4.3Het oordeel van de rechtbank
Parketnummer 08/058059-22
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte de onder
1. primair, onder 2 primair, en onder 3 en 4 tenlastegelegde feiten, heeft begaan. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
De redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op basis van de inhoud van het dossier en van wat ter terechtzitting is besproken de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 5 februari 2022 was aangever [slachtoffer 1] met vrienden op een feestje aan de Adamsweg in Hengelo waar wat onenigheid ontstond met een andere groep. Volgens aangever liep hij omstreeks 0.50 uur met twee vrienden richting het NS-station en zag hij een grote groep jongens in zijn richting rennen. Drie personen waren op de fiets en riepen dat hij moest stoppen. Aangever wordt vervolgens geschopt door [medeverdachte 1] en komt ten val. Ook wordt hij door andere jongens met kracht tegen het hoofd en in de zij geschopt. Aangever vlucht de bosjes in maar wordt er weer uitgetrokken en krijgt nog meer schoppen. Hij moet: “sorry, geen aangifte en geen politie zeggen’ en dan laten ze hem gaan. Volgens aangever is hij twintig keer tegen het hoofd geschopt.
[medeverdachte 2] erkent videobeelden te hebben gemaakt van het geweld tegen aangever. De politie heeft deze videobeelden uitgekeken. Uit het proces-verbaal van bevindingen blijkt onder meer dat er iemand voor de filmer ( [medeverdachte 2] ) uitrent en de filmer al rennend roept "houw hem houw hem hey" en hierna "pomp die man broer, pomp die man broer". [medeverdachte 2] en de andere persoon rennen dan de tunnel uit en te zien is dat er een groep, bestaande uit een man of 6, een persoon in elkaar aan het schoppen is. Ook is te zien dat door een persoon helemaal in het zwart gekleed en een jongen met een grijs kleurige broek aan vol wordt uitgehaald, geschopt, naar aangever die inmiddels op de grond ligt. Te zien is dat iedereen van dat groepje een trappende beweging maakt. De filmer roept ‘rustig, rustig’ nadat het slachtoffer “ahhh, ahhh" schreeuwt. [medeverdachte 2] heeft bij de politie verklaard dat toen hij halverwege de tunnel was, de groep los ging op aangever. [medeverdachte 2] zag dat aangever op zijn knieën zat en een trap kreeg. Daarop rende aangever door de tunnel en is hij in de bosjes gaan liggen. De groep heeft aangever daar weer opgezocht en hij heeft weer klappen gekregen. Volgens [medeverdachte 2] was het de tweede keer nog heftiger. [medeverdachte 3] zou aangever uit de bosjes hebben gesleurd. Op een op door de politie de telefoon van [medeverdachte 3] aangetroffen filmpje is te zien dat het hoofd van aangever [slachtoffer 1] van dichtbij gefilmd is en hij door verschillende mensen wordt vastgepakt. Er zijn alleen maar armen en handen te zien met een blanke huidskleur. Er wordt geschreeuwd en te zien is dat aangever bij zijn keel, oog en haren wordt vastgepakt. Ook wordt hij aan zijn haren getrokken.
[medeverdachte 1] verklaart bij de politie dat hij aangever als eerste een klap met zijn rechtervuist op zijn kaak heeftgegeven. Aangever is toen gevallen. Als de politie hem screenshot 40 toont, verklaart hij dat hij de jongen helemaal rechts in beeld is. Op screenshot 76 staat hij links, achter hem staat “ [medeverdachte 3] ” ( [medeverdachte 3] ) en daarnaast met de rode broek [medeverdachte 6] en met de witte rits [verdachte] . Als hem het filmpje getoond wordt verklaart [medeverdachte 1] dat [medeverdachte 2] de filmer was, is [medeverdachte 4] degene die voorbij komt rennen en “ [naam 2] ” rent met hem mee. Als hij naar het filmpje kijkt, ziet [medeverdachte 1] dat er door iedereen tegen aangever aan wordt geschopt. Later komt ook [medeverdachte 5] in beeld. [medeverdachte 1] heeft gezien dat aangever nog wel een paar keer goed is geslagen door “ [medeverdachte 3] ” ( [medeverdachte 3] ) en [verdachte] . Volgens [medeverdachte 1] heeft “ [medeverdachte 3] ” aangever uit de bosjes gehaald en is gezegd dat aangever op zijn knieën moest gaan zitten. [verdachte] stond daar ook bij. [medeverdachte 1] verklaart tegenover de politie ‘dat hij ziet dat de jongens aan het schoppen zijn, zoals je ook tegen een voetbal aantrapt’.
[medeverdachte 5] heeft bij de politie verklaard dat hij aangever vijf keer op zijn rug heeft geslagen. [medeverdachte 4] verklaart aangever te hebben geduwd.
[medeverdachte 6] herkent zichzelf op de beelden als ‘de jongen met de rode broek en de zwarte jas’ en heeft bij de politie verklaard aangever een klap te hebben gegeven. Aangever viel toen op de grond. [medeverdachte 7] heeft verklaard dat hij eveneens achter de groep is aangerend. Hij verklaart bij de politie dat toen aangever viel de jongens gewoon verder zijn gegaan met trappen. Volgens [medeverdachte 7] schopten ze qua hardheid alsof het een geplaatst schot met de voetbal was, maar niet dwars door de bal heen of zo. Tegenover de rechter-commissaris verklaart [medeverdachte 7] achter aangever te zijn aangerend en één keer te hebben getrapt. Op de telefoon van [verdachte] , die volgens de medeverdachten ook aanwezig was bij het geweld tegen aangever, is een op 5 februari 2022 tussen 13:50 en 13:52 uur verzonden bericht aangetroffen waarin hij over het geweld tegen aangever verklaart: : “tegen niemand zeggen” en “heb die man kapot geslagen”.
In het dossier bevinden zich foto’s van het letsel bij aangever waarop forse rode en blauwe plekken zichtbaar zijn op het voorhoofd, op de hoofdhuid onder het haar en onder het oog van aangever.
Verdachte [verdachte] heeft ter terechtzitting verklaard dat hij aangever een slinger of een duw heeft gegeven waardoor deze op de grond terecht is gekomen.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de verdachten met deze gedragingen (voorwaardelijk) opzet op de dood dan wel op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan aangever hebben gehad.
Voorwaardelijk opzet op de dood is aanwezig indien een verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg, de dood, zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Naar vaste rechtspraak kunnen bepaalde handelingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op een bepaald gevolg, dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan dan dat degene die de handelingen heeft verricht, de aanmerkelijke kans op dat gevolg bewust heeft aanvaard.
Anders dan de verdediging en de officier van justitie, is de rechtbank van oordeel dat er wel sprake is van voorwaardelijk opzet op de dood, namelijk doordat verdachte en de medeverdachten met hun handelen bewust de aanmerkelijke kans hebben aanvaard dat de dood van aangever zou intreden. De rechtbank stelt dat vast op grond van de volgende feiten en omstandigheden.
[medeverdachte 5] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [verdachte] , [medeverdachte 7] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 6] hebben allen deelgenomen aan het op 5 februari 2022 gepleegde geweld tegen aangever [slachtoffer 1] . Verdachte [verdachte] heeft aangever een slinger of een duw gegeven waardoor deze op de grond terecht is gekomen. Op basis van de hierna beschreven feiten en omstandigheden is het aandeel van verdachte groter geweest. Aangever zelf heeft onder meer verklaard dat hij wel twintig keer tegen het hoofd is geschopt. Op door de politie uitgekeken videobeelden is te zien dat een groep bestaande uit zes personen iemand in elkaar schopt, iedereen op de beelden maakt trappende bewegingen. Op de beelden is ook te zien dat iemand vol uithaalt en schopt naar de persoon die op de grond ligt. Volgens [medeverdachte 7] zijn de jongens, ook nadat aangever viel, gewoon verder gegaan met trappen en schopten ze qua hardheid alsof het een geplaatst schot was met een voetbal. Volgens [medeverdachte 2] heeft hij meerdere mensen van aangever af getrokken en verdachte [verdachte] bijna nog een klap gegeven om het te doen laten stoppen.Aangever is tijdens het geweldsincident op de grond gevallen, waardoor hij zich niet meer adequaat kon verdedigen tegen de geweldsinwerkingen. Dat maakte aangever extra kwetsbaar. De trefkans bij het schoppen tegen het hoofd en het lichaam en toedienen van (vuist)slagen terwijl aangever op de grond lag was groot, waarbij het geweld ongehinderd tot kwetsbare delen kon doordringen. Er was daarbij een grote kans op ernstige letsels aan het aangezicht, de schedel, de hersenen en de hals. Op basis van alle uitgeoefende, forse geweldshandelingen tezamen, de omstandigheden waaronder verdachte geweld gebruikte, , is de rechtbank van oordeel dat gelet op de heftigheid van (in elk geval) dit uitgeoefende geweld op het hoofd en het lichaam van aangever een reële, niet onwaarschijnlijke kans bestond op de dood. Door het geweld op deze wijze op aangever uit te oefenen, hebben verdachte en de medeverdachten deze kans bewust aanvaard.
Voor een bewezenverklaring van medeplegen dient volgens vaste rechtspraak vast komen te staan dat bij het begaan van het strafbare feit sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met een ander. Het accent ligt daarbij op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht. De vraag wanneer de samenwerking zo nauw en bewust is geweest dat sprake is van medeplegen kan niet in algemene zin worden beantwoord, maar vergt een beoordeling van de concrete omstandigheden van het geval. Hierbij dient rekening gehouden te worden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
De rechtbank stelt vast dat verdachte en de medeverdachten het ten laste gelegde feit in vereniging hebben gepleegd, nu sprake was van een gezamenlijke uitvoering. Verdachte heeft gezamenlijk en welbewust met de medeverdachten de confrontatie gezocht met aangever en heeft ook zelf fysiek geweld tegen aangever gebruikt. Verdachte is in groepsverband met medeverdachten achter aangever aangerend, waarbij zij met z’n allen tegenover één persoon, aangever, ervoor hebben gezorgd dat aangever niet weg kon. Verdachte heeft er vervolgens voor gezorgd dat aangever ten val is gekomen, waarna verdachte en medeverdachten op aangever los zijn gegaan. Tijdens het geweld tegen aangever was sprake van een nauwe en bewuste samenwerking, omdat zij aangever samen, tegelijkertijd, tegen het lichaam en het hoofd hebben geschopt terwijl hij op de grond lag.
Aangever [slachtoffer 3] heeft verklaard dat hij in de zomer van 2021 op verzoek van verdachte voor 60 euro aan Shishapennen heeft besteld. Aangever voelde zich onder druk gezet omdat hij eerder gezien had dat verdachte mensen uitscheldt en bedreigt. Ook had hij gehoord dat verdachte een wapen had. Toen verdachte anderhalve week later opnieuw begon te dreigen heeft aangever nogmaals voor 60 euro aan Shishapennen voor verdachte gekocht. Ook aangever [slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij spullen voor verdachte moest kopen. Het ging in eerste instantie om vuurwerkpakjes, daarna ook om Shishapennen en vaporizers. [slachtoffer 2] moest ook contante geldbedragen aan hem betalen, van 20 of 50 euro per keer. Het contact tussen [slachtoffer 2] en verdachte verliep telkens via snapchat. [slachtoffer 2] heeft verklaard dat verdachte hem heeft bedreigd en onder meer gezegd heeft dat hij het huis van aangever op zou blazen, hij hem helemaal verrot zou slaan en aangever een kogel door zijn kop zou krijgen.
Verdachte heeft tegenover de rechter-commissaris verklaard dat de Shishapennen niet voor hem waren, maar dat [slachtoffer 3] dat niet wist. De rechtbank leidt hieruit af dat verdachte wel degelijk Shishapennen van aangever heeft ontvangen. Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij alleen de eerste keer het bericht zelf heeft gestuurd. Door de politie is daarna onderzocht of de overige berichten, zoals verdachte stelt, met gebruikmaking van zijn telefoon door iemand anders zijn verstuurd, door onder meer diegene te horen die deze berichten volgens verdachte zou hebben verstuurd. Er is geen bewijs gevonden dat het verhaal van verdachte ondersteunt. Bovendien komt de rechtbank dit verhaal ook onwaarschijnlijk en ongeloofwaardig voor, mede omdat een stroom aan dreigende berichten aan [slachtoffer 3] een paar maanden later weer door verdachte zijn verstuurd (feit 3). Gezien de aard van de door verdachte gebruikte bewoordingen, waaronder dat hij het huis van aangever op zou blazen, hij hem helemaal verrot zou slaan en aangever een kogel door zijn kop zou krijgen, is de rechtbank van oordeel dat de berichten wel degelijk bedreigend van aard zijn. Gelet hierop verwerpt de rechtbank het verweer van de raadsman dat de berichten door iemand anders zijn verstuurd en deze niet dreigend van aard zijn.
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 2 primair tenlastegelegde afpersing van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] .
De rechtbank acht op basis van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot afpersing van [slachtoffer 3] en daarbij alle in de tenlastelegging opgenomen bedreigingen richting [slachtoffer 3] heeft geuit. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Uit op de telefoon van verdachte aangetroffen berichten blijkt dat verdachte ook op
27 januari 2022 snapcontact heeft gehad met aangever [slachtoffer 3] . Verdachte stuurt aangever een veelvoud aan snapberichten waarin hij onder meer – zakelijk weergegeven – stelt dat aangever verdachtes moeder heeft beledigd en aangever daarom geld moet betalen aan verdachte, anders loopt het niet goed af met aangever en krijgt hij klappen of kan hij van verdachte een kogel krijgen. Aangever heeft naar aanleiding van deze bedreigingen uiteindelijk niet betaald. Op basis van de aangifte van [slachtoffer 3] , de hoeveelheid berichten en de door verdachte gebruikte dreigende bewoordingen, heeft de rechtbank, anders dan de verdediging, ook de overtuiging dat verdachte heeft geprobeerd [slachtoffer 3] geld afhandig te maken.
Feit 4
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder 4 ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen.
- proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 4] van 7 maart 2022, (pagina 310-311) voor zover inhoudende, het relaas van de verbalisant;
- proces-verbaal ter terechtzitting van 6 april 2023, voor zover inhoudende, de bekennende verklaring van verdachte.
Parketnummer 08/303713-22
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder parketnummer 08/303713-22 ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte deze feiten heeft bekend en door of namens geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin Sv, zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen.
- proces-verbaal onderzoek wapen van 21 november 2022 met bijlage (pagina 40-43)
- proces-verbaal ter terechtzitting van 6 april 2023, voor zover inhoudende, de bekennende verklaring van verdachte.
Parketnummer 08/032213-22
De redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op basis van de inhoud van het dossier en van wat ter terechtzitting is besproken de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 15 januari 2022 bevond aangever [slachtoffer 5] zich rond 21.30 uur samen met zijn vriend [naam 3] in het Prins Bernhardplantsoen (‘flikkerpark’) in Hengelo. [naam 3] werd gebeld dat zij daar weg moesten omdat [medeverdachte 4] met een aantal vrienden op zoek was naar aangever. Aangever is toen samen met [naam 3] naar basisschool [basisschool] aan het Apolloplein gegaan. Daar liep een groep jongens op aangever af. [verdachte] liep als eerste naar voren, sloeg een arm om aangever heen en zei: “hé grote vriend, je moet gaan rennen”. Aangever kreeg daar de kans niet voor omdat hij in zijn buik werd getrapt door [medeverdachte 4] . Door de trap viel aangever achterover op de grond. Aangever weet nog dat [medeverdachte 4] en [medeverdachte 8] op hem in hebben geslagen en hem hebben geschopt en hij heeft van [verdachte] gehoord dat hij toen op de grond lag. Volgens aangever werd hij wel een kwartier lang geslagen en getrapt op zijn hoofd. Aangever heeft alleen gezien dat [medeverdachte 4] en [medeverdachte 8] op hem begonnen in te slaan en te schoppen. Daarna heeft hij niks meer gezien omdat hij zijn armen voor zijn heeft hoofd gehouden om zijn gezicht zoveel mogelijk te beschermen en zich klein probeerde te maken. Hij heeft geschreeuwd van de pijn totdat hij buiten bewustzijn raakte.
Volgens een getuige, die anoniem wenst te blijven omdat de groep bekend staat als zeer gewelddadig, ging het om ongeveer 15 à 20 personen. Ze hadden een capuchon op, bivakmutsen op en een mondkapje voor. De getuige zag onder meer dat [medeverdachte 4] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 8] en [verdachte] met zijn allen op aangever afliepen. [medeverdachte 4] gooide aangever op de grond en gaf hem een paar klappen. De getuige zag ook dat [medeverdachte 8] met zijn vuist meerdere malen op het hoofd van aangever sloeg en hem ook meerdere malen tegen het hoofd schopte en ondertussen ‘lekker hè’ riep.
Getuige [getuige 1] zag ongeveer 10 personen in donkere kleding en herkende onder andere [medeverdachte 4] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 8] en [verdachte] . Ze zag dat de jongens met z’n allen op aangever afliepen en [medeverdachte 2] , [medeverdachte 8] en [medeverdachte 3] aangever meerdere keren vol in het gezicht en op de buik hebben geslagen en geschopt. Dit duurde ongeveer vijf minuten. Nadien zag getuige [getuige 1] dat het gezicht van aangever onder het bloed zat. De lip van aangever was kapot en ook de linkerkant van zijn hoofd. Ook zat zijn gezicht onder de modder. Getuige [getuige 2] heeft onder meer gezien dat [medeverdachte 4] aangever heel vaak heeft getrapt en geslagen, op zijn hoofd en in zijn buik. De getuige zag dat [medeverdachte 3] ook op aangever aan het trappen was en ook [medeverdachte 2] trapte en sloeg aangever. Aan het einde ging er nog een jongen die de getuige niet bij naam kent heel heftig door op aangever. Hij sloeg met zijn vuist in op het hoofd van aangever terwijl aangever volgens de getuige was flauwgevallen. Een ander meisje dat ook getuige was, viel ook flauw. [getuige 2] beschrijft de situatie als ‘heel heftig en was bang dat ze aangever dood zouden schoppen’.
[medeverdachte 4] heeft bij de politie verklaard dat hij aangever wegduwde en met een vlakke hand in het gezicht sloeg. Toen aangever terug sloeg, trapte [medeverdachte 4] aangever in zijn buik waardoor deze op de grond viel, met zijn hoofd op de grond. Tegenover de rechter-commissaris heeft hij bevestigd dat hij aangever geslagen heeft en hem ook in zijn rug heeft getrapt. [medeverdachte 4] heeft gezien dat anderen aangever op zijn hoofd hebben getrapt. [medeverdachte 2] heeft tegenover de rechter-commissaris verklaard dat hij aangever twee klappen en een schop tegen zijn kont heeft gegeven. [verdachte] heeft tegenover de rechter-commissaris verklaard dat hij er met de hele groep naar toe is gegaan en hij, toen hij bij aangever was wel wist dat het ruzie zou worden. Hij heeft aangever een boks gegeven en gezegd: Ga, maar rennen. Hij liep een stukje weg, hoorde au en keek om. [verdachte] wist wel dat het vechten zou worden.
[medeverdachte 2] heeft tegenover de rechter-commissaris verklaard dat er ruzie was tussen twee jongens en ze er met een groep naar toe zijn gegaan. Volgens [medeverdachte 2] heeft hij aangever twee keer geslagen en hem een schop onder zijn kont gegeven. Toen gingen er meerdere jongens los op aangever. [medeverdachte 3] heeft bij de politie verklaard dat hij, terwijl aangever op zijn rug op de grond lag, bovenop hem is gesprongen en hem flinke klappen heeft gegeven. Volgens [medeverdachte 3] heeft hij aangever met kracht een flink aantal keren overal op zijn gezicht geslagen met zijn vuisten. [medeverdachte 3] hoorde dat aangever aan het schreeuwen was, dat hij huilde en ‘aahhh’ riep. Daarna heeft [medeverdachte 3] hem nog anderhalve minuut geslagen. Ook heeft [medeverdachte 3] hem nog geschopt. Aangever lag toen op de grond en [medeverdachte 3] weet niet meer of aangever op dat moment nog bij bewustzijn was. Volgens [medeverdachte 3] heeft hij ‘aangever geschopt zoals je een penalty neemt en goed uitgehaald’. [medeverdachte 3] weet zeker dat hij hem tijdens het schoppen geraakt heeft op zijn hoofd, maar weet niet meer hoe vaak. Volgens [medeverdachte 3] probeerden [medeverdachte 4] , [medeverdachte 8] en [medeverdachte 2] hem de hele tijd van aangever af te trekken en hoorde hij ze zeggen: ‘stop [medeverdachte 3] , niet doen’. Tegenover de rechter-commissaris heeft [medeverdachte 3] verklaard dat hij een waas voor zijn ogen kreeg. Hoewel [medeverdachte 8] bij de politie en tegenover de rechter-commissaris heeft ontkend aanwezig te zijn geweest, leidt de rechtbank uit hetgeen in de overige processen-verbaal is gerelateerd af dat hij wel degelijk aanwezig was en ook hij zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van geweldshandelingen tegen aangever.
Nadat het geweld was gestopt kwam aangever weer bij in de armen van vriend [naam 3] en is hij met de auto naar huis gebracht waar zijn moeder de politie heeft gebeld. Aangever had pijn aan zijn gezicht, een blauw oog en krassen op zijn rug. Uit de medische verklaring van de huisarts leidt de rechtbank af dat verdachte slagen en schoppen tegen het hoofd en elders tegen het lichaam heeft gehad, hij het bewustzijn heeft verloren en er bloed zat in zijn linker gehoorgang. Ook was aangever nadien misselijk. Op foto’s van het letsel is onder meer te zien dat aangever moddersporen en verdikkingen die blauw en rood gekleurd zijn in zijn gezicht heeft, rode plekken op zijn linkerschouder en -bovenarm en een rode streek rechts op zijn rug.
Verdachte [verdachte] heeft ter terechtzitting verklaard dat hij als eerste naar voren liep, een arm om aangever heen sloeg en zei: “hé grote vriend, je moet gaan rennen”. Verdachte wist dat het vechten zou worden.
Poging tot doodslag of poging toebrengen zwaar lichamelijk letsel of openlijke geweldpleging?
De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat het (voorwaardelijk) opzet van verdachte erop gericht was om aangever van het leven te beroven.
Zoals hiervoor is vastgesteld is verdachte als eerste naar voren gelopen, sloeg hij een arm om aangever heen en zei: “hé grote vriend, je moet gaan rennen”. Verdachte wist dat het vechten zou worden. Verdachte is daarna aanwezig gebleven, terwijl de anderen fors geweld uitoefenden op aangever. Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld dat verdachte enige vorm van opzet had op de mate en hevigheid van het daaropvolgende geweld en zich van de mogelijke gevolgen hiervan bewust was en die ook aanvaardde. Hieruit kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden geconcludeerd dat verdachte met deze wijze van handelen in het geheel bezien, zich van de aanmerkelijke kans op de dood van aangever, of het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, bewust moet zijn geweest en deze kans heeft aanvaard.
Gezien het voorgaande zal de rechtbank verdachte van het primair en subsidiair tenlastegelegde vrijspreken. Anders dan de verdediging, is de rechtbank van oordeel dat wel wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het openlijk plegen van geweld tegen aangever.
De rechtbank stelt voorop dat van het "in vereniging" plegen van geweld sprake is, indien de betrokkene een voldoende significante of wezenlijke bijdrage levert aan het geweld, zij het dat deze bijdrage zelf niet van gewelddadige aard behoeft te zijn. De enkele omstandigheid dat iemand aanwezig is in een groep die openlijk geweld pleegt is niet zonder meer voldoende om hem/haar te kunnen aanmerken als iemand die "in vereniging" geweld pleegt. Beoordeeld zal moeten worden of de door de verdachte geleverde - intellectuele en/of materiële - bijdrage aan het delict van voldoende gewicht is.
Uit de gehele gang van zaken blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte doelbewust samen met anderen als groep op aangever is afgegaan. Door zijn aanwezigheid en optreden heeft verdachte een in elk geval dreigend en getalsmatig versterkend aandeel geleverd aan deze gewelddadige confrontatie. Dat door de medeverdachten vervolgens fors geweld is gebruikt, doet daar niets aan af. Verdachte kan namelijk ook strafrechtelijk aansprakelijk zijn voor het niet door hemzelf gepleegde, in de tenlastelegging vermelde, geweld. Het verschil tussen het aandeel van verdachte en dat van de medeverdachten komt tot uitdrukking in het oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van openlijk geweld, daar waar een aantal medeverdachten zich schuldig hebben gemaakt aan een poging tot doodslag. De rechtbank komt tot de conclusie dat verdachte, door te handelen als hiervoor beschreven, opzet heeft gehad op de ten laste gelegde geweldshandelingen en daaraan een voldoende significante en wezenlijke bijdrage heeft geleverd.