4.3Het oordeel van de rechtbank
Parketnummer 08/032215-22
De redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op basis van de inhoud van het dossier en van wat ter terechtzitting is besproken de volgende feiten en omstandigheden vast.
De rechtbank zal hierna ook een aantal verklaringen opnemen die medeverdachten hebben afgelegd bij de rechter-commissaris. Deze verklaringen zijn echter niet gevoegd in het dossier van verdachte en dienen dan ook niet tot het bewijs zoals opgenomen in de bewijsbijlage.
Op 15 januari 2022 bevond aangever [slachtoffer] zich rond 21.30 uur samen met zijn vriend [naam 1] in het Prins Bernhardplantsoen (‘flikkerpark’) in Hengelo. [naam 1] werd gebeld dat zij daar weg moesten omdat [medeverdachte 1] met een aantal vrienden op zoek was naar aangever. Aangever is toen samen met [naam 1] naar basisschool Mikado aan het Apolloplein gegaan. Daar liep een groep jongens op aangever af. [medeverdachte 2] liep als eerste naar voren, sloeg een arm om aangever heen en zei: “hé grote vriend, je moet gaan rennen”. Aangever kreeg daar de kans niet voor omdat hij in zijn buik werd getrapt door [medeverdachte 1] . Door de trap viel aangever achterover op de grond. Aangever weet nog dat [medeverdachte 1] en [verdachte] op hem in hebben geslagen en hem hebben geschopt en hij heeft van [medeverdachte 2] gehoord dat hij toen op de grond lag. Volgens aangever werd hij wel een kwartier lang geslagen en getrapt op zijn hoofd. Aangever heeft alleen gezien dat [medeverdachte 1] en verdachte [verdachte] op hem begonnen in te slaan en te schoppen. Daarna heeft hij niks meer gezien omdat hij zijn armen voor zijn heeft hoofd gehouden om zijn gezicht zoveel mogelijk te beschermen en zich klein probeerde te maken. Hij heeft geschreeuwd van de pijn totdat hij buiten bewustzijn raakte.
Volgens een getuige, die anoniem wenst te blijven omdat de groep bekend staat als zeer gewelddadig, ging het om ongeveer 15 à 20 personen. Ze hadden een capuchon op, bivakmutsen op en een mondkapje voor. De getuige zag onder meer dat [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] , verdachte [verdachte] en [medeverdachte 2] met zijn allen op aangever afliepen. [medeverdachte 1] gooide aangever op de grond en gaf hem een paar klappen. De getuige zag ook dat [verdachte] met zijn vuist meerdere malen op het hoofd van aangever sloeg en hem ook meerdere malen tegen het hoofd schopte en ondertussen ‘lekker hè’ riep.
Getuige [getuige 1] zag ongeveer 10 personen in donkere kleding en herkende onder andere [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] , verdachte [verdachte] en [medeverdachte 2] . Ze zag dat de jongens met z’n allen op aangever afliepen en [medeverdachte 4] , [verdachte] en [medeverdachte 3] aangever meerdere keren vol in het gezicht en op de buik hebben geslagen en geschopt. Dit duurde ongeveer vijf minuten. Nadien zag getuige [getuige 1] dat het gezicht van aangever onder het bloed zat. De lip van aangever was kapot en ook de linkerkant van zijn hoofd. Ook zat zijn gezicht onder de modder. Getuige [getuige 2] heeft onder meer gezien dat [medeverdachte 1] aangever heel vaak heeft getrapt en geslagen, op zijn hoofd en in zijn buik. De getuige zag dat [medeverdachte 3] ook op aangever aan het trappen was en ook [medeverdachte 4] trapte en sloeg aangever. Aan het einde ging er nog een jongen die de getuige niet bij naam kent heel heftig door op aangever. Hij sloeg met zijn vuist in op het hoofd van aangever terwijl aangever volgens de getuige was flauwgevallen. Een ander meisje dat ook getuige was, viel ook flauw. [getuige 2] beschrijft de situatie als ‘heel heftig en was bang dat ze aangever dood zouden schoppen’.
[medeverdachte 1] heeft bij de politie verklaard dat hij aangever wegduwde en met een vlakke hand in het gezicht sloeg. Toen aangever terug sloeg, trapte [medeverdachte 1] aangever in zijn buik waardoor deze op de grond viel, met zijn hoofd op de grond. Tegenover de rechter-commissaris heeft hij bevestigd dat hij aangever geslagen heeft en hem ook in zijn rug heeft getrapt. [medeverdachte 1] heeft gezien dat anderen aangever op zijn hoofd hebben getrapt. [medeverdachte 4] heeft tegenover de rechter-commissaris verklaard dat hij aangever twee klappen en een schop tegen zijn kont heeft gegeven. [medeverdachte 2] heeft tegenover de rechter-commissaris verklaard dat hij er met de hele groep naar toe is gegaan en hij, toen hij bij aangever was wel wist dat het ruzie zou worden. Hij heeft aangever een boks gegeven en gezegd: Ga, maar rennen. Hij liep een stukje weg, hoorde au en keek om. [medeverdachte 2] wist wel dat het vechten zou worden.
[medeverdachte 4] heeft tegenover de rechter-commissaris verklaard dat er ruzie was tussen twee jongens en ze er met een groep naar toe zijn gegaan. Volgens [medeverdachte 4] heeft hij aangever twee keer geslagen en hem een schop onder zijn kont gegeven. Toen gingen er meerdere jongens los op aangever. [medeverdachte 3] heeft bij de politie verklaard dat hij, terwijl aangever op zijn rug op de grond lag, bovenop hem is gesprongen en hem flinke klappen heeft gegeven. Volgens [medeverdachte 3] heeft hij aangever met kracht een flink aantal keren overal op zijn gezicht geslagen met zijn vuisten. [medeverdachte 3] hoorde dat aangever aan het schreeuwen was, dat hij huilde en ‘aahhh’ riep. Daarna heeft [medeverdachte 3] hem nog anderhalve minuut geslagen. Ook heeft [medeverdachte 3] hem nog geschopt. Aangever lag toen op de grond en [medeverdachte 3] weet niet meer of aangever op dat moment nog bij bewustzijn was. Volgens [medeverdachte 3] heeft hij ‘aangever geschopt zoals je een penalty neemt en goed uitgehaald’. [medeverdachte 3] weet zeker dat hij hem tijdens het schoppen geraakt heeft op zijn hoofd, maar weet niet meer hoe vaak. Volgens [medeverdachte 3] probeerden [medeverdachte 1] , [verdachte] en [medeverdachte 4] hem de hele tijd van aangever af te trekken en hoorde hij ze zeggen: ‘stop [medeverdachte 3] , niet doen’. Tegenover de rechter-commissaris heeft [medeverdachte 3] verklaard dat hij een waas voor zijn ogen kreeg. Hoewel verdachte [verdachte] bij de politie en tegenover de rechter-commissaris heeft ontkend aanwezig te zijn geweest, leidt de rechtbank uit hetgeen in de overige processen-verbaal is gerelateerd af dat hij wel degelijk aanwezig was en ook hij zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van geweldshandelingen tegen aangever.
Nadat het geweld was gestopt, kwam aangever weer bij in de armen van vriend [naam 1] en is hij met de auto naar huis gebracht waar zijn moeder de politie heeft gebeld. Aangever had pijn aan zijn gezicht, een blauw oog en krassen op zijn rug. Uit de medische verklaring van de huisarts leidt de rechtbank af dat verdachte slagen en schoppen tegen het hoofd en elders tegen het lichaam heeft gehad, hij het bewustzijn heeft verloren en er bloed zat in zijn linker gehoorgang. Ook was aangever nadien misselijk. Op foto’s van het letsel is onder meer te zien dat aangever moddersporen en verdikkingen die blauw en rood gekleurd zijn in zijn gezicht heeft, rode plekken op zijn linkerschouder en -bovenarm en een rode streek rechts op zijn rug.
Verdachte [verdachte] heeft ter terechtzitting verklaard dat hij aanwezig was bij het geweldsincident tegen [slachtoffer] , maar er niet actief aan heeft deelgenomen. Wel is hij achter de groep aangerend en heeft hij gehoord dat er geweld werd gebruikt tegen [slachtoffer] . Verdachte liep achteraan en toen hij ter plaatse kwam was het geweld tegen [slachtoffer] al bezig. Verdachte heeft [medeverdachte 3] eraf getrokken, heeft gezegd “weg hier, rennen” en is toen weggegaan. Verdachte heeft verklaard dat hij wel wist dat er wat aan de hand was en dat zij met de groep naar aangever zijn gegaan.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de verdachten met deze gedragingen (voorwaardelijk) opzet op de dood dan wel op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan aangever hebben gehad.
Voorwaardelijk opzet op de dood is aanwezig indien een verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg, de dood, zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Naar vaste rechtspraak kunnen bepaalde handelingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op een bepaald gevolg, dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan dan dat degene die de handelingen heeft verricht, de aanmerkelijke kans op dat gevolg bewust heeft aanvaard.
Anders dan de verdediging en de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van voorwaardelijk opzet, namelijk dat verdachte en de medeverdachten met hun handelen bewust de aanmerkelijke kans hebben aanvaard dat de dood van aangever zou intreden. De rechtbank stelt dat vast op grond van de volgende feiten en omstandigheden.
[medeverdachte 3] , [medeverdachte 1] en verdachte hebben aangever - terwijl hij op de grond lag - meermalen met de vuisten in het gezicht gestompt en tegen het hoofd en het lichaam geschopt. [medeverdachte 4] heeft in ieder geval twee klappen en een schop gegeven. Aangever is tijdens het geweldsincident op de grond gevallen en bewusteloos geraakt, waardoor hij zich niet meer adequaat kon verdedigen tegen de geweldsinwerkingen.
Dat maakte aangever extra kwetsbaar. De trefkans bij het schoppen tegen het hoofd en het lichaam en toedienen van vuistslagen terwijl aangever op de grond lag was groot, waarbij het geweld ongehinderd tot kwetsbare delen kon doordringen. Er was daarbij een grote kans op ernstige letsels aan het aangezicht, de schedel, de hersenen en de hals. Aangever is ten gevolge van dit geweld buiten bewustzijn geraakt. Op basis van alle uitgeoefende, forse geweldshandelingen tezamen en de omstandigheden waaronder, die deels door aangever zelf, maar ook door meerdere getuigen zijn waargenomen en in diverse processen-verbaal beschreven, stelt de rechtbank vast dat gelet op de heftigheid van (in elk geval) dit uitgeoefende geweld op het hoofd en het lichaam van aangever de kans op de dood aanmerkelijk is geweest. Gelet op de wijze van handelen en het feit dat omstanders en zelfs verdachte en enkele medeverdachten op enig moment het verdere geweld wilden laten stoppen, kan het niet anders dan dat verdachte en medeverdachten zich van deze aanmerkelijke kans op de dood van aangever bewust zijn geweest en deze hebben aanvaard.
Voor een bewezenverklaring van medeplegen dient volgens vaste rechtspraak vast komen te staan dat bij het begaan van het strafbare feit sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met een ander. Het accent ligt daarbij op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht. De vraag wanneer de samenwerking zo nauw en bewust is geweest dat sprake is van medeplegen kan niet in algemene zin worden beantwoord, maar vergt een beoordeling van de concrete omstandigheden van het geval. Hierbij dient rekening gehouden te worden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Verdachte heeft gezamenlijk en welbewust met de medeverdachten de confrontatie gezocht met aangever en heeft ook zelf fysiek geweld tegen aangever gebruikt. Verdachte is in groepsverband met medeverdachten naar aangever gegaan, waarbij zij met z’n allen tegenover één persoon, aangever, ervoor hebben gezorgd dat aangever niet weg kon en daarna tegen hem geweld hebben gebruikt. Tijdens het geweld tegen aangever was sprake van een nauwe en bewuste samenwerking, omdat zij aangever samen, tegelijkertijd, tegen het lichaam en het hoofd hebben geschopt terwijl hij op de grond lag. Verdachte heeft zich pas later, toen aangever al bewusteloos op de grond lag, gedistantieerd van de verdere forse geweldshandelingen van de medeverdachten die daarna nog plaatsvonden. Verdachte is weggegaan terwijl hij en de medeverdachten aangever gewond en bewusteloos hebben achtergelaten. Gelet op de wijze van handelen past hier geen andere conclusie dan dat verdachte bewust en nauw met de medeverdachten, heeft samengewerkt en een wezenlijke en substantiële bijdrage aan het geweld heeft geleverd.
Gelet daarop is de van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het onder primair tenlastegelegde feit heeft begaan.
Parketnummer 08/241347-22
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder 08/241347-22 ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen.
- Het proces-verbaal rijden onder invloed van 20 juli 2022, voor zover inhoudend het relaas van de verbalisant.
- Het proces-verbaal van de terechtzitting van 3 mei 2023, voor zover inhoudend de bekennende verklaring van verdachte.