ECLI:NL:RBOVE:2023:1436

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
12 april 2023
Publicatiedatum
21 april 2023
Zaaknummer
C/08/286946 / HA ZA 22-355
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betaling van boete wegens niet-nakoming koopovereenkomst onroerende zaak

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Overijssel op 12 april 2023, staat de vraag centraal of eiser recht heeft op betaling van een boete van 10% van de koopprijs van een onroerende zaak, nadat gedaagde de koopovereenkomst niet is nagekomen. Eiser, die samen met zijn ex-partner eigenaar was van de onroerende zaak, heeft deze in 2021 te koop aangeboden. Gedaagde toonde interesse en er werd een koopovereenkomst opgesteld, maar deze werd niet door alle partijen ondertekend. Gedaagde stelde dat er geen geldige koopovereenkomst tot stand was gekomen en dat hij de overeenkomst tijdig had ontbonden. De rechtbank oordeelde dat de verweren van gedaagde niet opgingen. De rechtbank concludeerde dat er wel degelijk een rechtsgeldige koopovereenkomst was ontstaan, ondanks het ontbreken van een handtekening op een pagina van de overeenkomst. De rechtbank oordeelde dat gedaagde niet tijdig gebruik had gemaakt van de ontbindingsmogelijkheden en dat de boete van 10% van de koopprijs, die neerkomt op € 60.000,00, verschuldigd was. Eiser werd in het gelijk gesteld en gedaagde werd veroordeeld tot betaling van het bedrag, vermeerderd met wettelijke handelsrente en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: C/08/286946 / HA ZA 22-355
Vonnis van 12 april 2023
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. E. den Hartog te Capelle aan den IJssel,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

te [woonplaats] ,
2.
[gedaagde sub 2],
te [woonplaats] ,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. J. Schutrups te Enschede.

1.Samenvatting

1.1.
Kort samengevat gaat deze zaak over de vraag of [eiser] aanspraak kan maken op betaling van een boete van 10% vanwege de verkoop van een onroerende zaak aan [gedaagde] . [eiser] stelt dat [gedaagde] de zaak ten onrechte niet heeft afgenomen, terwijl [gedaagde] stelt dat geen volwaardige koopovereenkomst tot stand is gekomen, althans dat deze is ontbonden of dat hij tijdig een beroep heeft gedaan op een overeengekomen voorbehoud. De rechtbank is van oordeel dat de verweren van [gedaagde] niet opgaan en zal de vorderingen van [eiser] tot betaling toewijzen.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding,
- de conclusie van antwoord,
- de brief van 1 december 2022 waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
- de nadere producties 10 tot en met 12 van de zijde van [eiser] ,
- de mondelinge behandeling van 10 maart 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt en waar namens [eiser] spreekaantekeningen zijn overgelegd.
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.De feiten

3.1.
[eiser] was getrouwd met [A] (hierna: [A] ) en samen waren zij eigenaar van een camping aan [het adres] in [plaats] (hierna: de onroerende zaak). Het huwelijk is ontbonden en de ontbinding is ingeschreven in de registers. De gemeenschap van goederen is nog niet verdeeld. Er is sprake van een zogenoemde ‘vechtscheiding’.
3.2.
[eiser] heeft de onroerende zaak in 2021 te koop aangeboden via een makelaar.
3.3.
[gedaagde] had interesse in de aankoop van de onroerende zaak en heeft het in mei 2021 bezichtigd. Destijds heeft hij van [A] gehoord dat zij de onroerende zaak niet wilde verkopen.
3.4.
[gedaagde] heeft meerdere onroerende zaken op naam staan.
3.5.
Begin 2022 belde [gedaagde] met [eiser] met de vraag of de onroerende zaak nog te koop stond. [gedaagde] bood aan om de onroerende zaak te kopen voor € 600.000,-. [eiser] stemde daarmee in. [gedaagde] heeft een koopovereenkomst opgesteld en aan [eiser] gezonden.
3.6.
In de koopovereenkomst is levering beoogd op 15 augustus 2022 of zoveel eerder of later als partijen tezamen nader overeenkomen. Ten aanzien van de staat van de onroerende zaak is in artikel 6.3 opgenomen:
“De onroerende zaak zal bij de juridische overdracht de feitelijke eigenschappen bezitten die nodig zijn voor een normaal gebruik als: camping, woonhuis, opstallen”
Artikel 9 bepaalt het volgende ten aanzien van de hoofdelijkheid van partijen:
“Indien verkoper en/of koper twee of meer (rechts)personen zijn, geldt het volgende: a. de (rechts)personen die verkoper, respectievelijk koper zijn, kunnen slechts gezamenlijk de voor hen uit deze koopovereenkomst voortvloeiende rechten uitoefenen, respectievelijk de voor hen uit deze koopovereenkomst voortvloeiende verplichtingen nakomen; b. de (rechts)personen die verkoper, respectievelijk koper zijn, verlenen elkaar bij deze onherroepelijk volmacht om namens elkaar de uit deze koopovereenkomst voortvloeiende rechten uit te oefenen, respectievelijk de voor hen uit deze koopovereenkomst voortvloeiende verplichtingen na te komen; en c. de (rechts)personen die verkoper, respectievelijk koper zijn, zijn hoofdelijk verbonden voor de uit deze koopovereenkomst voortvloeiende verplichtingen.”
Verder is een terstond opeisbare boete van 10% opgenomen in het geval van ontbinding op grond van tekortkoming (artikel 11.2), een bedenktijd van drie dagen (artikel 16) en een voorbehoud voor tijdige ondertekening (artikel 17).
3.7.
[eiser] en [gedaagde] hebben de koopovereenkomst op respectievelijk 12 juni 2022 en 14 juni 2022 ondertekend. [eiser] heeft het vervolgens doorgestuurd naar (de advocaat van) [A] voor ondertekening.
3.8.
Bij emailbericht van 24 juni 2022 schrijft de advocaat van [A] , mr. Stassen, aan de advocaat van [eiser] , mr. Oud, het volgende:
“In opgemelde kwestie kan ik u alvast via de email laten weten dat mijn cliënte de betreffende koop-/verkoopovereenkomst heeft ondertekend. De ondertekende overeenkomst gaat hierbij. (…)”
3.9.
Bijgevoegd is de koopovereenkomst met aansluitend de ontvangstbevestiging behorende bij de koopovereenkomst. Op elke pagina van de koopovereenkomst en de ontvangstbevestiging staat de paraaf van [A] , behalve op pagina 11 en 13. Op de ontvangstbevestiging, de laatste pagina van het document (p. 13) staat de handtekening van [A] . Op de laatste pagina van de koopovereenkomst (p. 11) ontbreekt de handtekening van [A] .
3.10.
In een WhatsApp gesprek tussen [eiser] en [gedaagde] schrijven partijen het volgende:
"afbeelding WhatsApp gesprek niet opgenomen"
3.11.
[eiser] heeft de koopovereenkomst met ontvangstbevestiging die hij van mr. Stassen ontving op 24 juni 2022 aan [gedaagde] doorgestuurd.
3.12.
Op 27 juni 2022 mailt [gedaagde] aan [eiser] :
“Op pagina 12 moet nog een handtekening en op pagina 13 nog meerdere datums
Graag ontvang ik een volledig ondertekende overeenkomst van u.”
3.13.
Op 29 juni 2022 antwoordt [eiser] aan [gedaagde] :
“Bijgaand de overeenkomst aangevuld met de datum van ondertekening. Volgens de advocaat van mevrouw [A] en mijn eigen advocaat zijn andere aanpassingen niet nodig voor een geldige overeenkomst.”
3.14.
Op 29 juni 2022 mailt [gedaagde] aan [eiser] het volgende:
“Via deze weg stellen wij u op de hoogte dat wij ons beroepen op artikel 16 van de koopovereenkomst en daarmee de koopovereenkomst ontbinden.
Wij zien dus af van de aankoop van de camping aan [het adres] , [plaats] .”
3.15.
In een WhatsApp gesprek tussen [gedaagde] en [A] schrijven die partijen het volgende:
"Afbeelding WhatsApp gesprek niet opgenomen"
3.16.
[gedaagde] en [A] hebben op 28 juni 2022 een vaststellingsovereenkomst gesloten waarin zij het volgende verklaren te zijn overeengekomen:
 Dat tussen partijen ten aanzien van de Woning geen koopovereenkomst tot stand is gekomen.
 Dat [A] [gedaagde] niet aansprakelijk zal stellen nog jegens hen aanspraak zal maken op enige vorm van (schade)vergoeding en/of een boete.
 Dat [A] de [eiser] niet heeft gemachtigd, noch zal machtigen om namens haar in (en/of buiten) rechte jegens [gedaagde] een procedure te starten dan wel anderszins op te treden.
3.17.
[A] heeft op 28 juni 2022 een verklaring ondertekend die het volgende inhoudt:
“Hierbij verklaar ik, [A] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , dat tussen mij en de heren [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] geen koopovereenkomst tot stand is gekomen omtrent de woning aan [het adres] in [plaats] . Volgens [eiser] is er wel een koopovereenkomst tot stand gekomen. Ik ben het daar niet mee eens. Ik ben het er ook niet mee eens dat hij aanspraak maakt op de boete. Ik heb hem niet gemachtigd om namens mij aanspraak te maken op de boete.”
3.18.
De onroerende zaak is inmiddels aan een derde partij verkocht en geleverd voor de koopprijs van € 650.000,-.

4.Het geschil

4.1.
[eiser] vordert veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 60.000,00, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente en proceskosten.
4.2.
[gedaagde] voert verweer.
4.3.
Op de stellingen en verweren van partijen wordt hierna nader ingegaan voor zover dat van belang is voor de beoordeling van het geschil.

5.De beoordeling

Is [eiser] ontvankelijk?
5.1.
In deze zaak is allereerst van belang of [eiser] ontvankelijk is in zijn vorderingen. [eiser] vordert namelijk nakoming van een koopovereenkomst die hij samen met [A] als verkoper zou zijn aangegaan en waarvan [A] heeft verklaart geen nakoming te willen. [gedaagde] stelt zich op het standpunt dat [eiser] niet bevoegd is om namens [A] op te treden.
5.2.
De rechtbank overweegt als volgt. Vaststaat dat de onroerende zaak viel in de gemeenschap van goederen tussen [eiser] en [A] . Ook staat vast dat de gemeenschap inmiddels is ontbonden. Dat leidt er toe dat [eiser] zonder machtiging van [A] geen nakoming van de overeenkomst kan verlangen. [eiser] kan door de ontbinding van de gemeenschap namelijk niet langer een beroep doen op artikel 3:171 BW om vorderingen ten behoeve van de gemeenschap in te stellen, en is op grond van de hoofdregel in artikel 3:170 lid 3 BW slechts tezamen met de andere deelgenoot ( [A] ) bevoegd om handelingen met betrekking tot het gemeenschappelijke goed te verrichten. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van het gerechtshof Den Bosch van 18 augustus 2020 (ECLI:NL:GHSHE:2020:2590, r.o. 4.2). [eiser] heeft naar het oordeel van de rechtbank evenwel terecht gesteld dat hij een onherroepelijke volmacht van [A] heeft verkregen. Dat volgt namelijk uit artikel 9 onder b van de koopovereenkomst, waarin is bepaald dat ‘de (rechts)personen die verkoper (…) zijn, (…) elkaar bij deze onherroepelijk volmacht [verlenen] om namens elkaar de uit deze koopovereenkomst voortvloeiende rechten uit te oefenen’. Dat betekent dat [eiser] een onherroepelijke volmacht van [A] heeft verkregen om nakoming van de koopovereenkomst te vorderen. Dat [A] in de vaststellingsovereenkomst met [gedaagde] en in haar verklaring van 28 juni 2022 schrijft dat zij geen volmacht heeft verleend, doet daar niet aan af, omdat – zoals de rechtbank hierna zal overwegen – de koopovereenkomst wat de rechtbank betreft rechtsgeldig tot stand is gekomen en gebleven. [eiser] kan dus een beroep doen op de volmacht die in de koopovereenkomst is verleend, zodat [eiser] ontvankelijk is in zijn vorderingen.
Is een koopovereenkomst tot stand gekomen?
5.3.
[gedaagde] betwist dat een koopovereenkomst tot stand is gekomen en voert daartoe aan dat de koopovereenkomst niet door [A] is ondertekend. Op p. 11 ontbreekt namelijk de handtekening van [A] en ook heeft [A] verklaard dat geen koopovereenkomst tot stand gekomen is, aldus [gedaagde] .
5.4.
De rechtbank overweegt als volgt. Voor de vraag of sprake is van een overeenkomst, is van belang of sprake is van aanbod en aanvaarding daarvan (art. 6:127 BW). In deze zaak heeft [gedaagde] aangeboden om de onroerende zaak te kopen met toezending van de koopovereenkomst. Vaststaat dat [eiser] dat aanbod heeft aanvaard. Naar het oordeel van de rechtbank heeft ook [A] dat aanbod aanvaard, omdat dit volgt uit de omstandigheid dat zij op vrijwel elke pagina van het aan haar toegezonden document haar paraaf heeft gezet, op de laatste bladzijde van het document haar handtekening en haar advocaat namens haar heeft verklaard ‘dat mijn cliënte de betreffende koop-/verkoopovereenkomst heeft ondertekend’. De omstandigheid dat de handtekening op de handtekeningenpagina nr. 11 van de koopovereenkomst ontbreekt, is dan onvoldoende om aan te nemen dat [A] niet met het aanbod instemde. Dit kan namelijk evengoed het gevolg zijn van een vergissing, nu de laatste bladzijde van het document – wat normaal gesproken de handtekeningpagina is – de ontvangstbevestiging en niet de overeenkomst zelf betreft en die bladzijde wel door [A] is ondertekend. Ook de verklaring van [A] dat ‘geen koopovereenkomst tot stand is gekomen’, is onvoldoende, omdat niet toegelicht wordt waarom dat het geval zou zijn, nu zij wel parafen en haar handtekening heeft gezet.
5.5.
[gedaagde] heeft tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat hij zijn twijfels had over de vraag of [A] met de verkoop instemde, vanwege haar mededeling bij de bezichtiging en de gang van zaken rond de ondertekening en toezending van de koopovereenkomst. Hoewel de rechtbank kan invoelen dat [gedaagde] extra voorzichtig was vanwege de vechtscheiding tussen [eiser] en [A] , is dat onvoldoende om zijn standpunt dat [A] niet instemde met de verkoop, te volgen. Niet in geschil is immers dat de parafen en handtekening daadwerkelijk door [A] zijn gezet en dat namens haar is verklaard dat zij de overeenkomst heeft ondertekend. Daaruit mocht [gedaagde] afleiden dat [A] met de verkoop instemde.
5.6.
[gedaagde] heeft nog aangevoerd dat uit het emailbericht van [eiser] van 29 juni 2022 volgt, dat ook [eiser] meende dat met de toezending van het door [A] gebrekkig ondertekende document op 24 juni 2022 geen overeenkomst tot stand was gekomen, omdat [eiser] schrijft dat ‘andere aanpassingen’ niet nodig zijn voor een geldige overeenkomst. De verrichtte aanpassing, te weten het aanvullen van de datum bij de ondertekening op de ontvangstbevestiging op 29 juni 2022, zou dus wel nodig zijn geweest, aldus [gedaagde] .
5.7.
De rechtbank volgt [gedaagde] hierin niet. Vooropgesteld zij dat het vermelden van een datum niet vereist is voor het aanvaarden van een aanbod. Een datum kan wel relevant zijn voor de bewijstechnische vraag wanneer een overeenkomst tot stand is gekomen, maar vanwege de bijgevoegde emailberichten is daar in deze zaak geen onduidelijkheid over. Ook de vraag of [eiser] meende dat het plaatsen van een datum noodzakelijk was, is niet relevant. Het ging er immers om dat [A] met de verkoop instemde. Die instemming volgt, zoals hiervoor is overwogen, uit de parafering, ondertekening en begeleidende email van mr. Stassen, zodat naar het oordeel van de rechtbank op 24 juni 2022 sprake was van een rechtsgeldige overeenkomst.
Is de koopovereenkomst ontbonden?
5.8.
[gedaagde] stelt dat hij de koopovereenkomst heeft ontbonden, omdat hij een ontbindingsverklaring heeft toegezonden aan [eiser] en [A] daarmee heeft ingestemd. In het WhatsApp gesprek met [A] reageert zij namelijk op 29 juni 2022 met drie ‘duimpjes omhoog’.
5.9.
De rechtbank volgt deze stelling van [gedaagde] niet, reeds omdat voor een beëindiging van de overeenkomst met wederzijds goedvinden instemming van alle partijen is vereist en vaststaat dat [eiser] niet met de door [gedaagde] gewenste ontbinding heeft ingestemd.
5.10.
[gedaagde] stelt daarnaast dat hij de koopovereenkomst heeft ontbonden omdat hij een beroep heeft gedaan op de bedenktijd die artikel 16 van de koopovereenkomst biedt.
5.11.
De rechtbank overweegt dat, voor zover [gedaagde] al een beroep op deze bedenktijd kon doen, dat beroep te laat is geweest. Op grond van artikel 16 van de koopovereenkomst wordt de bedenktijd als volgt berekend:
“De bedenktijd duurt drie dagen en begint om 0.00 uur van de dag die volgt op de dag dat de door partijen ondertekende koopovereenkomst (in kopie) aan koper ter hand is gesteld. Indien de bedenktijd op een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag eindigt, wordt deze verlengd tot en met de eerstvolgende dag die niet een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag is. De bedenktijd wordt, zo nodig, zoveel verlengd, dat daarin ten minste twee dagen voorkomen die niet een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag zijn. Als koper binnen de bedenktijd de koopovereenkomst wil ontbinden, moet hij ervoor zorgdragen dat de ontbindingsverklaring verkoper of dienst makelaar voor het einde van de bedenktijd bereikt.”
5.12.
Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen, is de koopovereenkomst op 24 juni 2022 tot stand gekomen en diezelfde dag door [eiser] aan [gedaagde] gezonden. Dat betekent dat de bedenktijd op zaterdag 25 juni 2022 inging en eindigde op dinsdag 28 juni 2022. Het toezenden van een ontbindingsverklaring bij email van 29 juni 2022 is dan te laat.
Kan [gedaagde] een beroep doen op het ondertekeningsvoorbehoud?
5.13.
[gedaagde] stelt dat hij met zijn verklaring van 29 juni 2022 een beroep heeft gedaan op het voorbehoud in artikel 17 van de koopovereenkomst en dat daarom geen nakoming van de koopovereenkomst kan worden gevorderd.
5.14.
Artikel 17 van de koopovereenkomst luidt als volgt:
“17.1. Uit deze koopovereenkomst vloeien pas verplichtingen voort als beide partijen deze koopovereenkomst hebben ondertekend.
17.2.
De partij die deze koopovereenkomst als eerste ondertekent, doet dit onder
voorbehoud dat hij uiterlijk op de 3de werkdag nadat hij de koopovereenkomst ondertekend heeft (een kopie van) de door beide partijen ondertekende koopovereenkomst heeft ontvangen. Indien de partij die als eerste heeft ondertekend níet tijdig (een kopie van) de door beide partijen ondertekende koopovereenkomst heeft ontvangen, heeft deze partij het recht zich op het voorbehoud te beroepen, waardoor hij niet (meer) gebonden is. Dit recht vervalt als daar niet uiterlijk op de tweede werkdag nadat alsnog (een kopie van) de door beide partijen ondertekende koopovereenkomst is ontvangen, gebruik van is gemaakt.”
5.15.
De rechtbank overweegt dat, voor zover [gedaagde] met zijn bericht van 29 juni 2022 al een beroep op dit voorbehoud heeft gedaan, dat beroep te laat is geweest. Zoals ten aanzien van de bedenktijd hiervoor is overwogen, was dinsdag 28 juni 2022 de tweede werkdag na ontvangst van de ondertekende koopovereenkomst, zodat het toezenden van een verklaring op 29 juni 2022 te laat was.
De betalingsvordering
5.16.
[eiser] vordert nakoming van de contractueel overeengekomen boete van 10% van de koopprijs, te weten € 60.000,-, te vermeerderen met handelsrente vanaf 2 september 2022. [gedaagde] heeft verweer gevoerd tegen de gevorderde handelsrente, omdat volgens hem geen sprake is van een handelsovereenkomst. Het ging namelijk om de aankoop van een perceel grond met woning en aanhorigheden, die bestemd was om als privébelegging te dienen. Bovendien is de overeenkomst ontbonden, zodat sprake is van een schadevergoedingsvordering en alleen de wettelijke rente van toepassing kan zijn, aldus [gedaagde] .
5.17.
Op grond van artikel 6:119a lid 1 BW is de wettelijke handelsrente van toepassing op handelsovereenkomsten en wordt onder handelsovereenkomst verstaan, de overeenkomst om baat die een of meer van de partijen verplicht om iets te geven of te doen en die tot stand is gekomen tussen een of meer natuurlijke personen die handelen in de uitoefening van een beroep of bedrijf of rechtspersonen.
5.18.
De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde] onvoldoende gemotiveerd heeft betwist dat de onroerende zaak is gekocht in het kader van de uitoefening van beroep of bedrijf. Daarbij is van belang dat, hoewel [gedaagde] zich op het standpunt stelt dat ‘slechts’ een perceel grond met woning is gekocht, naar het oordeel van de rechtbank voldoende vast is komen te staan dat sprake was van een camping. Dit is immers wat in artikel 6.3 van de koopovereenkomst is opgenomen als bestemming van de onroerende zaak en wordt ook steevast in de correspondentie tussen partijen vermeld. Dat niet de onderneming maar alleen de onroerende zaak is verkocht, is niet van belang voor de beoordeling van de functie van het verkochte. Verder heeft [gedaagde] tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat het niet zijn bedoeling was om zelf op de camping te wonen, maar om deze te verhuren. Dat dit een privébelegging betrof, maakt niet dat bij de aankoop van de camping geen sprake is van de uitoefening van beroep of bedrijf. Daarbij is van belang dat [gedaagde] meerdere onroerende zaken op naam heeft staan, die ontwikkelt en daar zijn inkomsten mee verdient. [eiser] heeft dan ook voldoende onderbouwd dat [gedaagde] handelde in de uitoefening van beroep of bedrijf, en [gedaagde] heeft dat onvoldoende gemotiveerd betwist.
5.19.
Ten aanzien van de ontbinding is het de vraag of [eiser] daar, zonder machtiging van [A] , toe bevoegd was. Ook als de overeenkomst door [eiser] is ontbonden, doet dat evenwel niet af aan de verschuldigdheid van de boete, omdat die onmiddellijk opeisbaar is. De rechtbank zal de gevorderde handelsrente daarom toewijzen.
Het beroep van [gedaagde] op matiging
5.20.
[gedaagde] heeft tijdens de mondelinge behandeling nog een beroep gedaan op matiging van de overeengekomen boete, omdat betaling van het bedrag van € 60.000,- niet redelijk zou zijn nu de onroerende zaak alsnog en tegen een hogere prijs is verkocht.
5.21.
Op grond van artikel 6:94 BW kan de rechter, indien de billijkheid dit klaarblijkelijk eist, een bedongen boete matigen. De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde] onvoldoende heeft onderbouwd dat hiervan sprake is. De enkele omstandigheid dat de onroerende zaak alsnog en tegen een hogere koopprijs is verkocht, is daarvoor onvoldoende. Daarbij is van belang dat [eiser] heeft weersproken dat die hogere koopprijs ertoe leidde dat hij geen schade meer leed, omdat de onroerende zaak door de tekortkoming van [gedaagde] langer te koop stond en hij in de tussentijd de daarmee samenhangede kosten moest blijven voldoen. De rechtbank wijst het beroep op matiging af.
De proceskosten
5.22.
[gedaagde] wordt in deze procedure in het ongelijk gesteld. Hij wordt daarom in de proceskosten veroordeeld. De proceskosten aan de zijde van [eiser] worden als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding
254,41
- griffierecht
1.301,00
- salaris advocaat
2.366,00
(2,00 punten × € 1.183,00)
Totaal
3.921,41

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 60.000,00, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW met ingang van 2 september 2022 tot de dag van volledige betaling,
6.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot dit vonnis vastgesteld op € 3.921,41, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
6.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.C. Rozeboom en in het openbaar uitgesproken door mr. A.M. van Diggele op 12 april 2023.