meerdere personen, doch met name [benadeelde 1] zou hiervan het slachtoffer zijn geweest. Ook wordt haar verweten dat zij een e-mailbericht valselijk heeft opgemaakt.
Uit het verhandelde ter terechtzitting blijkt van de navolgende feitelijke gang van zaken.
[benadeelde 1] is in september 2013 via een datingsite in contact gekomen met de verdachte en heeft gedurende 2 dagen met haar gechat. Nadat hij door familie van de verdachte, te weten [benadeelde 2] , was gewaarschuwd voor de verdachte, heeft hij elk contact met haar verbroken en haar laten weten dat hij geen contact meer met haar wenste. De verdachte accepteerde dit niet en is (onder meer) een ware e-mailterreur in de richting van [benadeelde 1] begonnen, waarbij [benadeelde 1] rechtstreeks door haar werd benaderd en zij ook e-mails aan zijn werkgevers, collega’s en andere zakelijke relaties verzond. [benadeelde 1] heeft tussen het door hem beëindigen van het contact met de verdachte en het doen van de eerste aangifte, ruim een jaar later, meer dan 2000 e-mails van de verdachte rechtstreeks ontvangen. Hij heeft op 21 november 2014 aangifte van belaging door de verdachte gedaan (parketnummer 03-866426-15).
Op 28 april 2017 heeft [benadeelde 1] wederom aangifte van belaging door de verdachte gedaan. Hij ontvangt vanaf 30 maart 2017 weer iedere dag e-mails van de verdachte (de dagen dat dat er 30 à 40 zijn eerder regel dan uitzondering). Ook nu ontvangen zijn werkgever, collega’s en andere zakelijke relaties e-mails van de verdachte die over [benadeelde 1] gaan, waarin hij “zwart” wordt gemaakt en mensen worden opgeroepen om actie tegen hem te ondernemen (parketnummer 03-866240-17 feit 1).
Niet alleen [benadeelde 1] , maar ook diverse familieleden van de verdachte zijn vanaf september 2013 het slachtoffer geworden van belaging door de verdachte. Zij hebben hier destijds geen aangifte van gedaan omdat ze wilden dat de verdachte hulp in plaats van een gevangenisstraf zou krijgen. Na een periode van rust is het door de verdachte sturen van e-mails aan deze familieleden en ook andere leden van haar familie (weer) begonnen, hetgeen heeft geleid tot een aangifte door [benadeelde 2] (parketnummer 03-866240-17 feit 2), [benadeelde 3] , [benadeelde 4] en [benadeelde 5] (parketnummer 03-866243-17, feit 1, feit 2 en feit 3).
Juridisch kader
Artikel 285b, eerste lid, Sr luidt:
"Hij, die wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk maakt op eens anders persoonlijke levenssfeer met het oogmerk die ander te dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden dan wel vrees aan te jagen wordt, als schuldig aan belaging, gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren of een geldboete van de vierde categorie."
De aan de verdachte tenlastegelegde feiten zijn toegesneden op art. 285b, eerste lid, Sr. De in de tenlastelegging voorkomende uitdrukking "stelselmatig" moet derhalve geacht worden aldaar te zijn gebezigd in dezelfde betekenis als daaraan toekomt in die bepaling.
Vooropgesteld moet worden dat de vraag of stelselmatig inbreuk is gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer volgens bestendige rechtspraak van de Hoge Raad moet worden beoordeeld aan de hand van de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer. Dit beoordelingskader brengt mee dat de duur en de frequentie van de handelingen van de verdachte niet de enige beoordelingsfactoren zijn. Daaraan gelijkwaardig zijn de andere door de Hoge Raad genoemde factoren, met name ook de intensiteit van de gedragingen en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer. Het gaat om het totaalbeeld dat uit (de verschillende, hiervoor genoemde, aspecten van) de gedragingen van de verdachte naar voren komt.
Dit brengt met zich dat een geringe duur en frequentie van de gedragingen nog niet het bestaan van de vereiste stelselmatigheid uitsluit, mits daarnaast door de intensiteit van de gedragingen sprake is van een zeer indringende inbreuk en invloed op de persoonlijke levenssfeer, dat wil zeggen op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer. Het verweer van de raadsvrouw dat ten aanzien van de belaging van [benadeelde 3] de tenlastelegging tegenstrijdig zou zijn om de reden dat deze slechts ziet op de periode van 7 augustus tot en met 11 augustus 2017, hetgeen zich niet zou verhouden met de omstandigheid dat belaging inherent ziet op een langere periode van gedragingen, kan om die reden niet slagen.
Voor de beoordeling van de vraag of sprake is van belaging is voorts niet van belang dat niet alle e-mails naar een slachtoffer zelf zijn gestuurd. Dit betekent dat ook het sturen van mails aan derden belaging van het slachtoffer kan opleveren, zeker als het personen uit de (directe) leef- of werkomgeving van het slachtoffer betreft. Ook het verzenden van e-mails aan de pers kan belaging van het slachtoffer opleveren gelet op de aard van deze instellingen als rechtstreekse brenger van nieuws.
Het hof zal de tenlastelegging tegen de achtergrond van het vorenstaande beoordelen.
C.
Bespreking van de tenlastegelegde feiten
[benadeelde 1] (parketnummer 03/866426-15 en 03/866240-17 feit 1)
Dit slachtoffer heeft in de periode van 1 september 2013 tot en met 21 november 2014 en in de periode van 30 maart 2017 tot en met 28 april 2017 een, zoals de officier van justitie het in eerste aanleg heeft genoemd, “tsunami” aan e-mails van de verdachte ontvangen. Ook heeft de verdachte in bedoelde periodes e-mails die over het slachtoffer gingen gezonden aan diens collega’s, zakelijke relaties en ook zijn direct leidinggevende. Illustratief is dat laatstgenoemde in 2017 in een kleine maand zo’n 200 e-mails van de verdachte heeft ontvangen, waarin zij [benadeelde 1] “zwart” maakt. Die derden zijn personen uit de (directe) leef- of werkomgeving van het slachtoffer.
De rechtbank heeft overwogen dat:
- “
“de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer naar objectieve maatstaven bezien zodanig zijn geweest dat van een stelselmatige inbreuk op zijn persoonlijke levenssfeer sprake is geweest”
en dat:
- “
“uit de grote hoeveelheid e-mailberichten naar voren komt dat de verdachte op indringende en intensieve wijze heeft geprobeerd direct, maar ook via derden met het slachtoffer in contact te komen, waarbij zij zich in krenkende en dreigende bewoordingen over hem uitlaat terwijl het slachtoffer herhaaldelijk aan de verdachte te kennen heeft gegeven van haar verdere toenaderingen niet gediend te zijn. Deze gedragingen hebben een grote impact gehad op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer.”
Het hof neemt deze overwegingen over en maakt deze tot de zijne en acht dan ook bewezen dat de verdachte zich aan het tenlastegelegde heeft schuldig gemaakt.
[benadeelde 2] (parketnummer 03/866240-17 feit 2)
Op 20 juni 2017 heeft [benadeelde 2] aangifte gedaan van stalking gepleegd door de verdachte in de periode van 31 maart 2017 tot en met 20 juni 2017.
De raadsvrouw heeft ten verweer betoogd dat geen sprake is van de voor een bewezenverklaring van belaging vereiste stelselmatigheid.
Het hof overweegt als volgt.
In voornoemde aangifte heeft [benadeelde 2] verklaard dat zij, nadat ze [benadeelde 1] had gewaarschuwd voor de verdachte, in de periode van 9 september 2013 tot mei 2015 veelvuldig door de verdachte werd benaderd, hoofdzakelijk via e-mail. In die periode heeft ze om en nabij 700 e-mails van de verdachte ontvangen. Ook derden uit haar directe omgeving ontvingen e-mails van de verdachte. De inhoud van de e-mails zag steeds op “de kwestie [benadeelde 1] ” en op een complot dat aan de zijde van de moeder van de verdachte tegen haar, de verdachte, zou bestaan. Na een periode van rust werd [benadeelde 2] sedert 31 maart 2017 wederom door haar benaderd, telefonisch en via Facebook. Ook haar werkgever heeft e-mails van de verdachte ontvangen en vrienden en kennissen benaderden haar over e-mails en Facebookberichten die ze ontvingen van de verdachte en die over haar, [benadeelde 2] , gingen.
Het hof stelt voorop dat de verdachte niet het verwijt is gemaakt dat zij in de tenlastegelegde periode e-mails naar vrienden en kennissen van [benadeelde 2] heeft verzonden. Die gedragingen van de verdachte zijn dan ook niet aan het oordeel van het hof onderworpen. Het hof dient “slechts” de vraag te beantwoorden of het geheel van gedragingen van de verdachte, die in de tenlastelegging zijn opgenomen, belaging in de zin van artikel 285b, eerste lid, Sr oplevert.
Het hof stelt vast dat de verweten gedragingen bestaan uit het door de verdachte twee maal bellen van [benadeelde 2] , het plaatsen van vier berichten op haar Facebookpagina, het zenden van om en nabij dertien e-mails naar de algemene site van de werkgever van [benadeelde 2] en twee e-mails naar haar directrice, derhalve eenentwintig gedragingen in een periode van drie maanden.
De duur en de frequentie van de gedragingen van de verdachte in de tenlastegelegde periode is op zichzelf niet voldoende om te komen tot de voor een bewezenverklaring van belaging vereiste stelselmatigheid. Dat zou anders kunnen zijn indien door de intensiteit van de gedragingen sprake zou zijn van een zeer indringende inbreuk en invloed op de persoonlijke levenssfeer van [benadeelde 2] . Dat heeft het hof evenwel op grond van de inhoud van de aangifte niet kunnen vaststellen. Het hof merkt nog op dat uit een, in een proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] d.d. 10 juni 2018 opgenomen, verklaring van [benadeelde 2] van 4 april 2018 wel volgt dat de gedragingen van de verdachte een indringende inbreuk en invloed op de persoonlijke levenssfeer van [benadeelde 2] hebben gehad, maar dat ziet op de periode oktober 2013 tot eind 2015 en op de periode maart 2017 tot 4 april 2018. Dit is naar het oordeel van het hof onvoldoende specifiek om tot bewijs van het tenlastegelegde te kunnen worden gebezigd.
Het verweer slaagt en de verdachte dient dan ook van het tenlastegelegde te worden vrijgesproken.
[benadeelde 3] (parketnummer 03/866243-17 feit 1)
Op 11 augustus 2017 heeft [benadeelde 3] aangifte gedaan van belediging, gepleegd door de verdachte in de periode van 7 tot en met 10 augustus 2017. Bij deze aangifte zijn e-mails gevoegd die aan derden zijn verzonden. Op 20 september 2017 is door [benadeelde 3] aangifte van stalking tegen de verdachte gedaan, gepleegd gedurende dezelfde periode.
De raadsvrouw heeft, zo begrijpt het hof uit haar verweer met betrekking tot de nietigheid van de tenlastelegging, ten verweer betoogd dat geen sprake is van de voor een bewezenverklaring van belaging vereiste stelselmatigheid.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof stelt vast dat de e-mails in kwestie beledigend en/of lasterlijk van aard zijn. Dat is evenwel niet (subsidiair) ten laste gelegd. Voorts merkt het hof op dat het door de verdachte verzenden van e-mails aan derden die geen personen uit de (directe) leef- of werkomgeving van het slachtoffer zijn (zoals het Kabinet van de Koning en meerdere leden van de Tweede Kamer) bij de beoordeling in deze niet van belang is.
Het hof kan niet afdoende vaststellen wat de frequentie van de gedragingen van de verdachte in de tenlastegelegde periode (die vier dagen betreft) is geweest. Zo volgt uit de aangifte dat [benadeelde 3] op 10 augustus 2017 van anderen drieëntwintig e-mails die over haar gingen ontving, die die anderen van de verdachte hadden ontvangen. Het hof kan evenwel niet vaststellen dat die e-mails in de ten laste gelegde periode zijn verzonden. Het hof dient bij de beoordeling dan ook uit te gaan van bij de aangifte gevoegde e-mails.
Het hof is van oordeel dat de duur en de frequentie van de gedragingen van de verdachte in de tenlastegelegde periode op zichzelf niet voldoende is om te komen tot de voor een bewezenverklaring van belaging vereiste stelselmatigheid. Dat zou anders kunnen zijn indien door de intensiteit van de gedragingen sprake zou zijn van een zeer indringende inbreuk en invloed op de persoonlijke levenssfeer van [benadeelde 3] . Dat heeft het hof evenwel op grond van de inhoud van de aangifte niet kunnen vaststellen. Het hof merkt nog op dat uit een, in een proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] d.d. 10 juni 2018 opgenomen, verklaring van [benadeelde 3] van 25 maart 2018 wel volgt dat de gedragingen van de verdachte een indringende inbreuk en invloed op de persoonlijke levenssfeer van [benadeelde 3] hebben gehad, maar dat ziet op e-mails die door de verdachte verzonden zijn vanaf 28 februari 2018.
Het verweer slaagt en de verdachte dient dan ook van het tenlastegelegde te worden vrijgesproken.
[benadeelde 4] (parketnummer 03/866243-17 feit 2)
Op 15 augustus 2017 heeft [benadeelde 4] aangifte gedaan van belediging c.q. smaadschrift, gepleegd door de verdachte in de periode van 13 juli 2017 tot en met 14 augustus 2017. Bij deze aangifte zijn een Facebookbericht en 10 e-mails van de verdachte gericht aan (onder meer) [benadeelde 4] gevoegd. Op 20 september 2017 is door [benadeelde 4] aangifte van stalking tegen de verdachte gedaan, gepleegd gedurende dezelfde periode.
De raadsvrouw heeft ten verweer betoogd dat geen sprake is van de voor een bewezenverklaring van belaging vereiste stelselmatigheid.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof stelt vast dat een gedeelte van de e-mails en het Facebookbericht beledigend en/of lasterlijk van aard zijn. Dat is evenwel niet (subsidiair) ten laste gelegd.
Het hof is van oordeel dat de duur (een maand) en de frequentie van de gedragingen van de verdachte in de tenlastegelegde periode op zichzelf niet voldoende is om te komen tot de voor een bewezenverklaring van belaging vereiste stelselmatigheid. Dat zou anders kunnen zijn indien door de intensiteit van de gedragingen sprake zou zijn van een zeer indringende inbreuk en invloed op de persoonlijke levenssfeer van [benadeelde 4] . Dat heeft het hof evenwel op grond van de inhoud van de aangifte niet kunnen vaststellen. In de aangifte is door [benadeelde 4] concreet dienaangaande niets anders aangevoerd dan dat “met name haar verhalen via Facebook bij mij voor een erg onbehagelijk gevoel zorgen”. Het hof merkt nog op dat uit een, in een proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] d.d. 10 juni 2018 opgenomen, verklaring van [benadeelde 4] van 3 april 2018 mogelijk wel zou kunnen volgen dat de gedragingen van de verdachte een indringende inbreuk en invloed op de persoonlijke levenssfeer van [benadeelde 4] hebben gehad, maar dat ziet op e-mails die door de verdachte verzonden zijn vanaf 10 oktober 2017.
Het verweer slaagt en de verdachte dient dan ook van het tenlastegelegde te worden vrijgesproken. De overige verweren behoeven gelet hierop geen bespreking.
[benadeelde 5] (parketnummer 03/866243-17 feit 3)
Op 31 augustus 2017 heeft [benadeelde 2] aangifte gedaan van stalking gepleegd door de verdachte in de periode van 1 mei 2013 tot en met 31 augustus 2017.
De raadsvrouw heeft ten verweer dat geen sprake is van de voor een bewezenverklaring van belaging vereiste stelselmatigheid.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof merkt op dat deze zaak zich onderscheidt van de zaken betreffende [benadeelde 2] , [benadeelde 3] en [benadeelde 4] . Anders dan in de zaak tegen [benadeelde 2] wordt de verdachte in deze zaak wel het verwijt gemaakt dat zij in de tenlastegelegde periode (ook) e-mails naar bekenden van het slachtoffer heeft verzonden. Voorts volgt uit de aangifte evident dat - anders dan in de zaak tegen [benadeelde 3] – de e-mails in kwestie betrekking hebben op de tenlastegelegde periode en – anders dan in de zaak tegen [benadeelde 3] en [benadeelde 4] – dat
door de intensiteit van de gedragingen van de verdachte sprake is van een zeer indringende inbreuk en invloed op de persoonlijke levenssfeer van [benadeelde 2] en waaruit die inbreuk en invloed dan bestaat.
Het hof neemt bij de beoordeling van het tenlastegelegde de aangifte van [benadeelde 5] tot uitgangspunt. Het hof acht deze betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs. De raadsvrouw heeft dit overigens niet betwist. De aangifte vindt steun in de daarbij gevoegde e-mailberichten en voorts maakt het hof in deze gebruik van schakelbewijs. Het hof acht redengevend voor een bewezenverklaring van het “veelvuldig e-mailberichten naar bekenden van genoemde [benadeelde 2] versturen” het bewijs in de zaken betreffende [benadeelde 1] , waaruit volgt dat het de “modus operandi” van de verdachte was dat zij e-mails niet alleen aan het slachtoffer zelf verstuurde maar ook aan vele anderen in diens persoonlijke levens- en/of werksfeer.
Het hof komt dan ook tot een bewezenverklaring van de tenlastegelegde belaging.
Het verweer faalt.
Valsheid in geschrift (parketnummer 03/866253-17)
Op 26 juli 2015 is een e-mail verzonden naar [benadeelde 1] en een zestal anderen (waaronder collega’s van [benadeelde 1] ) met als onderwerp “klacht terzake belaging” en met de inhoud: “Fijn he geseponeerd”. Ook is op 26 juli 2015 een e-mail verzonden aan het Klanten Contact Centrum (AP Limburg) (
het hof begrijpt: arrondissementsparket Limburg), met als onderwerp “Mail … inzake klacht belaging / 03-062490-14 / sepot” en met de tekst “Dus ik mag weer naar Gulpen?”. Bij deze e-mails is gevoegd een e-mail van Albert [verbalisant] van 25 juli 2015, met als e-mailadres van de afzender “ [e-mailadres] ” en gericht aan het e-mailadres van de verdachte, waarin – zakelijk weergegeven – wordt medegedeeld dat de klacht van [benadeelde 1] inzake de belaging is geseponeerd en dat zij geen risico zal lopen op een eventuele aanhouding. Deze e-mail is niet door [verbalisant] geschreven. Het kan dan ook naar het oordeel van het hof niet anders zijn dan dat de verdachte deze e-mail zelf - overigens in strijd met de waarheid - heeft opgesteld.
De raadsvrouw heeft betwist dat de e-mail een geschrift is dat bestemd was om tot enig bewijs te dienen. Het hof verwerpt het verweer en overweegt daartoe als volgt.
De in de tenlastelegging voorkomende woorden "bestemd (...) om tot bewijs van enig feit te dienen" moeten worden geacht te zijn gebezigd in de betekenis die daaraan toekomt in artikel 225 Sr. In dat verband is vereist dat het gaat om een geschrift dat kan worden aangemerkt als een geschrift waaraan in het maatschappelijk verkeer een zodanige betekenis pleegt te worden toegekend dat sprake is van een geschrift dat bestemd is tot bewijs van enig feit te dienen als bedoeld in artikel 225 Sr.
Het hof leidt uit de aard en de inhoud van het e-mailbericht af dat dit e-mailbericht bestemd was om aan te tonen bij de aangever [benadeelde 1] , het Klanten Contract Centrum van het arrondissementsparket en anderen dat de klacht van [benadeelde 1] inzake belaging tegen de verdachte was geseponeerd. De verdachte heeft het e-mailbericht opgemaakt op een wijze, zoals voor [verbalisant] gebruikelijk was en voorzien van de adressering inclusief het telefoonnummer van die [verbalisant] en daarmee zodanig gelijkend dat daaraan in het maatschappelijk verkeer betekenis toekomt.
Het hof komt dan ook tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 03-866426-15, het in de zaak met parketnummer 03-866240-17 onder 1, het in de zaak met parketnummer 03-866243-17 onder 3 en het in de zaak met parketnummer 03-866253-17 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
Zaak met parketnummer 03-866426-15:
zij in het tijdvak van 1 september 2013 tot en met 21 november 2014 in Nederland wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [benadeelde 1] , met het oogmerk die [benadeelde 1] te dwingen iets te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen, immers heeft zij, verdachte, naar die [benadeelde 1] een grote hoeveelheid e-mails gestuurd en meermalen de voicemail ingesproken van die [benadeelde 1] met de boodschap dat als hij, [benadeelde 1] , geen contact met haar zou opnemen, zij zichzelf van het leven zou beroven en de werkgevers van die [benadeelde 1] benaderd en onwaarheden en foto's van die [benadeelde 1] verstrekt aan zijn werkgevers en e-mails gestuurd naar de internationale wielerunie UCI en de Tour de France organisator dat [benadeelde 1] haar, verdachte, zou bedreigen en haar leven kapot zou maken en telefonisch contact opgenomen met [betrokkene] van personeelszaken van de Telegraaf over die [benadeelde 1] en e-mails gestuurd naar collega-journalisten van die [benadeelde 1] en hen meegedeeld dat die [benadeelde 1] verdachte zou bedreigen.
Zaak met parketnummer 03-866240-17:
1.
zij in de periode van 30 maart 2017 tot en met 28 april 2017 in Nederland en/of in Duitsland wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [benadeelde 1] , door een grote hoeveelheid e-mailberichten naar genoemde [benadeelde 1] en relaties en werkgevers en collegae en bekenden van genoemde [benadeelde 1] te versturen, met het oogmerk die [benadeelde 1] te dwingen iets te dulden en/of vrees aan te jagen;
Zaak met parketnummer 03-866243-17:
3.
zij in de periode van 8 april 2017 tot en met 31 augustus 2017 in Nederland en/of in Duitsland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [benadeelde 5] , door veelvuldig e-mailberichten naar genoemde [benadeelde 2] en een werkgever en bekenden van genoemde [benadeelde 2] te versturen, met het oogmerk die [benadeelde 2] , te dwingen iets te dulden;
Zaak met parketnummer 03-866253-17:
zij omstreeks 26 juli 2015 in Nederland en/of in Duitsland een e-mailbericht gedateerd 25 juli 2015 afkomstig van [verbalisant] , politie medewerker van de politie Eenheid Limburg, gericht aan haar, verdachte, - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt, immers heeft de verdachte valselijk en in strijd met de waarheid in dat e-mailbericht vermeld:
- dat de klacht inzake de belaging van [benadeelde 1] is geseponeerd en
- dat verdachte geen risico meer zal lopen op een eventuele aanhouding,
daarbij gebruikmakend van de gebruikelijke opmaak en de adressering inclusief het telefoonnummer van die [verbalisant] , zulks met het oogmerk om dat e-mailbericht als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat zij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het in de zaak met parketnummer 03-866426-15 bewezenverklaarde levert op:
belaging.
Het in de zaak met parketnummer 03-866240-17 onder 1 bewezenverklaarde levert op:
belaging.
Het in de zaak met parketnummer 03-866243-17 onder 3 bewezenverklaarde levert op:
belaging.
Het in de zaak met parketnummer 03-866253-17 bewezenverklaarde levert op:
valsheid in geschrift.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
De raadsvrouw heeft bepleit dat het tenlastegelegde slechts in verminderde mate aan de verdachte kan worden toegerekend. Daarbij heeft zij aangevoerd dat dit blijkt uit de inhoud van een brief van de ‘Kliniek voor psychiatrie, psychotherapie en psychosomatiek’ van de Universiteitskliniek in Aken d.d. 7 juni 2022.
Uit voornoemde brief volgt dat de verdachte bekend is met psychische problematiek, ook ten tijde van de bewezenverklaarde feiten. Op grond van dat schrijven kan, naar het oordeel van het hof, evenwel niet worden vastgesteld dat de verdachte als volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden aangemerkt en ook overigens is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.
Op te leggen sanctie
De raadsvrouw heeft verzocht te volstaan met een geheel voorwaardelijke straf. Daartoe heeft zij aangevoerd:
  • dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was ten tijde van het bewezenverklaarde, maar dat het thans beter met haar gaat;
  • dat de verdachte spijt heeft van haar handelen, inmiddels inzicht in het kwalijke daarvan heeft en “zich niet meer in berichten zal verliezen” en
  • dat de verdachte door haar handelen in een sociaal isolement is geraakt en erg geraakt was door de mediaberichtgeving over deze zaak.
Voorts heeft de raadsvrouw gewezen op de schending van de redelijke termijn.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten aanzien van de ernst van het bewezenverklaarde heeft het hof in aanmerking genomen dat de verdachte zich gedurende een langere periode schuldig heeft gemaakt aan een zeer ernstige mate van belaging van [benadeelde 1] . Zij heeft [benadeelde 1] niet alleen bedolven onder een enorme hoeveelheid zeer beledigende en krenkende berichten via onder meer e-mail, maar zij heeft ook op grote schaal e-mails van gelijke inhoud gestuurd naar zijn werkgevers, collega’s en andere zakelijke relaties, hetgeen een grote invloed heeft gehad op zijn werk. Ook heeft ze [benadeelde 1] soms dagelijks lastig gevallen met berichten via sms, Whatsapp en voicemail. In veel van die voice-mailberichten liet de verdachte aan [benadeelde 1] weten dat zij zichzelf van het leven zou beroven als hij geen contact met haar op zou nemen. Voorts was in de e-mailberichten sprake van chantage en intimidatie. De verdachte heeft aldus een zeer ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [benadeelde 1] . Zijn dagelijks leven is jarenlang door het handelen van de verdachte in negatieve zin zeer beïnvloed. Het hof rekent dit de verdachte zwaar aan.
Voorts heeft het hof in aanmerking genomen dat ook het dagelijks leven van [benadeelde 2] , zonder enige invoelbare aanleiding, door het handelen van de verdachte in negatieve zin is beïnvloed.
Het hof is gelet hierop van oordeel dat niet volstaan kan worden met het opleggen van een andersoortige of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Het opleggen van een geheel voorwaardelijke straf, als door de raadsvrouw is bepleit, doet naar het oordeel van het hof onvoldoende recht aan de aard en ernst van de belagingsfeiten en is derhalve niet passend.
Ook heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift. Tegen de achtergrond van de ernst van de belagingen van [benadeelde 1] en [benadeelde 2] heeft het hof met het plegen van dit delict door de verdachte geen rekening gehouden bij de bepaling van de duur van de aan de verdachte op te leggen gevangenisstraf.
Ten aanzien van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte heeft het hof kennisgenomen van de inhoud van het de verdachte betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 22 februari 2022, waaruit blijkt dat zij voorafgaand aan twee van de bewezenverklaarde belagingen onherroepelijk is veroordeeld ter zake van een gelijksoortig delict. Het hof zal, gelet op de ouderdom van die zaak, hiermee evenwel niet in strafverzwarende zin rekening houden.
De vraag is dan of de verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar moet worden aangemerkt gelet op de inhoud van de brief van de ‘Kliniek voor psychiatrie, psychotherapie en psychosomatiek’ van de Universiteitskliniek in Aken d.d. 7 juni 2022.
Het hof beantwoordt die vraag ontkennend reeds omdat uit dit schrijven niet volgt dat een ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van de verdachte haar gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde heeft beïnvloed, laat staan op welke manier en in welke mate dit gebeurde.
Dat de psychische problematiek van de verdachte er toe zou leiden dat de verdachte detentieongeschikt is, heeft het hof evenmin kunnen vaststellen. Het enkele bestaan van die problematiek is daartoe onvoldoende.
Het gebrek aan informatie bij het hof over - kort gezegd - de psychische problematiek van de verdachte is een omstandigheid die het gevolg is van de opstelling van de verdachte zelf. Zij heeft er voor gekozen om zich te onttrekken aan de Nederlandse justitiële autoriteiten en niet mee te werken aan onderzoek door, zoals zij aan [benadeelde 1] heeft laten weten, te vluchten naar Duitsland waarmee ze iedereen te slim af is geweest omdat ze dan niet aangehouden kon worden.
Het hof is gelet op vorenstaande van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden in beginsel passend en geboden is. Het hof zal een gedeelte van deze straf, te weten 6 maanden voorwaardelijk opleggen, met een proeftijd van 2 jaren.
Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Het hof komt aldus, nu de verdachte – anders dan in eerste aanleg – wordt vrijgesproken van een drietal feiten, tot een hogere straf dan door de rechtbank is opgelegd en door de advocaat-generaal is gevorderd omdat naar zijn oordeel in laatstgenoemde straf en in de vordering de ernst van het bewezenverklaarde onvoldoende tot uitdrukking komt.
Hetgeen de raadsvrouw omtrent de persoonlijke omstandigheden van de verdachte heeft aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel. Het verweer wordt verworpen.
Schending redelijke termijn
Ten aanzien van de berechting binnen een redelijke termijn overweegt het hof het volgende.
Voorop wordt gesteld dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn of haar zaak binnen een redelijke termijn. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkómen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven.
Bedoelde termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Staat jegens verdachte een handeling is verricht waaruit verdachte heeft opgemaakt en redelijkerwijs heeft kunnen opmaken dat het openbaar ministerie het ernstig voornemen had tegen verdachte een strafvervolging in te stellen.
In het onderhavige geval moet de termijn worden gerekend vanaf 13 mei 2016, de dag waarop de eerste dagvaarding is verzonden. Het vonnis in eerste aanleg is gewezen op 2 mei 2019. Aldus is er sprake van een tijdsverloop van drie jaren, zodat de eerste rechter niet binnen twee jaren na aanvang van de hiervoor genoemde termijn tot aan de afronding van de behandeling in eerste aanleg, tot een einduitspraak is gekomen.
Tussen de datum waarop het hoger beroep is ingesteld, te weten 8 mei 2019, en de datum waarop het hof de uitspraak doet, 21 juli 2022, is een periode van ruim drie jaren en twee maanden verstreken. Hieruit volgt dat het hof niet binnen twee jaar nadat het hoger beroep is ingesteld tot een einduitspraak is gekomen.
Het hof stelt vast dat de redelijke termijn derhalve in totaal met ruim twee jaren is overschreden.
Conclusie
Het hof is van oordeel dat zonder schending van de redelijke termijn een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden zouden zijn geweest. Nu de redelijke termijn is geschonden, dient dit naar het oordeel van het hof consequenties te hebben voor de strafoplegging. Het hof zal daarom volstaan met het opleggen van een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Voorts zal het hof, gelet op de aard van de bewezenverklaarde feiten, ter voorkoming van (nieuwe) strafbare feiten, maatregelen strekkende tot beperking van de vrijheid opleggen, te weten maatregelen die inhouden dat de verdachte wordt bevolen zich te onthouden van contact met [benadeelde 1] en [benadeelde 5] .
Aangezien het hof er ernstig rekening mee houdt dat de verdachte zich opnieuw belastend zal gedragen jegens voornoemde personen zal het hof deze maatregelen dadelijk uitvoerbaar verklaren.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 38v, 38w, 57, 63, 225 en 285b van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 03-866240-17 onder 2 en het in de zaak met parketnummer 03-866243-17 onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 03-866426-15, het in de zaak met parketnummer 03-866240-17 onder 1, het in de zaak met parketnummer 03-866243-17 onder 3 en het in de zaak met parketnummer 03-866253-17 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 03-866426-15, het in de zaak met parketnummer 03-866240-17 onder 1, het in de zaak met parketnummer 03-866243-17 onder 3 en het in de zaak met parketnummer 03-866253-17 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
18 (achttien) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Maatregelen ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (contactverbod)
  • Legt op de maatregelstrekkende tot beperking van de vrijheid, inhoudende dat de verdachte voor de duur van 4 (vier) jaren op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [benadeelde 1] , (geboren op 6 april 1972).
  • Legt op de maatregelstrekkende tot beperking van de vrijheid, inhoudende dat de verdachte voor de duur van 4 (vier) jaren op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [benadeelde 5] , (geboren op 6 april 1972).
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregelen wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 1 (één) week voor iedere keer dat niet aan de maatregelen wordt voldaan. Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregelen niet op.

Beveelt dat de opgelegde maatregelen dadelijk uitvoerbaar zijn.

Aldus gewezen door:
mr. A.J.M. van Gink, voorzitter,
mr. A.C. Bosch en mr. E.E. van der Bijl, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. C.E.C.N. Schlüter, griffier,
en op 21 juli 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. A.C. Bosch, mr. E.E. van der Bijl en mr. C.E.C.N. Schlüter zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.