ECLI:NL:RBOVE:2023:1632

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
4 mei 2023
Publicatiedatum
8 mei 2023
Zaaknummer
10444811 \ CV EXPL 23-807
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van achterstallig loon in kort geding met betrekking tot arbeidsovereenkomst

In deze zaak heeft de eiser, een koerier, een kort geding aangespannen tegen de vennootschap onder firma [X Transport] en twee vennoten wegens het niet betalen van zijn salaris. De eiser is op 23 mei 2016 in dienst getreden op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, die na een jaar is omgezet naar een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. De eiser heeft zich op 16 februari 2023 ziek gemeld en heeft sindsdien geen salaris meer ontvangen. De eiser vordert betaling van het achterstallige salaris over de maanden februari, maart en april 2023, alsook zijn toekomstige salaris, en legt een aantal andere vorderingen voor, waaronder inzage in loonstroken en een dwangsom voor niet-naleving.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagden niet zijn verschenen en heeft verstek verleend tegen de vennootschap onder firma. De rechter heeft geoordeeld dat de dagvaarding jegens de vennoten nietig is, omdat deze niet op de juiste wijze is betekend. De rechter heeft de vordering van de eiser voor een deel toegewezen, waarbij de kantonrechter de gedaagde vennootschap heeft veroordeeld tot betaling van het achterstallige salaris en andere vorderingen, met inachtneming van de wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten. De rechter heeft ook een dwangsom opgelegd voor het niet voldoen aan de inzageverplichting. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANKOVERIJSSEL
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: 10444811 \\ CV EXPL 23-807
Vonnis in kort geding van 4 mei 2023
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats] ,
eisende partij, hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. A.P.H. Spoor, advocaat te Almelo,
tegen

1.de vennootschap onder firma [X Transport] ,

gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsplaats] ,

2. [gedaagde sub 2] ,

wonende te [woonplaats] ,
vennoot van [gedaagde sub 1] ,

3. [gedaagde sub 3] ,

wonende te [woonplaats] (Duitsland) ,
vennoot van [gedaagde sub 1] ,
gedaagde partijen, hierna afzonderlijk te noemen: [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] , niet verschenen noch vertegenwoordigd.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
1.1.
de namens [eiser] betekende dagvaarding van 17 april 2023 waarbij [eiser] een vordering heeft ingesteld tot het treffen van een voorlopige voorziening en [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] heeft opgeroepen ter zitting in kort geding te verschijnen.
1.2.
De vordering is behandeld ter zitting van 25 april 2023. [eiser] is verschenen bijgestaan door mr. D. Eringa, kantoorgenoot van mr. Spoor. [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] zijn niet verschenen.
1.3.
[eiser] heeft zijn standpunt laten toelichten door zijn gemachtigde.
1.4.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] , geboren [geboortedatum] 1993, is op 23 mei 2016 op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd in dienst getreden van [gedaagde sub 1] in de functie van koerier, met een salaris van € 2.881,90 bruto per maand, exclusief 8% vakantietoeslag en emolumenten. Deze arbeidsovereenkomst is na een jaar een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd geworden.
2.2.
[eiser] heeft zich op 16 februari 2023 ziek gemeld.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] , hoofdelijk te veroordelen, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om binnen twee dagen na betekening van het te wijzen vonnis:
I. aan [eiser] te betalen het te weinig betaalde salaris over februari 2023 en maart 2023 van € 2.881,90 bruto per maand, te vermeerderen met de vakantiebijslag, overige emolumenten en de wettelijke verhoging van 50% althans een door de kantonrechter in redelijkheid te bepalen percentage;
II. aan [eiser] te voldoen zijn op de cao gebaseerde salaris van op dit moment € 2.881,90 bruto per maand, telkens op uiterlijk de laatste dag van de maand die het betreft, ingaande per 1 april 2023 tot het moment waarop de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig is geëindigd, te vermeerderen met de vakantiebijslag van 8%, overige emolumenten en – voor zover het te late salarisbetalingen betreft – de wettelijke verhoging van 50%, althans een door de kantonrechter in redelijkheid te bepalen percentage;
III. aan [eiser] te betalen de wettelijke rente vanaf het tijdstip van opeisbaarheid van voornoemde bedragen tot aan de dag der algehele voldoening;
IV. [eiser] digitaal en blijvend, tot in elk geval één maand nadat zijn arbeidsovereenkomst op rechtsgeldige wijze is geëindigd, inzage te geven in de loonstroken met betrekking tot zijn loon vanaf 1 januari 2020, althans hem de loonstroken over de periode vanaf 1 januari 2020 te doen toekomen (digitaal of per post);
V. een dwangsom op te leggen van € 500,00, althans een door de kantonrechter te bepalen dwangsom, te betalen aan [eiser] , voor elke dag of deel daarvan dat [gedaagde sub 1] niet voldoet aan het gevorderde onder IV. Met een maximum van € 10.000,00;
VI. aan [eiser] te betalen de buitengerechtelijke kosten conform de staffel voor buitengerechtelijke incassokosten;
VII. aan [eiser] te betalen de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na dagtekening van het te wijzen vonnis en de nakosten.
3.2.
[eiser] legt samengevat aan zijn vordering ten grondslag dat [gedaagde sub 1] zijn salaris onvolledig en niet tijdig heeft betaald. [eiser] heeft over de maanden februari, maart en april 2023 geen salaris meer ontvangen. [eiser] is hierdoor in de financiële problemen gekomen.
3.3.
[gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] hebben geen verweer gevoerd.

4.De beoordeling

Verstek?
4.1.
Ter zitting is medegedeeld dat tegen gedaagden verstek wordt verleend, aangezien er tijdig is gedagvaard. De kantonrechter constateert evenwel ambtshalve dat de betekening jegens alle gedaagden heeft plaatsgevonden aan het adres van [gedaagde sub 1] , maar niet aan het woonadres van [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] . De kantonrechter constateert daarom dat jegens [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] geen verstek kan worden verleend, maar dat de dagvaarding jegens hen nietig moet worden verklaard.
4.2.
Een schuldeiser die na dagvaarding van een vennootschap onder firma (hierna: vof) een toewijzend vonnis verkrijgt, kan zich verhalen op het (afgescheiden) vermogen van deze vof. De schuldeiser kan er echter ook voor kiezen om naast de vof ook de vennoten van de vof persoonlijk te dagvaarden, om zich na een toewijzend vonnis tevens te kunnen verhalen op de privévermogens van deze vennoten. Die vennoten worden dan evenwel gedagvaard op basis van hun
persoonlijke aansprakelijkheidop grond van de wet als gevolg van hun medevennoot zijn (artikel 18 WvK). Die persoonlijke aansprakelijkheid van de vennoten is vanwege het verhaal op hun privévermogen dan ook geen aangelegenheid van het filiaal of kantoor, als bedoeld in artikel 1:14 BW. [1]
4.3.
Op grond van artikel 120 Rv wordt dit gebrek (het ontbreken van een betekening aan de woonplaats van [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] ) aan de dagvaarding jegens die gedaagden met nietigheid bedreigd. Indien die gedaagden niet in het geding verschijnen, dan kan de kantonrechter geen verstek verlenen (artikel 121 lid 1 Rv). In bodemzaken leidt dit normaliter ertoe dat de zaak moet worden uitgesteld opdat die gedaagden alsnog behoorlijk kunnen worden opgeroepen (artikel 120 lid 2 Rv) en wordt in die gevallen de nietigheid van de dagvaarding niet uitgesproken.
4.4.
Vooropgesteld moet worden dat de gewone regels van de dagvaardingsprocedure ook in kort geding gelden voor zover daarvan in de wet niet uitdrukkelijk is afgeweken. Die regels gelden echter slechts voor zover zij niet onverenigbaar zijn met de aard van het kort geding en de daarin vereiste spoed. [2] De kantonrechter is van oordeel dat het bepalen van een nieuwe termijn waarop [eiser] alsnog aan [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] de dagvaarding rechtsgelding kan laten betekenen, zich niet verhoudt tot de aard van dit kort geding en de daaraan verbonden spoedeisendheid, temeer nu [eiser] heeft gesteld spoedig een beslissing nodig te hebben gelet op het verlies aan inkomen nu de werkgever zijn inkomen niet meer uitbetaalt. Bovendien brengt het uitspreken van de nietigheid van de dagvaarding ten aanzien van [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] enkel met zich, dat [eiser] deze gedaagden alsnog kan dagvaarden tot uitbetaling, waarbij de verplichting tot die uitbetaling in beginsel rechtstreeks voortvloeit uit artikel 18 WvK. Met die nieuwe dagvaarding zal verder ongeveer een gelijke termijn zijn gemoeid als wanneer de zaak nu ten behoeve van een nieuw exploot zou worden aangehouden. Ook in zoverre verzet de aard van dit kort geding zich tegen aanhouding van deze procedure ten behoeve van een nieuwe oproeping.
4.5.
Gelet op het voorgaande zal de kantonrechter dan ook enkel verstek verlenen tegen de vennootschap onder firma [gedaagde sub 1] en de dagvaardingen jegens [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] nietig verklaren. Ten overvloede merkt de kantonrechter op dat, mocht [eiser] alsnog de vennoten in persoon willen dagvaarden, ten aanzien van [gedaagde sub 3] vanwege haar woonplaats in Duitsland de betekening overeenkomstig Verordening (EU) 2020/1784 zal dienen te geschieden.
Inhoudelijk
4.6.
Met betrekking tot een voorziening in kort geding, bestaande uit een veroordeling tot betaling van een geldsom, is terughoudendheid op zijn plaats. De rechter zal daarbij niet alleen moeten onderzoeken of het bestaan van een vordering van de eiser op de gedaagde voldoende aannemelijk is, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist. In de afweging van de belangen van partijen moet de rechter mede betrekken de vraag naar - kort gezegd - het risico van onmogelijkheid van terugbetaling mocht de bodemrechter anders beslissen.
4.7.
[eiser] heeft voldoende gesteld omtrent het spoedeisend belang bij het instellen van zijn vordering. [gedaagde sub 1] is gestopt met het betalen van salaris aan [eiser] waardoor [eiser] in de financiële problemen is gekomen.
4.8.
De vordering onder I. tot en met IV. komt de kantonrechter vooralsnog niet onrechtmatig of ongegrond voor en behoort te worden toegewezen, als hierna te formuleren. Aangezien ingevolge artikel 10.2 van de arbeidsovereenkomst het salaris maandelijks tegen het einde van de maand uitbetaald moet worden geldt als tijdstip van opeisbaarheid de eerste dag van de opvolgende maand.
4.9.
De onder V. gevorderde dwangsom zal worden beperkt en worden vastgesteld op een bedrag van € 250,00 per dag met een maximum van € 5.000,00.
4.10.
De door [eiser] onder VI. gevorderde vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten is eveneens toewijsbaar. Aan de wettelijke eisen voor een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is voldaan. De hoogte van de vordering zal worden vastgesteld aan de hand van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit).
4.11.
[gedaagde sub 1] is de partij die ongelijk krijgt en zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [eiser] als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding
132,42
- griffierecht
86,00
- salaris gemachtigde
529,00
- overige kosten
0,00
Totaal
747,42
4.12.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De kantonrechter, rechtdoende in kort geding:
5.1.
verleent verstek tegen [gedaagde sub 1] en veroordeelt haar om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis:
I. aan [eiser] te betalen het te weinig betaalde salaris over de maanden februari 2023, maart 2023 en april 2023 van € 2.881,90 bruto per maand, te vermeerderen met de vakantiebijslag, overige emolumenten en de wettelijke verhoging conform artikel 7:625 van het Burgerlijk Wetboek (BW);
II. aan [eiser] te betalen zijn op de cao gebaseerde salaris van op dit moment € 2.881,90 bruto per maand, telkens op uiterlijk de laatste dag van de maand die het betreft, ingaande per 1 mei 2023 tot het moment waarop de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig is geëindigd, te vermeerderen met de vakantiebijslag van 8%, overige emolumenten en - voor zover het te late salarisbetalingen betreft - de wettelijke verhoging conform artikel 7:625 BW;
III. aan [eiser] te betalen de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf het tijdstip van opeisbaarheid van voornoemde bedragen, zijnde steeds de eerste dag van de opvolgende maand, tot aan de dag van algehele voldoening;
IV. [eiser] digitaal en blijvend, tot in elk geval één maand nadat zijn arbeidsovereenkomst op rechtsgeldige wijze is geëindigd, inzage te geven in de loonstroken met betrekking tot zijn loon vanaf 1 januari 2020, althans hem de loonstroken over de periode vanaf 1 januari 2020 te doen toekomen (digitaal of per post);
V. aan [eiser] te betalen een dwangsom van € 250,00, voor elke dag of deel daarvan dat [gedaagde sub 1] niet voldoet aan het bepaalde onder IV, met een maximum van € 5.000,00;
VI. om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 976,81 aan buitengerechtelijke incassokosten;
VII. om aan [eiser] te betalen de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot dit vonnis vastgesteld op € 747,42, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
VIII. om aan [eiser] te betalen de nakosten, begroot op € 132,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling.
5.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.3.
verklaart de dagvaardingen jegens [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] nietig en wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.J. Thurlings-Rassa en in het openbaar uitgesproken door mr. U. van Houten op 4 mei 2023.

Voetnoten

1.Zie ook: Gerechtshof Den Bosch 8 februari 2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:306, r.o. 3.5.5.
2.Zo ook: Rechtbank Arnhem 26 maart 2009, ECLI:NL:RBARN:2009:BI0231, r.o. 4.5.