In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 12 april 2023 een prejudiciële vraag aan de Hoge Raad gesteld over de kwalificatie van een perceel grond met de bestemming wonen volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro). De vraag betreft of een dergelijk perceel kan worden aangemerkt als een tot bewoning bestemde onroerende zaak of als bestanddeel daarvan in de zin van artikel 7:2 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek. De rechtbank heeft in haar tussenvonnis van 15 maart 2023 haar voornemen om deze vraag te stellen gecommuniceerd en partijen de gelegenheid gegeven om hun standpunten hierover kenbaar te maken.
Eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.A. Schuring, heeft aangegeven in te stemmen met het voornemen en heeft voorgesteld de vraag te preciseren door te vragen of het van belang is of het perceel bouwrijp is. Gedaagde, vertegenwoordigd door advocaat mr. J. Schutrups, heeft ook ingestemd met het stellen van de vraag, maar heeft kritiek geuit op de formulering ervan. Hij heeft voorgesteld de vraag aan te passen om de relevante feiten beter te reflecteren, met name de mogelijkheid om op het perceel een nieuw te bouwen woning te realiseren.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat zij kan beslissen over het verweer van gedaagde, afhankelijk van het antwoord van de Hoge Raad op de gestelde vraag. De rechtbank heeft de vragen geformuleerd die aan de Hoge Raad worden voorgelegd en heeft bepaald dat verdere beslissingen worden aangehouden totdat de Hoge Raad heeft geantwoord. Dit vonnis is openbaar uitgesproken op 12 april 2023.