ECLI:NL:RBAMS:2022:3865

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 juli 2022
Publicatiedatum
6 juli 2022
Zaaknummer
13/001771-22 en 13/260398-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis van de rechtbank Amsterdam inzake geweldsdelicten en drugshandel

Op 1 juli 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van meerdere geweldsdelicten en drugshandel. De zaak omvatte twee parketnummers: 13/001771-22 en 13/260398-21. De verdachte werd beschuldigd van poging tot doodslag, openlijke geweldpleging, en het handelen in verdovende middelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 25 november 2021 [slachtoffer 1] met kracht heeft geslagen en geschopt, en op 11 september 2021 [slachtoffer 2] openlijk geweld heeft aangedaan. Daarnaast heeft de verdachte in de periode van 29 augustus 2021 tot en met 1 januari 2022 diverse soorten hard- en softdrugs verhandeld. De rechtbank sprak de verdachte vrij van enkele ten laste gelegde feiten, waaronder de poging tot doodslag en mishandeling van een onbekend slachtoffer, maar achtte de poging tot zware mishandeling en openlijke geweldpleging wel bewezen. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht bij de reclassering en een contactverbod met de slachtoffers. Tevens werden schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummers: 13/001771-22 (A) en 13/260398-21 (B; gevoegd) (Promis)
Datum uitspraak: 1 juli 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboortedatum 1] op [geboortedag] 2000,
ingeschreven op het adres [adres 1] ,
nu gedetineerd te: [naam PI] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 17 juni 2022.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. C. Nij Bijvank en van wat verdachte en zijn raadsman mr. I.J.G. van Raab van Canstein naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
In zaak A:
1. poging tot doodslag op [slachtoffer 1] op 25 november 2021 in Aalsmeer door hem met zijn vuist tegen zijn kaak te slaan waardoor [slachtoffer 1] ten val kwam, en hem daarna meermalen tegen het lichaam en hoofd te schoppen.
Indien dit niet bewezen kan worden verklaard, zijn deze handelingen subsidiair als zware mishandeling en meer subsidiair als poging tot zware mishandeling ten laste gelegd.
2. openlijk in vereniging plegen van geweld tegen [slachtoffer 2] op 11 september 2021 in Kudelstaart, waardoor [slachtoffer 2] een hersenschudding heeft opgelopen.
3. verkopen/afleveren/verstrekken/vervoeren, in ieder geval het aanwezig hebben, van 37 pillen bevattende 2C-B en 2,27 gram cocaïne op 1 januari 2022 in Aalsmeer.
4. mishandeling van een onbekend slachtoffer op 24 november 2021 in Kudelstaart.
5. verkopen/afleveren/verstrekken/vervoeren, in ieder geval het aanwezig hebben, van MDMA, cocaïne en 2C-B in de periode 29 augustus 2021 t/m 1 januari 2022 in Aalsmeer.
6. verkopen/afleveren/verstrekken/vervoeren, in ieder geval het aanwezig hebben, van hasjiesj, hennep en 3-MMC in de periode 5 juli 2021 t/m 1 januari 2022 in Aalsmeer.
In zaak B:
poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 3] door hem meermalen tegen het gezicht en het hoofd te schoppen op 31 mei 2021 in Aalsmeer.
Indien dit niet bewezen kan worden verklaard, zijn deze handelingen subsidiair als mishandeling ten laste gelegd.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in
Bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De raadsman heeft bepleit dat de dagvaarding partieel nietig moet worden verklaard. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de tenlastelegging in strijd is met het ne-bis-in-idembeginsel, omdat verdachte in zaak A zowel onder feit 3 als feit 5 de handel in een hoeveelheid 2C-B wordt verweten. De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt. De inhoud van de dagvaarding is voldoende duidelijk, zodat verdachte weet waartegen hij zich moet verdedigen. Bovendien zal, voor zover de onder 3 en 5 ten laste gelegde handel in 2C-B bewezen wordt verklaard, het toepassen van de samenloopregeling voorkomen dat verdachte tweemaal bestraft wordt voor hetzelfde feit. Daarom is naar het oordeel van de rechtbank met de wijze waarop de tenlastelegging is samengesteld geen sprake van schending van het ne-bis-in-idembeginsel en is de dagvaarding geldig.
Verder is deze rechtbank bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten, is de officier van justitie ontvankelijk en zijn er geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de ten laste gelegde poging tot doodslag op [slachtoffer 1] , de openlijke geweldpleging tegen [slachtoffer 2] , het aanwezig hebben en het handelen in diverse soorten hard- en softdrugs en de poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 3] , bewezen kunnen worden verklaard. Ten aanzien van de ten laste gelegde mishandeling van een onbekend gebleven slachtoffer heeft de officier van justitie vrijspraak gevorderd, omdat onduidelijk is gebleven wat er precies is gebeurd, wanneer dat is gebeurd en wie daarvoor verantwoordelijk is.
Poging tot doodslag [slachtoffer 1]
Met betrekking tot de poging tot doodslag op [slachtoffer 1] heeft de officier van justitie aangevoerd dat verdachte, door meermalen met kracht en met geschoeide voet in het gezicht van het slachtoffer te trappen, bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat daardoor zodanig ernstig schedel- en hersenletsel zou ontstaan dat het slachtoffer zou komen te overlijden.
Openlijke geweldpleging [slachtoffer 2]
Ten aanzien van de openlijke geweldpleging heeft de officier van justitie gewezen op de verklaring van het slachtoffer, van medeverdachte [slachtoffer 1] , van verdachte zelf en de letselrapportage. Hieruit blijkt dat verdachte [slachtoffer 2] meermalen onderuit heeft geschopt en dat hij medeverdachte de gelegenheid heeft gegeven [slachtoffer 2] te schoppen en te slaan. Daarmee was de bijdrage van verdachte aan het geweld van voldoende gewicht om als medepleger te kunnen worden aangemerkt. De oorzaak van de hersenschudding van [slachtoffer 2] is onduidelijk gebleven. Daarom dient verdachte volgens de officier van justitie van die strafverzwarende omstandigheid te worden vrijgesproken.
Aanwezig hebben en handel in verdovende middelen
In het kader van het in zaak A onder 3, onder 5 en onder 6 ten laste gelegde aanwezig hebben van, en de handel in, verdovende middelen gaat de officier van justitie er op basis van het dossier vanuit dat de pillen, wikkels en softdrugs die in de auto zijn aangetroffen aan verdachte toebehoren. Zijn verklaring over dat drie onbekende mannen deze stoffen in zijn auto hebben achtergelaten, acht de officier van justitie onaannemelijk. De aangetroffen stoffen zijn (voorlopig) onderzocht en blijken cocaïne, 2C-B, MDMA, hasjiesj en hennep te bevatten. Daarnaast zijn op de mobiele telefoon van verdachte chatberichten, foto’s en notities aangetroffen die duiden op handel in drugs in het tweede halfjaar van 2021. Ook de honderden en bijna dagelijkse bijschrijvingen via Tikkie en iDeal, van veel verschillende personen en met atypische omschrijvingen, wijzen volgens de officier van justitie op betrokkenheid van verdachte bij de verkoop van verdovende middelen.
Poging tot zware mishandeling [slachtoffer 3]
Ten slotte vindt de officier van justitie op basis van de aangifte, het letsel van het slachtoffer en de verklaringen van getuigen [getuige 1] en [getuige 2] , bewezen dat verdachte de 72-jarige [slachtoffer 3] , die weerloos op de grond lag, meermalen tegen het hoofd en lichaam heeft geschopt en dat verdachte daarmee heeft gepoogd die [slachtoffer 3] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Allereerst stelt de verdediging, net als de officier van justitie, dat verdachte moet worden vrijgesproken van de ten laste gelegde mishandeling van het onbekend gebleven slachtoffer op 24 november 2021. Ten aanzien van de overige feiten is het volgende bepleit.
Het geweld tegen [slachtoffer 1]
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte moet worden vrijgesproken van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag, alsmede de subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling van [slachtoffer 1] . Verdachte heeft immers niet bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer door zijn handelen zou komen te overlijden. Ook kan het letsel van [slachtoffer 1] niet als zwaar lichamelijk letsel worden gekwalificeerd. Ten aanzien van de meer subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Openlijke geweldpleging [slachtoffer 2]
Daarnaast heeft de raadsman beargumenteerd dat verdachte moet worden vrijgesproken van de ten laste gelegde openlijke geweldpleging omdat hij geen wezenlijke of significante bijdrage heeft geleverd aan het door medeverdachte [slachtoffer 1] gepleegde geweld. Er is geen bewijs dat verdachte geweldshandelingen heeft verricht en hij zou enkel het conflict tussen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben geprobeerd te sussen.
Aanwezig hebben en handel in verdovende middelen
Over het aanwezig hebben van de in de auto aangetroffen tabletten 2C-B en de wikkels cocaïne heeft de verdediging opgemerkt dat op basis van het voorlopige drugsrapport niet met zekerheid kan worden vastgesteld dat het stoffen betreffen die strafbaar zijn gesteld op lijst 1 van de Opiumwet en dat verdachte niet wist dat deze goederen in zijn auto lagen.
Daarnaast is betoogd dat de ten laste gelegde handel in hard- en softdrugs niet bewezen kan worden. Immers zijn de tekstberichten die zijn aangetroffen in de telefoon van verdachte niet gedateerd, waardoor deze niet aan de ten laste gelegde periode kunnen worden toegeschreven. Ook wijst de inhoud van deze berichten niet op betrokkenheid van verdachte bij drugshandel. Bovendien heeft verdachte de screenshots en foto’s op zijn telefoon niet zelf gemaakt, maar zijn deze door anderen naar hem doorgestuurd. Verder zien de notities niet op verschuldigde bedragen voor aankoop van verdovende middelen, maar op geldbedragen die verdachte heeft ontvangen of verloren met pokeravonden en leningen aan vrienden.
Poging tot zware mishandeling [slachtoffer 3]
Tot slot heeft de raadsman met betrekking tot het geweld richting [slachtoffer 3] in de eerste plaats bepleit dat vrijspraak dient te volgen voor de primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 3] , omdat niet is gebleken dat de gedragingen van verdachte zwaar lichamelijk letsel hadden kunnen veroorzaken. Vervolgens is het standpunt verdedigd dat verdachte moet worden vrijgesproken van de subsidiair ten laste gelegde mishandeling. Daartoe is enerzijds aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat het letsel van het slachtoffer door toedoen van verdachte is ontstaan, nu het slachtoffer en getuigen hebben verklaard dat hij struikelde en daardoor ten val is gekomen. Anderzijds moet tot vrijspraak (dan wel ontslag van alle rechtsvervolging) worden geconcludeerd, nu verdachte uit zelfverdediging heeft gehandeld. Hij zou enkel de hand van het slachtoffer uit zijn broekzak hebben getrapt, omdat hij bang was dat hij hieruit een steek- of vuurwapen zou pakken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Vrijspraak
Vrijspraak van mishandeling onbekend slachtoffer
Allereerst is de rechtbank met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat de in zaak A onder 4 ten laste gelegde mishandeling van een onbekend gebleven persoon niet kan worden bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij. Het dossier bevat enkel een beschrijving van een video die is aangetroffen op de telefoon van verdachte waarop een mishandeling te zien is. Deze beschrijving biedt echter onvoldoende aanknopingspunten om vast te kunnen stellen waar en wanneer de mishandeling heeft plaatsgevonden en of verdachte zich aan dit strafbare feit heeft schuldig gemaakt.
Vrijspraak van aanwezig hebben harddrugs op 1 januari 2022
De rechtbank zal verdachte ook vrijspreken van het in zaak A onder 3 ten laste gelegde aanwezig hebben van 37 tabletten 2C-B en 2,27 gram cocaïne. De tabletten en wikkels zijn weliswaar in de auto van verdachte zijn aangetroffen, maar zijn enkel onderworpen aan een indicatieve test en niet definitief onderzocht door een deskundige. Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat op basis van de voorlopige testresultaten niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat de aangetroffen tabletten en wikkels stoffen bevatten die op lijst 1 van de Opiumwet staan.
4.3.2.
Handel in verdovende middelen
De rechtbank acht wel bewezen dat verdachte in de periode juli/augustus 2021 tot en met 1 januari 2022 heeft gehandeld in hasjiesj, hennep, 3-MMC, MDMA en cocaïne. Uit het onderzoek aan de mobiele telefoon van verdachte blijkt dat hij via Instagram en Apple Messenger diverse chatgesprekken heeft gevoerd over de verkoop van verdovende middelen in de ten laste gelegde periode. Zo voert verdachte op 5 en 6 juli 2021 en op 22 oktober 2021 gesprekken met onbekende gebruikers over de verkoop van
wierien
assie. Het is de rechtbank ambtshalve bekend – en uit onderzoek in openbare bronnen door de politie blijkt ook – dat daarmee wiet respectievelijk hasj bedoeld wordt. Daarnaast heeft verdachte op 29 augustus 2021 chatgesprekken gevoerd waarin [persoon 1] vraagt om “1 gram snow” en [persoon 2] schrijft dat verdachte “1 gram moet meenemen”. Uit onderzoek in openbare bronnen blijkt volgens de politie dat cocaïne op straat ook wel ‘snow’ wordt genoemd. In de context van de overige op de telefoon van verdachte aangetroffen berichten kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders dan dat ook in dit geval in het betreffende chatgesprek over cocaïne wordt gesproken. Ten slotte is er een chatgesprek van 28 november 2021 waarin verdachte met [ getuige 3] een afspraak maakt voor de overdracht van 2 stuks “x”. Deze [ getuige 3] wordt later als getuige gehoord en bevestigt dat hij op die datum 2 pillen xtc van verdachte heeft gekocht. Naast deze chatgesprekken en de verklaring van getuige [ getuige 3] , weegt de rechtbank mee dat verdachte in een jaar tijd, waaronder in de ten laste gelegde periode, door middel van 467 Tikkie- en iDeal-transacties ruim € 10.000,- heeft ontvangen. Verdachte ontving dagelijks, ook vaak meerdere malen per dag, kleine afgeronde geldbedragen met atypische omschrijvingen, zoals kameel, kots, bh, poep en snotaap. Ook is op de telefoon van verdachte een notitie van 15 december 2021 gevonden, inhoudende een lijst met namen en geldbedragen. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat dit een overzicht betreft van de vrienden en kennissen aan wie hij geld heeft uitgeleend. Gelet op afgeronde bedragen, de uiteenlopende hoogte van de schulden en de totale waarde van de geldbedragen afgezet tegen het inkomen van verdachte, acht de rechtbank deze verklaring onaannemelijk. De rechtbank gaat ervan uit dat deze notitie een lijst betreft van afnemers van verdovende middelen die daarvoor nog niet hebben betaald.
4.3.3.
Het geweld tegen [slachtoffer 1]
Ten aanzien van het in zaak A onder 1 ten laste gelegde stelt de rechtbank op basis van de aangifte, de camerabeelden en de bekennende verklaring van verdachte vast dat verdachte het slachtoffer [slachtoffer 1] meermalen met de vuist op zijn kaak heeft geslagen en vervolgens, terwijl [slachtoffer 1] op de grond lag, meermalen met kracht tegen zijn lichaam en hoofd heeft geschopt.
Primair: vrijspraak poging tot doodslag
Anders dan de officier van justitie, vindt de rechtbank niet dat deze geweldshandelingen als poging tot doodslag kunnen worden gekwalificeerd en spreekt verdachte daarvan vrij. Verdachte heeft ontkend dat het zijn bedoeling was om het slachtoffer van het leven te beroven. Hij wilde hem alleen een lesje leren. Daarnaast biedt het dossier onvoldoende aanknopingspunten om vast te kunnen stellen dat het handelen van verdachte een aanmerkelijke kans in het leven heeft geroepen dat het slachtoffer hierdoor zou komen te overlijden. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Uit de literatuur blijkt dat van het schoppen tegen het hoofd vaak onterecht wordt aangenomen dat dit geweld naar algemene ervaringsregels een aanmerkelijke kans op de dood oplevert [1] . Deze algemene ervaringsregel vindt geen steun in de wetenschap en daarom dienen de gevolgen van geweld tegen het hoofd telkens naar de omstandigheden van het geval te worden beoordeeld. Het hoofd is inderdaad een kwetsbaar deel van het lichaam en de hersenen zijn een belangrijk orgaan die vitale functies van het menselijk lichaam zoals de bloedsomloop en ademhaling aansturen. Juist om die reden worden de hersenen door een sterke schedel en de kreukelzone op natuurlijke wijze beschermd tegen de meeste van buitenaf komende krachten. Bovendien zal een enkele beschadiging van de hersenen niet per definitie leiden tot de dood. De dood zal alleen intreden als het gehele orgaan uitvalt en de vitale functies niet vervangen kunnen worden.
In deze zaak heeft de rechtbank onvoldoende informatie om vast te kunnen stellen dat de geweldshandelingen van verdachte van een dusdanige kracht waren dat daarmee een aanmerkelijke kans ontstond dat de schedel van het slachtoffer zou breken, dan wel zodanig beschadigd zou raken, dat de hersenen volledig zouden uitvallen of ander letsel zou worden veroorzaakt waardoor het slachtoffer zou komen te overlijden. Het is bijvoorbeeld onduidelijk welke delen van het hoofd geraakt zijn, hoe kwetsbaar deze delen zijn en welke gevolgen schade aan deze delen met zich meebrengt.
Subsidiair: vrijspraak zware mishandeling
Ook acht de rechtbank niet bewezen dat verdachte [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht zoals subsidiair ten laste is gelegd. Blijkens de letselrapportage had [slachtoffer 1] een gebroken en gezwollen neus, een dikke lip, schaafwonden en symptomen van een hersenschudding. Ten aanzien van de gebroken neus is een afwachtend beleid gehanteerd en heeft geen operatie plaatsgevonden. Ongeveer zes weken na het incident was [slachtoffer 1] klachtenvrij. Gelet op de aard van het letsel, het gebrek aan medisch ingrijpen en volledig herstel binnen zes weken, is de rechtbank met de raadsman van oordeel dat het letsel van [slachtoffer 1] niet als zwaar lichamelijk letsel kan worden gekwalificeerd.
Meer subsidiair: poging tot zware mishandeling
De rechtbank acht wel bewezen dat verdachte heeft geprobeerd [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Verdachte heeft verklaard dat hij [slachtoffer 1] een lesje wilde leren omdat hij intieme berichten naar zijn vriendin zou hebben gestuurd en hierover meermalen tegen hem zou hebben gelogen. Daarnaast is op de camerabeelden te zien dat verdachte na een langdurig en ogenschijnlijk rustig verlopen gesprek met [slachtoffer 1] plotseling zijn vuisten balt, [slachtoffer 1] neerslaat terwijl die wegkijkt en zich niet kan verdedigen en hem vervolgens meermalen met kracht tegen het hoofd stompt en schopt. Gelet op het letsel aan de neus en lippen stelt de rechtbank vast dat [slachtoffer 1] tenminste eenmaal in het aangezicht is geschopt met geschoeide voet. Uit de camerabeelden en met name ook uit de harde knallen die daarop te horen zijn als verdachte tegen het hoofd van [slachtoffer 1] schopt, maakt de rechtbank op dat verdachte met volle kracht heeft geschopt. Die omstandigheden acht de rechtbank voldoende om vast te stellen dat er een aanmerkelijke kans is geweest dat [slachtoffer 1] daarbij zwaar lichamelijk letsel zou oplopen, bijvoorbeeld in de vorm van permanent oogletsel of een gecompliceerde kaakbreuk. Uit de hiervoor beschreven uiterlijke verschijningsvorm leidt de rechtbank bovendien af dat verdachte deze kans bewust voor lief heeft genomen, waarmee hij voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
4.3.4.
Openlijke geweldpleging tegen [slachtoffer 2]
De rechtbank acht ook bewezen dat verdachte zich samen met medeverdachte [slachtoffer 1] heeft schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging. Verdachte heeft bekend dat hij [slachtoffer 2] in de bosjes heeft geduwd, waarbij hij hem pootje heeft gehaakt; daarna zou enkel medeverdachte [slachtoffer 1] het slachtoffer hebben geschopt en geslagen. Daartegenover staan de verklaringen van [slachtoffer 2] , medeverdachte [slachtoffer 1] en van getuige [getuige 4] waaruit blijkt dat zowel verdachte als [slachtoffer 1] zich herhaaldelijk intimiderend, agressief en gewelddadig jegens het slachtoffer hebben gedragen. Deze gezamenlijke uitvoering is voldoende om aan te nemen dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachten gericht op het geweld tegen [slachtoffer 2] . De verklaring van verdachte dat hij alleen heeft geprobeerd het conflict tussen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] te sussen, schuift de rechtbank terzijde nu dit verweer wordt weersproken door de inhoud van het dossier.
Verder is de rechtbank met de officier van justitie van oordeel dat het onduidelijk is gebleven of de hoofdpijn en de wazige/apathische toestand van [slachtoffer 2] symptomen zijn van een hersenschudding die door de geweldshandelingen van verdachte zijn veroorzaakt, of dat dit het gevolg is van de hoeveelheid alcohol die [slachtoffer 2] had gedronken. Daarom zal verdachte worden vrijgesproken van de ten laste gelegde strafverzwarende omstandigheid dat zijn handelen enig lichamelijk letsel bij [slachtoffer 2] ten gevolge heeft gehad.
4.3.5.
Poging tot zware mishandeling [slachtoffer 3]
Ten slotte acht de rechtbank de primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 3] bewezen. Zowel aangever [slachtoffer 3] als getuigen [getuige 1] en [getuige 2] verklaren dat [slachtoffer 3] in een discussie met verdachte op de grond is gevallen en dat verdachte hem vervolgens meermalen tegen het hoofd heeft getrapt. Uit het letsel dat bij [slachtoffer 3] is geconstateerd, waaronder verwondingen aan zijn voorhoofd, leidt de rechtbank af dat verdachte hem tenminste eenmaal met geschoeide voet in het aangezicht heeft geschopt. Uit de verklaring van getuige [getuige 1] bij de rechter-commissaris (‘het waren rake trappen’) blijkt dat verdachte met volle kracht heeft geschopt. Onder verwijzing naar hetgeen de rechtbank hiervoor over een dergelijk handelen heeft overwogen met betrekking tot de poging zware mishandeling van slachtoffer [slachtoffer 1] , is de rechtbank van oordeel dat verdachte ook ten aanzien van slachtoffer [slachtoffer 3] voorwaardelijk opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Voor zover de verdediging zich op noodweer heeft beroepen, omdat verdachte uit zelfverdediging zou hebben gehandeld, verwerpt de rechtbank dit verweer. In de eerste plaats is het standpunt niet uitdrukkelijk onderbouwd zoals dat van een dergelijk klassiek verweer verlangd wordt. Daarnaast is niet aannemelijk geworden dat sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen verdachte zich noodzakelijkerwijs moest verdedigen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
Bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
In zaak A:
1
omstreeks 25 november 2021 te Aalsmeer ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die voornoemde [slachtoffer 1]
- meermaals met kracht en met de vuist tegen de linker kaak heeft geslagen, ten gevolge waarvan die [slachtoffer 1] ten val is gekomen, en
- vervolgens terwijl die [slachtoffer 1] op de grond lag, met kracht en met geschoeide voet tegen het lichaam heeft geschopt, en
- vervolgens terwijl die [slachtoffer 1] op de grond zat, meermaals met kracht en met geschoeide voet tegen het hoofd heeft geschopt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2
op 11 september 2021 te Kudelstaart, openlijk, te weten op de straat [straatnaam] , in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer 2] door die [slachtoffer 2] :
- terwijl die [slachtoffer 2] op de grond lag meermaals een neerwaartse trap tegen zijn benen aan te geven en
- vervolgens met de vuist meermaals tegen het hoofd te slaan.
5
in de periode van 29 augustus 2021 tot en met 1 januari 2022 in Nederland meermalen opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en vervoerd, een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
6
in de periode van 5 juli 2021 tot en met 1 januari 2022 in Nederland meermalen opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en vervoerd, een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd en een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep en een hoeveelheid van 3-MMC, telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
In zaak B:
op 31 mei 2021 te Aalsmeer, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 3] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen meermalen tegen het hoofd van die [slachtoffer 3] heeft geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat het volwassenenstrafrecht wordt toegepast en dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 40 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en de bijzondere voorwaarden zoals de reclassering heeft geadviseerd.
Bij het formuleren van de strafeis heeft de officier van justitie rekening gehouden met de richtlijnen van het Openbaar Ministerie. Ondanks dat het geweld tegen [slachtoffer 3] als poging tot zware mishandeling kwalificeert, ziet de officier van justitie in de omstandigheden van het geval, waarin verdachte heeft geschopt tegen het hoofd van een slachtoffer op leeftijd dat weerloos op de grond lag, aanleiding om voor dit feit aan te sluiten bij de richtlijnen voor poging tot doodslag. Daarnaast weegt de officier van justitie mee dat de geweldsfeiten elkaar in een korte tijd hebben opgevolgd, dat verdachte zijn gedrag bagatelliseert en geen inzicht heeft in de ernst van zijn handelen. Om een verandering in zijn gedrag en houding teweeg te brengen en recidive te voorkomen, vindt de officier van justitie het belangrijk dat verdachte na detentie wordt begeleid en behandeld door de reclassering en De Waag.
8.2.
Het strafmaatverweer van de verdediging
De verdediging heeft in de eerste plaats bepleit dat de leeftijd van verdachte, zijn blanco strafblad en de omstandigheden waaronder het feit is begaan aanleiding vormen om het jeugdstrafrecht toe te passen. Vervolgens heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte inziet dat hij zijn woede moet leren beheersen en dat hij bereid is om aan zichzelf te werken. Onder verwijzing naar de LOVS-oriëntatiepunten en uitspraken in soortgelijke zaken is verzocht verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen die het voorarrest overstijgt. Het voorstel is om die straf eventueel te combineren met een (deels) voorwaardelijke taakstraf met de bijzondere voorwaarden zoals de reclassering adviseert.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
8.3.1.
Adolescentenstrafrecht
Verdachte was ten tijde van het plegen van de feiten 21 jaar en dus meerderjarig. Op een jongvolwassen verdachte die ten tijde van het strafbare feit meerderjarig is, maar nog onder de 23 jaar, kan het jeugdstrafrecht worden toegepast als sprake is van omstandigheden, gelegen in de persoon van verdachte of de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd, die daartoe aanleiding geven.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de reclasseringsrapportages van 6 januari 2022 en 10 maart 2022. Daarin wordt geadviseerd het volwassenenstrafrecht toe te passen, nu zwaarwegende indicaties voor toepassing van het jeugdstrafrecht ontbreken. Er lijkt geen sprake te zijn van een verstandelijke beperking en verdachte gedraagt zich volgens zijn kalenderleeftijd. De reclassering ziet geen aanwijzingen voor overmatige beïnvloedbaarheid en/of een achterstand in de ontwikkeling. Ook wordt een pedagogische aanpak niet noodzakelijk geacht. Wel is bij verdachte sprake van een verhoogde impulsiviteit, een gebrekkige impulscontrole, een beperkt inzicht in de gevolgen van zijn handelen en een bagatelliserende houding ten opzichte van zijn gedrag en eigen verantwoordelijkheid. Dit is echter onvoldoende reden om het jeugdstrafrecht toe te passen. Verder heeft verdachte namelijk een stabiele leefsituatie: hij woont bij zijn moeder, heeft een relatie, een vaste baan, stabiel inkomen en geen schulden.
Ondanks de jonge leeftijd van verdachte en zijn blanco strafblad, ziet ook de rechtbank geen aanleiding om het jeugdstrafrecht toe te passen. Verdachte is intelligent, kan zijn standpunt goed onder woorden brengen, heeft een relatie, een fulltime vaste baan en een stabiel inkomen. Gelet daarop zijn de mogelijkheden voor pedagogische beïnvloeding beperkt. De rechtbank is met de reclassering van oordeel dat bijzondere voorwaarden ook voldoende waarborgen kunnen bieden om de problematiek van verdachte omtrent impulscontrole en agressieregulatie aan te pakken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
8.3.2.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan drie ernstige geweldsdelicten, waarbij hij grof geweld heeft geuit tegen min of meer weerloze slachtoffers. Allereerst heeft de 72-jarige [slachtoffer 3] na een val op straat diverse trappen tegen zijn hoofd moeten incasseren. Een aantal maanden later is verdachte samen met zijn toenmalige beste vriend [slachtoffer 1] naar Kudelstaart gereden en hebben zij [slachtoffer 2] herhaaldelijk op de grond geduwd en geschopt en geslagen. Ten slotte heeft verdachte zijn vriend [slachtoffer 1] ‘een lesje geleerd’ door hem plotseling en op een moment dat [slachtoffer 1] wegkeek, meermalen tegen zijn hoofd te slaan en toen hij op de grond lag ook meermalen tegen zijn hoofd te schoppen. Deze schoppen waren met een dusdanige kracht dat de impact daarvan op de beelden van de camera die ín het winkelpand hing terwijl verdachte en het slachtoffer op straat stonden, te horen was. Met dit gedrag heeft verdachte een grote inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en de veiligheidsgevoelens van zijn slachtoffers. De slachtoffers hebben ook kenbaar gemaakt bang te zijn voor represailles van verdachte of zijn vrienden. Daarnaast zijn ook de omstanders die van deze geweldsuitbarstingen getuige zijn geweest en andere betrokkenen, zoals de familie van de slachtoffers, geschokt.
Naast het plegen van geweldsdelicten heeft verdachte gedurende een half jaar gehandeld in hard- en softdrugs. Hoewel de ernst van het verdachte gepleegde geweld voor een ieder begrijpelijk en invoelbaar is, moeten ook de gevolgen van de handel in verdovende middelen niet uit het oog worden verloren. De handel in verdovende middelen gaat immers vaak gepaard met conflicten die worden opgelost door middel van geweld waarbij tegenwoordig ook onschuldige burgers betrokken raken. Gelet op de bedragen die verschillende personen nog aan verdachte verschuldigd zijn en de manier waarop verdachte klaarblijkelijk conflicten lijkt op te lossen, is het niet uitgesloten dat geweld wordt gebruikt.
Gelet op de ernst van deze feiten worden daarvoor in beginsel ook forse straffen opgelegd. De LOVS-oriëntatiepunten gaan bij zware mishandeling door middel van schoppen tegen het hoofd uit van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden. Ook voor de handel in verdovende middelen wordt in de regel een maandenlange gevangenisstraf opgelegd. Bij openlijke geweldpleging zonder letsel geldt een taakstraf van 120 uur als uitgangspunt.
8.3.3.
Persoonlijke omstandigheden
Met betrekking tot de persoonlijke omstandigheden van verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op het strafblad van verdachte van 15 maart 2022. Hieruit blijkt verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
De reclassering heeft in haar rapportage van 10 maart 2022 ook geadviseerd over de op te leggen straf. Gelet op de jonge leeftijd van verdachte, de strafbare feiten die zich in relatief korte tijd hebben afgespeeld en risicofactoren in het psychosociaal functioneren, vindt de reclassering het belangrijk dat verdachte na vrijlating wordt begeleid door de reclassering en wordt behandeld door De Waag. Verdachte dient inzicht te krijgen in de gevolgen van zijn gedrag en leren om te gaan met zijn verhoogde impulsiviteit en agressieproblematiek. Daarom adviseert de reclassering aan verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen met een meldplicht, ambulante behandeling en een contactverbod met de slachtoffers als bijzondere voorwaarden.
8.3.4.
De op te leggen straf
Nu de rechtbank minder (zware) strafbare feiten bewezen acht dan de officier van justitie heeft gevorderd, zal dan ook worden afgeweken van de strafeis. Bij het bepalen van een passende straf neemt de rechtbank neemt de LOVS-oriëntatiepunten als uitgangspunt. Daarbij wordt rekening gehouden met het feit dat het geweld tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] geen voltooide zware mishandeling, maar een poging daartoe heeft opgeleverd. Voor wat betreft de handel in verdovende middelen gaat de rechtbank (gelet op de duur en de intensiteit van de handel) zowel voor de harddrugs als de softdrugs uit van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden.
De rechtbank ziet echter in de aard van het geweld en de kwetsbaarheid van de slachtoffers aanleiding om af te wijken van de oriëntatiepunten en een hogere straf op te leggen. Het meermalen schoppen tegen het hoofd kan zeer zwaar lichamelijk letsel veroorzaken, waar de slachtoffers nog een lange periode hinder van kunnen ondervinden. Dat blijkt ook uit de onderbouwing van de schadevergoedingsvordering van de heer [slachtoffer 3] , waarin hij verklaart al ruim een jaar pijn te hebben aan zijn nek. Ook het bonkend geluid dat op de camerabeelden te horen is, wijst erop dat verdachte meermalen met zeer grote kracht tegen het hoofd van [slachtoffer 1] heeft geschopt. Deze mate van agressiviteit enkel en alleen rechtvaardigt een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bovendien heeft verdachte dit heftige geweld gebruikt tegen kwetsbare (en in het geval van [slachtoffer 1] minderjarige) slachtoffers zonder dat zij de mogelijkheid hadden zich adequaat te verdedigen. [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] lagen op de grond en [slachtoffer 1] werd aangevallen op het moment dat hij wegkeek. Zelfs toen [slachtoffer 2] probeerde te ontkomen, werd hij door verdachte en medeverdachte achtervolgd, opnieuw in de bosjes geduwd en geschopt en geslagen. De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat hij op deze laffe wijze heeft gehandeld en maar zeer beperkt verantwoordelijkheid voor zijn daden neemt. In alle drie de gevallen is verdachte vrijwel direct na het geweld weggegaan en heeft hij zijn slachtoffers op de grond achtergelaten.
Verdachte is volgens zijn strafblad
first offender, maar de rechtbank vindt het zorgelijk dat verdachte plotseling in een relatief korte tijd voor zulke ernstige geweldsdelicten met politie en justitie in aanraking komt. Daarnaast heeft verdachte ter zitting weinig inzicht getoond in de ernst en de gevolgen van zijn handelen. Hij bagatelliseert zijn gedrag en legt de schuld grotendeels bij de slachtoffers. Verdachte heeft aangegeven zijn excuses te willen aanbieden, maar de rechtbank krijgt niet de indruk dat verdachte daadwerkelijk spijt heeft van zijn daden. Slechts ten aanzien van slachtoffer [slachtoffer 1] , die lange tijd bevriend is geweest met verdachte, leek verdachte op zitting oprecht berouw te tonen. Er zijn dan ook zorgen dat verdachte opnieuw ernstige geweldsdelicten zal plegen indien hij niet de nodige hulp krijgt om aan zijn impulscontrole en agressieproblematiek te werken. Verdachte heeft verklaard dit in te zien en ook te willen meewerken aan een dergelijke behandeling. Hierin ziet de rechtbank aanleiding om een deel van de straf voorwaardelijk op te leggen, zodat verdachte na vrijlating met de reclassering en De Waag aan de slag kan om aan zichzelf te werken en recidive te voorkomen.
Alles overwegend zal de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 24 maanden met aftrek van het voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Daaraan zal de rechtbank de bijzondere voorwaarden verbinden zoals de reclassering heeft geadviseerd, te weten: een meldplicht, meewerken aan ambulante behandeling en een contactverbod met [slachtoffer 1] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] . De rechtbank realiseert zich dat [slachtoffer 3] woont in de buurt van de vriendin van verdachte, en dat het niet uit te sluiten is dat zij elkaar op enig moment op straat tegenkomen. Het is in die situatie aan verdachte om [slachtoffer 3] te negeren en zich zo nodig aan de situatie te onttrekken. Voor zover de slachtoffers openstaan voor een gesprek met verdachte waarin hij zijn excuses kan aanbieden, kan dat contact onder regie van de reclassering worden bewerkstelligd.

9.De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

9.1.
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert € 203,99 aan vergoeding van materiële schade en € 1000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De verdediging betwist niet de materiële schade, maar vindt de gevorderde immateriële schade aan de hoge kant.
De rechtbank oordeelt als volgt. [slachtoffer 1] heeft als gevolg van zijn letsel twee weken niet kunnen werken en heeft reiskosten gemaakt voor bezoek aan de huisarts en het ziekenhuis. Deze schade is het rechtstreekse gevolg van het strafbare feit en daarmee voor toewijzing vatbaar. Daarnaast heeft [slachtoffer 1] psychische schade ondervonden als gevolg van het geweld van verdachte. Hij vordert € 1000,- ter vergoeding van deze schade. Dat is naar het oordeel van de rechtbank een redelijk bedrag en daarom zal ook dat deel van de vordering worden toegewezen. Daarbij wordt ook de wettelijke rente toegepast en de schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
9.2
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert € 529,- aan vergoeding van materiële schade, bestaande uit € 129,- aan kosten voor de ambulance en € 400,- aan inkomstenderving, te vermeerderen met de wettelijke rente. De verdediging meent dat de vordering dient te worden afgewezen, dan wel dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat de schadeposten niet zijn onderbouwd.
De rechtbank oordeelt als volgt. De materiële schade is weliswaar niet met stukken onderbouwd, maar uit het dossier kan worden afgeleid dat [slachtoffer 2] na de openlijke geweldpleging met de ambulance naar het ziekenhuis is vervoerd en het is aannemelijk dat hij daarvoor kosten heeft moeten maken. Bij gebreke aan een gemotiveerde betwisting dient de materiële schade daarom in zoverre te worden toegewezen. Daarbij wordt de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel toegepast. Ook zal deze verplichting tot schadevergoeding hoofdelijk worden opgelegd.
[slachtoffer 2] zal niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding voor zover deze ziet op inkomstenderving, nu hij in dat verband onvoldoende heeft gesteld om zijn vordering te dragen. Hij kan dit deel van de vordering nog bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
9.3.
Benadeelde partij [slachtoffer 3]
De benadeelde partij [slachtoffer 3] vordert € 66,96 aan vergoeding van materiële schade en € 1250,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de schadevergoeding dient te worden afgewezen dan wel dat [slachtoffer 3] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering, nu het letsel niet door toedoen van verdachte maar door de val van [slachtoffer 3] is veroorzaakt.
De rechtbank stelt vast dat benadeelde schade heeft geleden door het geweld van verdachte. Ook staat voor de rechtbank vast dat het letsel door dat geweld is veroorzaakt. Zowel de materiële als de immateriële schade zijn voldoende onderbouwd en de hoogte ervan is niet door de verdediging betwist. De rechtbank is dan ook van oordeel dat in dit geval, rekening houdend met vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegewezen, een immateriële schadevergoeding van € 800,- redelijk is. Daarom zal de rechtbank de vordering toewijzen tot een totaalbedrag van € 866,96, vermeerderd met de wettelijke rente, en daarbij de schadevergoedingsmaatregel opleggen. [slachtoffer 3] zal in het overige deel van zijn vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.

10.Beslag

Onder verdachte zijn volgende voorwerpen en geldbedragen in beslag genomen:
  • 1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: PL1300-2022000458-G6137221)
  • 37 STK Verdovende middelen (Omschrijving: PL1300-2022000458-G6137214)
  • 17 STK Verdovende middelen (Omschrijving: PL1300-2022000458-G6137215)
  • 7 STK Verdovende middelen (Omschrijving: PL1300-2022000458-G6137216)
  • 3 STK Verdovende middelen (Omschrijving: PL1300-2022000458-G6137217)
  • 1 STK Verdovende middelen (Omschrijving: PL1300-2022000458-G6137218)
  • 2 STK Verdovende middelen (Omschrijving: PL1300-2022000458-G6137219)
  • 405 EUR (Omschrijving: PL1300-2022000458-G6137213)
  • 146,42 EUR (Omschrijving: PL1300-2022000458-G6137323)
  • 1 STK Personenauto (Omschrijving: PL1300-2022000458-G6062108)
10.1
Verbeurdverklaring
Het inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten: 1 STK Telefoontoestel, dat aan verdachte toebehoort, dient te worden verbeurd verklaard en is daarvoor vatbaar, aangezien met behulp van dat voorwerp het in zaak A onder 5 en 6 bewezen geachte is begaan.
10.2
Onttrekking aan het verkeer
De inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten: alle verdovende middelen, dienen onttrokken te worden aan het verkeer en zijn daarvoor vatbaar, aangezien deze voorwerpen zijn bestemd tot het begaan van het in zaak A onder 5 en 6 bewezen geachte en deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
10.3
Teruggave aan de rechthebbende
De inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten: 1 STK de personenauto, alsmede de geldbedragen 405 EUR en 146,42 EUR dienen te worden teruggegeven aan verdachte nu niet kan worden vastgesteld dat daarmee strafbare feiten zijn begaan dan wel dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36b, 36c, 36f, 45, 57, 141 en 302 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het in zaak A onder feit 1 primair en subsidiair, alsmede de onder 3 en onder 4 ten laste gelegde feiten niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het
- in zaak A onder feit 1 meer subsidiair, feit 2, feit 5 en feit 6 ten laste gelegde en
- in zaak B primair ten laste gelegde
heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
In zaak A onder 1 en zaak B:
telkens: poging tot zware mishandeling.
In zaak A onder 2:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
In zaak A onder 5:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder B, gegeven verbod, meermalen gepleegd.
In zaak A onder 6:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, onder B, gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur
van24 (vierentwintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
6 (zes) maanden, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde
bijzondere voorwaardenniet naleeft.

1. Meldplicht bij reclassering

Veroordeelde moet zich volgens afspraak melden bij Reclassering Nederland op het adres [adres 2] , zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het
reclasseringstoezicht uit te voeren. Veroordeelde werkt mee aan het toezicht en de begeleiding door de reclassering, zolang de reclassering dat nodig vindt. Hieronder valt ook het meewerken aan huisbezoeken.

2. Ambulante behandeling

Veroordeelde werkt mee aan verdiepingsdiagnostiek en de daaruit voortvloeiende behandeling, uitgevoerd door de Forensische Polikliniek de Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Veroordeelde houdt zich daarbij aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.

3. Contactverbod

Veroordeelde heeft of zoekt op geen enkele wijze - direct of indirect - contact met de slachtoffers, te weten: [slachtoffer 1] (geboren [geboortedatum 2] ), [slachtoffer 2] (geboren [geboortedatum 3] ) en [slachtoffer 3] (geboren [geboortedatum 4] ), zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt.
Geeft aan de reclassering de opdracht, als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden, met uitzondering van het contactverbod, en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden. Het Openbaar Ministerie ziet toe op de naleving van het contactverbod.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Beslissing op de vordering benadeelde partij [slachtoffer 1] :
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] toe tot een bedrag van € 1203,99 (twaalfhonderddrie euro en negenennegentig eurocent), bestaande uit € 203,99 (tweehonderddrie euro en negenennegentig eurocent) aan vergoeding van materiële schade en € 1000,00 (duizend euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 25 november 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 1] .
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat € 1203,99 (twaalfhonderddrie euro en negenennegentig eurocent) te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 22 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Beslissing op de vordering benadeelde partij [slachtoffer 2] :
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] toe tot een bedrag van € 129,- (honderdnegenentwintig euro) aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 11 september 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 2] , behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte hoofdelijk de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 2] aan de Staat € 129,- (honderdnegenentwintig euro) te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 2 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte of een van zijn mededaders aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Beslissing op de vordering benadeelde partij [slachtoffer 3] :
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] toe tot een bedrag van € 866,96 (achthonderdzesenzestig euro en zesennegentig eurocent), bestaande uit € 66,96 (zesenzestig euro en zesennegentig eurocent) aan vergoeding van materiële schade en € 800,- (achthonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 31 mei 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 3] .
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 3] aan de Staat € 866,96 (achthonderdzesenzestig euro en zesennegentig eurocent) te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 17 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Verklaart verbeurd:
1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: PL1300-2022000458-G6137221)
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
  • 37 STK Verdovende middelen (Omschrijving: PL1300-2022000458-G6137214)
  • 17 STK Verdovende middelen (Omschrijving: PL1300-2022000458-G6137215)
  • 7 STK Verdovende middelen (Omschrijving: PL1300-2022000458-G6137216)
  • 3 STK Verdovende middelen (Omschrijving: PL1300-2022000458-G6137217)
  • 1 STK Verdovende middelen (Omschrijving: PL1300-2022000458-G6137218)
  • 2 STK Verdovende middelen (Omschrijving: PL1300-2022000458-G6137219)
Gelast de teruggave aan [verdachte] van:
  • 405 EUR (Omschrijving: PL1300-2022000458-G6137213)
  • 146,42 EUR (Omschrijving: PL1300-2022000458-G6137323)
  • 1 STK Personenauto (Omschrijving: PL1300-2022000458-G6062108)
Dit vonnis is gewezen door
mr. O.P.M. Fruytier, voorzitter,
mrs. J. van Zijl en S.H.M. Helder, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I. van Heusden, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 1 juli 2022.

Voetnoten

1.Prof. mr. dr. W.L.J.M Duist, ‘Feiten van algemene bekendheid betreffende geweldhandelingen tegen het hoofd’, NTS 2022/06.