ECLI:NL:RBOVE:2023:1525

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
26 april 2023
Publicatiedatum
2 mei 2023
Zaaknummer
C/08/294704 / KG ZA 23-64
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van vorderingen in kort geding betreffende handhaving van vergunningen voor een co-vergistingsinstallatie

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Overijssel op 26 april 2023 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de besloten vennootschap [eiser] B.V. en de gedaagden, die zich verzetten tegen de werking van een co-vergistingsinstallatie van [eiser] te [vestigingsplaats]. De gedaagden, wonende op 200 meter afstand van de installatie, hebben geuroverlast ervaren en hebben de gemeente en de provincie verzocht om handhavend op te treden tegen [eiser] wegens overtredingen van de vergunning. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de vorderingen van [eiser] om de gedaagden te verbieden hun handhavingsverzoeken in te trekken, niet toewijsbaar zijn. De rechter oordeelde dat er geen spoedeisend belang was voor de gevraagde voorzieningen, aangezien de gemeente en provincie al jaren niet handhavend optreden en de gedaagden hun rechtspositie willen veiligstellen. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van [eiser] afgewezen en haar in de proceskosten veroordeeld. De uitspraak benadrukt het belang van de toegang tot de rechter en de terughoudendheid bij het aannemen van misbruik van procesrecht.

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: C/08/294704 / KG ZA 23-64
Vonnis in kort geding van 26 april 2023
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eisende partij, hierna te noemen [eiser] ,
advocaat: mr. M. Breur te 's-Gravenhage,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partijen, hierna samen te noemen [gedaagden] ,
advocaat: mr. N. Bouwman te Staphorst.

1.De procedure

1.1.
In het verloop van de procedure zijn de volgende stukken uitgebracht/gewisseld:
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 12
- de brief van 13 april 2023 met producties 13 tot en met 16 van de zijde van [eiser]
- de akte inbreng producties 1 tot en met 15 van [gedaagden]
- de brief met productie 16 van de zijde van [gedaagden]
1.2.
De zaak is behandeld op de zitting van 17 april 2023. Partijen zijn verschenen en hebben hun standpunten laten door bepleiten door hun advocaten, die bij die gelegenheid pleitnota’s hebben overgelegd. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van hetgeen is besproken. Partijen hebben vervolgens vonnis gevraagd.

2.Waar gaat het geschil over?

2.1.
De zaak heeft betrekking op de (co-)vergistingsinstallatie van [eiser] te [vestigingsplaats] . In deze installatie wordt een mengsel van dierlijke mest en cosubstraten afgebroken met als resultaat biogas. Sinds 2020 maken een luchtwasser en een biobedfilter deel uit van de installatie, met als doel beperking van (geur)overlast. Voor zowel de luchtwasser als het biobed heeft [eiser] geen vergunning.
2.2.
[gedaagden] wonen op een afstand van 200 meter van de installatie en ervaren naar eigen zeggen al jarenlang geuroverlast.
2.3.
[gedaagden] hebben het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hof van Twente (hierna de gemeente) en Gedeputeerde Staten van de provincie Overijssel (hierna de provincie) verzocht handhavend op te treden tegen [eiser] in verband met gestelde overtredingen van de aan [eiser] voor de installatie verleende vergunning.
2.4.
[gedaagden] hebben de gemeente in 2019 voor het eerst verzocht om handhavend op te treden tegen [eiser] . De Omgevingsdienst Twente heeft tijdens een controle in oktober 2020 verschillende overtredingen van [eiser] vastgesteld. Deze overtredingen waren voor de gemeente aanleiding om op 16 december 2020 handhavend op te treden tegen [eiser] en enkele lasten onder dwangsom op te leggen. Tegen dit besluit heeft zowel [eiser] als [gedaagden] bezwaar gemaakt. Inmiddels is ten aanzien daarvan een drietal beroepsprocedures aanhangig bij deze rechtbank.
2.5.
[gedaagden] hebben vervolgens meerdere handhavingsverzoeken ingediend, bij zowel de gemeente, de provincie (die zich nu bevoegd acht (ook) tot handhaving over te gaan), het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (die het handhavingsverzoek heeft afgewezen, tegen welk besluit [gedaagden] bezwaar heeft gemaakt en later beroep heeft ingesteld, welke procedure loopt nog bij deze rechtbank) en de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (die zich niet bevoegd heeft geacht en het verzoek om handhavend optreden heeft afgewezen).
2.6.
Er hebben in 2022 meerdere controles door de gemeente bij [eiser] plaatsgevonden.
De gemeente heeft op 14 december 2022 wederom lasten onder dwangsom opgelegd. Deze lasten onder dwangsom zien op diverse geconstateerde overtredingen, waaronder het zonder vergunning in bedrijf hebben van de luchtwasser en het biobedfilter. Zowel [gedaagden] als [eiser] hebben tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
2.7.
Bij besluit van 7 februari 2023 heeft de gemeente besloten de begunstigingstermijn voor een groot deel van alle lastonderdelen te verlengen tot zes weken na de beslissing op bezwaar, zodat [eiser] de uitkomst van de bezwaarprocedure kan afwachten. [gedaagden] hebben op 2 maart 2023 tegen dit besluit bezwaar gemaakt en gelijktijdig een verzoek om voorlopige voorziening bij deze rechtbank, afdeling bestuursrecht, ingediend. Bij uitspraak van 13 april 2023 heeft de rechtbank het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, kort gezegd omdat zij van oordeel is dat de vereiste spoedeisendheid aan de zijde van [gedaagden] ontbreekt.
2.8.
Ondertussen heeft de provincie op 28 maart 2023 een controle laten uitvoeren bij [eiser] . Het voornemen tot het opleggen van een last onder dwangsom, ook ten aanzien van de luchtwasser en het biobed wordt - naar zeggen van [eiser] - verwacht op 24 april 2023. Het uiteindelijke besluit over de last onder dwangsom wordt eind juni 2023 verwacht.
2.9.
Er lopen dus inmiddels meerdere bestuursrechtelijke procedures, onder andere met betrekking tot de luchtwasser en biobedfilter. Op eigen initiatief is het ‘bevoegd gezag’ de afgelopen jaren niet tot daadwerkelijke handhaving overgegaan.
2.10.
[eiser] wil voorkomen dat de luchtwasser en het biobedfilter binnenkort als gevolg van de in het voorgaande genoemde verzoeken om handhaving van [gedaagden] buiten bedrijf moeten worden gesteld (wat zou kunnen leiden tot het moeten staken van haar onderneming tot gevolg) en vordert in dit kort geding - kort gezegd - dat [gedaagden] wordt geboden om de verzoeken tot handhaving in te trekken voor zover deze ertoe strekken om handhavend op te treden tegen de aanwezige luchtwasser en biobed en dat hen ter zake een procedeerverbod wordt opgelegd.

3.De beoordeling

3.1.
In dit kort geding staat centraal de vraag of aan [gedaagden] wegens misbruik van recht althans onrechtmatige daad een gebod kan/moet worden opgelegd tot intrekking van de bij de gemeente en de provincie aanhangige handhavingsverzoeken voor zover die zien op de luchtwasser en het biobedfilter, alsmede een verbod tot het voeren van procedures daarover bij die instanties, dan wel bij de bestuursrechter.
ontvankelijkheid
3.2.
[eiser] baseert haar vorderingen op het burgerlijk recht (te weten misbruik van recht en onrechtmatig handelen). Dat maakt de burgerlijke rechter bevoegd om daarvan kennis te nemen. De ontvankelijkheid van [eiser] is daarmee in deze kort gedingprocedure echter nog niet gegeven.
3.3.
De burgerlijke rechter is ‘restrechter’ voor die gevallen waarin een met voldoende waarborgen omgeven rechtsgang bij een andere rechter, waarin eenzelfde of vergelijkbaar resultaat kan worden behaald, ontbreekt. Niet van belang daarbij is of in de procedure bij die andere rechter - in dit geval de bestuursrechter - exact dezelfde vorderingen kunnen worden ingesteld. Ook als dat niet het geval is levert dat op zichzelf geen rechtstekort op dat leidt tot ontvankelijkheid bij de burgerlijke rechter (HR 21 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU4548). Doorslaggevend is of de eiser met een elders in te stellen vordering eenzelfde of vergelijk-baar resultaat kan bereiken. In dat geval staat een met voldoende waarborgen omgeven rechtsgang elders open en moet de burgerlijke rechter eiser niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering.
3.4.
De bestuursrechter kan een beroep niet-ontvankelijk verklaren indien sprake is van misbruik van bevoegdheid (ABRvS 19 november 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4129). De in dit kort geding ingestelde vorderingen van [eiser] hebben echter een ander karakter, omdat zij ertoe strekken dat de burgerlijke rechter [gedaagden] op voorhand wegens misbruik van recht althans onrechtmatige daad gebiedt om de bij de gemeente en bij de provincie voorliggende verzoeken tot handhaving in te trekken, voor zover deze verzoeken betrekking hebben op de luchtwasser en het biobedfilter, voorafgaand aan de inhoudelijke behandeling daarvan bij de betreffende instanties. Daarnaast strekken de vorderingen ertoe dat de burgerlijke rechter het [gedaagden] op voorhand wegens misbruik van recht althans onrechtmatige daad verbiedt om opnieuw handhavingsverzoeken in te dienen of in bezwaar of beroep (bij de bestuursrechter) te gaan tegen de genomen besluiten (op bezwaar), voor zover deze verzoeken betrekking hebben op de luchtwasser en het biobedfilter. Er wordt dus geen niet-ontvankelijkverklaring van een beroep nagestreefd, maar om een procedeerverbod gevraagd. Voor een dergelijke voorziening kan [eiser] niet bij de bestuursrechter terecht en fungeert de burgerlijke rechter daarom als 'restrechter' (zie ook de noot bij
AB2015/335). In zoverre kan [eiser] dan ook in haar vorderingen worden ontvangen.
spoedeisend belang
3.5.
De door [eiser] gevraagde voorzieningen hebben een onherstelbaar en onomkeerbaar karakter. Bij toewijzing van het gevorderde verliest [gedaagden] het recht om bij de gemeente en/of /de provincie haar handhavingsverzoek te laten beoordelen en/of daartegen in bezwaar en beroep te gaan. Hoewel een dergelijke voorziening het karakter van een kort geding procedure niet te buiten gaat, kan de rechter in kort geding een dergelijke voorziening slechts treffen, indien het spoedeisend belang aanwezig is en de gevraagde voorziening wordt gerechtvaardigd door een billijke afweging van de belangen van partijen (vgl. HR 11 februari 1994,
NJ1994, 651 resp. HR 25 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:1036).
3.6.
[eiser] stelt dat zij een spoedeisend belang heeft bij haar vorderingen omdat de procedures over elkaar heen buitelen waarbij de ontwikkelingen, met mogelijk zeer ernstige gevolgen voor [eiser] , elkaar in een hoog tempo opvolgen. Indien als gevolg daarvan de luchtwasser en het biobedfilter buiten bedrijf zouden moeten worden gesteld, leidt dat tot grote problemen. [eiser] zou haar bedrijfsactiviteiten dan moeten staken. Bovendien zouden ruim 1.400 mensen dan in de stank komen te zitten, aldus [eiser] . Zou [gedaagden] gedwongen worden om hun verzoeken tot handhaving, voor zover die zien op de luchtwasser en het biobedfilter, in te trekken, dan is de verwachting dat het bevoegd gezag van de gemeente of de provincie de ruimte krijgt om te zoeken naar een daadwerkelijke oplossing.
3.7.
Met [gedaagden] is de voorzieningenrechter van oordeel dat [eiser] onvoldoende heeft gesteld - en dat ook overigens onvoldoende is gebleken - dat zij een spoedeisend belang bij de gevraagde voorzieningen heeft. Hij overweegt daartoe als volgt.
3.8.
Vast staat dat [eiser] haar bedrijfsactiviteiten al jaren ongehinderd kan uitoefenen. Hoewel de luchtwasser en het biobedfilter niet zijn vergund aan [eiser] , treedt de gemeente al jaren niet daadwerkelijk handhavend op. Ook de provincie is tot op heden niet overgegaan tot daadwerkelijke handhaving.
3.9.
De huidige stand van zaken met betrekking tot de luchtwasser en het biobedfilter is dat - na afwijzing door de bestuursrechter op 13 april 2023 van de door [gedaagden] verzochte voorlopige voorziening - de gemeente eerst een beslissing op bezwaar moet nemen, waarna voor [eiser] een begunstigingstermijn van zes weken gaat lopen. Niet duidelijk is wanneer de gemeente de beslissing op bezwaar zal nemen. Gezien de voorgeschiedenis (die gekenmerkt wordt door lange besluitvormingstermijnen en niet daadwerkelijk handhavend optreden) en de onduidelijkheid over wie ten aanzien van de installatie van [eiser] het bevoegd gezag is, acht de voorzieningenrechter het niet aannemelijk dat de gemeente op korte termijn een beslissing op bezwaar zal nemen. De voorzieningenrechter constateert verder dat [eiser] geen verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening (tot schorsing van de gevolgen van het voor haar nadelige handhavingsbesluit) bij de bestuursrechter heeft ingediend.
3.10.
Ter zitting heeft [eiser] nader gesteld en geconcretiseerd dat de provincie zich (ook) bevoegd acht om tot handhaving over te gaan (hetgeen [gedaagden] niet betwisten) en dat het voornemen tot het opleggen van lasten onder dwangsom door de provincie, ook ten aanzien van de luchtwasser en het biobedfilter, wordt verwacht op 24 april 2023. Daartegen kan [eiser] schriftelijke zienswijzen indienen. De uiteindelijke beslissing over de last wordt - naar zeggen van [eiser] - eind juni 2023 verwacht. Hiertegen staat dan bezwaar open, met de mogelijkheid tot het indienen van een van een voorlopige voorziening (tot schorsing van de gevolgen van het voor haar nadelige handhavingsbesluit) bij de bestuursrechter.
3.11.
Niet aannemelijk is dan ook geworden dat de vrees van [eiser] dat zij op korte termijn zal worden geconfronteerd met het buiten bedrijf stellen door de gemeente dan wel de provincie van de luchtwasser en het biobedfilter gerechtvaardigd is. Voorts heeft [eiser] onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij haar bedrijfsactiviteiten zal moeten staken indien de luchtwasser en het biobed buiten bedrijf zouden moeten worden gesteld, dan wel dat daardoor ruim 1.400 omwonenden in de stank zouden komen te zitten.
3.12.
In de door [eiser] gestelde verwachting dat het bevoegd gezag van de gemeente of de provincie de ruimte krijgt om te zoeken naar een daadwerkelijke oplossing, als [gedaagden] gedwongen worden hun verzoeken tot handhaving (voor zover die zien op de luchtwasser en het biobedfilter) in te trekken, kan - wat daar verder ook van zij - geen spoedeisend belang zijn gelegen.
3.13.
Kortom, de gegeven omstandigheden brengen niet mee dat er een onmiddellijke voorziening is vereist, noch dat [eiser] het oordeel van de bodemrechter niet kan afwachten. De vorderingen worden om die reden afgewezen.
ten overvloede
3.14.
Bij dit alles komt dat een bestuursorgaan in principe verplicht is om handhavend op te treden wanneer zij weet heeft van een illegale situatie, ook zonder de aanwezigheid van een verzoek tot handhavend op te treden van een derde. Toewijzing van het gevorderde ligt om die reden ook niet in de rede. Los daarvan ligt de lat voor het (met succes) inroepen van misbruik van recht met als gevolg dat de rechter een procedeerverbod kan opleggen, hoog. De rechter moet, zo volgt uit rechtspraak, terughoudend zijn bij het aannemen van misbruik van (proces)recht, vanwege het zwaarwegende belang van de toegang tot de rechter (artikel 6 EVRM, HR 15 september 2017 en ECLI:NL:HR:2017:2360). Dit geldt nog meer in het bestuursrecht, dat zich juist kenmerkt door laagdrempeligheid (ABRS 27 juli 2016, ECLI: NL: RVS:2016:1841). De toegang mag alleen worden beperkt als (i) niet de essentie van het recht op toegang tot de rechter wordt weggenomen, (ii) het procedeerverbod een gerecht-vaardigd doel dient en (iii) proportioneel is. Dat is het geval als het instellen van een rechtsmiddel zodanig evident een ander doel dient dan waarvoor het is gegeven, dat het blijk geeft van kwade trouw (ABRvS 19 november 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4129). Dat daar in dit geval sprake van is, is niet aannemelijk geworden. Op voorhand kan niet gezegd worden dat de klacht van [gedaagden] over geuroverlast van elke grond ontbloot is. Het belang van [gedaagden] om hun rechtspositie bij de relevante bestuursorganen veilig te stellen en daartoe de rechtsmiddelen van bezwaar en beroep in te stellen, is gerechtvaardigd, zeker daar waar deze bestuursorganen tot op heden hebben nagelaten (op eigen initiatief) handhavend op te treden terwijl zij op de hoogte zijn van diverse overtredingen van [eiser] , zoals het zonder vergunning in gebruik hebben van de luchtwasser en het biobedfilter. [gedaagden] hebben - tot slot - ter zitting naar voren gebracht dat zij er geen bezwaar tegen hebben dat het gebruik van de luchtwasser en het biobedfilter wordt voortgezet, mits deze hun werk goed doen.
proceskosten
3.15.
[eiser] is de partij die ongelijk krijgt en zij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [gedaagden] als volgt vastgesteld:
- griffierecht
314,00
- salaris advocaat
1.079,00
totaal
1.393,00.
3.16.
[gedaagden] hebben niet verzocht om uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de proceskosten, zodat die beslissing achterwege zal blijven.

4.De beslissing

De voorzieningenrechter
4.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
4.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagden] tot dit vonnis vastgesteld op € 1.393,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.J. Haarhuis en in het openbaar uitgesproken op
26 april 2023.