ECLI:NL:RBOVE:2023:1411

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
20 april 2023
Publicatiedatum
20 april 2023
Zaaknummer
84.030027.22 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor feitelijke leidinggeving aan onjuiste belastingaangiften door vennootschappen

Op 20 april 2023 heeft de Rechtbank Overijssel een 47-jarige man veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar. De man was beschuldigd van feitelijke leidinggeving aan het doen van onjuiste belastingaangiften door de besloten vennootschappen [bedrijf 1] B.V. en [bedrijf 2] B.V. Het onderzoek wees uit dat de man, kennelijk uit financieel gewin, opzettelijk onjuiste aangiften omzetbelasting heeft laten doen, wat resulteerde in een totaal belastingnadeel van € 208.610,-- voor de overheid. De rechtbank oordeelde dat de verdachte als enige bestuurder van de vennootschappen verantwoordelijk was voor de onjuiste aangiften en dat hij op de hoogte moest zijn van de onjuistheden in de aangiften. De verdediging stelde dat de verdachte geen opzet had, maar de rechtbank verwierp dit verweer. De rechtbank achtte de feiten wettig en overtuigend bewezen en legde een gevangenisstraf op die in lijn is met de oriëntatiepunten voor strafmaat bij fraude.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 84.030027.22 (P)
Datum vonnis: 20 april 2023
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1975 in [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
6 april 2023.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van officier van justitie
mr. A.M. Ruige en van wat door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. J.J.J. Broekhuizen, advocaat in Putten, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte feitelijke leiding heeft gegeven aan het doen van onjuiste aangiften omzetbelasting door [bedrijf 1] B.V. (feit 1) en [bedrijf 2] B.V. (feit 2);
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1
De besloten vennootschap [bedrijf 1] B.V.
op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 27 februari 2017 t/m 21 juni 2018 te Vaassen en/of IJhorst en/of Apeldoorn, in elk geval in Nederland,
(tezamen en in vereniging met (een) ander(en) en/of alleen)
(telkens) opzettelijk een of meer bij de belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de
Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten een of meer (digitale) aangiften voor de
omzetbelasting ten name van de besloten vennootschap [bedrijf 1] B.V. over
- de maanden januari, februari, maart, april, mei, juni, juli, augustus, september en/of november van het jaar 2017 (DOC-004);
- de maanden februari en mei van het jaar 2018 (DOC-004);
(telkens) onjuist en/of onvolledig heeft/hebben gedaan, althans heeft/hebben doen/laten doen,
immers heeft/hebben de besloten vennootschap [bedrijf 1] B.V. en/of zijn/haar
mededader(s)
(telkens) op/in de ingediende aangiften omzetbelasting een onjuist bedrag aan verschuldigde
omzetbelasting opgegeven, althans doen/laten opgeven,
terwijl die feiten (telkens) ertoe strekten dat te weinig belasting werd geheven,
tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte (telkens) opdracht heeft gegeven en/of aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte feitelijke leiding heeft gegeven;
2
De besloten vennootschap [bedrijf 2] B.V.
op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 12 april 2018 t/m 31 december 2019 te Vaassen en/of IJhorst en/of Apeldoorn, in elk geval in Nederland,
(tezamen en in vereniging met (een) ander(en) en/of alleen)
(telkens) opzettelijk een of meer bij de belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de
Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten een of meer (digitale) aangiften voor de
omzetbelasting ten name van de besloten vennootschap [bedrijf 2] B.V. over
- het eerste, tweede, derde en/of vierde kwartaal van het jaar 2018 (DOC-003);
- het eerste en/of tweede kwartaal van het jaar 2019 (DOC-003);
(telkens) onjuist en/of onvolledig heeft/hebben gedaan, althans heeft/hebben doen/laten doen,
immers heeft/hebben de besloten vennootschap [bedrijf 2] B.V. en/of zijn/haar
mededader(s),
(telkens) op/in de ingediende aangiften omzetbelasting een onjuist bedrag aan verschuldigde
omzetbelasting opgegeven, althans doen/laten opgeven,
terwijl die feiten (telkens) ertoe strekten dat te weinig belasting werd geheven,
tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte (telkens) opdracht heeft gegeven en/of aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte feitelijke leiding heeft gegeven;

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsmotivering

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken, omdat hij geen opzet heeft gehad op het onjuist doen van de belastingaangiften.
4.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
In de ten laste gelegde periode was verdachte tot 20 mei 2019 de enige (alleen/zelfstandig bevoegde) bestuurder van [bedrijf 1] B.V. [2] en [bedrijf 2] B.V. [3]
Er heeft een boekenonderzoek plaatsgevonden naar [bedrijf 1] B.V. en
[bedrijf 2] B.V. Daarbij is de omzet die in de ten laste gelegde periode via de bankrekeningen van de B.V.’s heeft gelopen vergeleken met de aangiften omzetbelasting:
[bedrijf 1] B.V.
Aangifte omzetbelasting over tijdvak
Vermelde omzet in aangifte omzetbelasting
Omzet die volgt uit bankmutaties [4]
Mei 2018
0 (nihil) [5]
€ 15.000,--
Februari 2018
0 (nihil) [6]
€ 24.500,--
November 2017
0 (nihil) [7]
€ 33.500,--
September 2017
€ 36.105,-- [8]
€ 80.500,--
Augustus 2017
€ 9.791,-- [9]
€ 103.275,--
Juli 2017
€ 15.962,-- [10]
€ 95.487,50
Juni 2017
€ 63.957,-- [11]
€ 149.362,50
Mei 2017
€ 7.297,-- [12]
€ 78.750,--
April 2017
€ 20.269,-- [13]
€ 122.875,--
Maart 2017
€ 54.486,-- [14]
€ 72.950,--
Februari 2017
€ 18.571,-- [15]
€ 155.250,--
Januari 2017
€ 12.834,-- [16]
€ 52.400,--
[bedrijf 2] B.V.
Aangifte omzetbelasting over tijdvak
Vermelde omzet in aangifte omzetbelasting
Omzet die volgt uit bankmutaties [17]
1e kwartaal 2019
0 (nihil) [18]
€ 77.500,--
4e kwartaal 2018
€ 68.486,-- [19]
€ 252.500,--
3e kwartaal 2018
€ 57.051,-- [20]
€ 222.332,--
2e kwartaal 2018
€ 35.645,-- [21]
€ 43.130,--
1e kwartaal 2018
€ 16.800,-- [22]
€ 39.684,--
Op basis daarvan stelt de rechtbank vast dat in de aangiften omzetbelasting telkens een te lage omzet is vermeld. Daardoor is door [bedrijf 1] B.V. een belastingnadeel ontstaan van € 129.228,-- [23] en door [bedrijf 2] B.V. van € 79.382,--. [24]
De hiervoor vermelde omzetaangiften zijn alle gedaan door een medewerker van [bedrijf 3] V.O.F., die de boekhouding voor de vennootschappen van verdachte verzorgde. De heer [naam 1] , vennoot van [bedrijf 3] V.O.F., heeft verklaard: ‘
wij dienen de aangiften in op basis van de administratie die we hebben ontvangen’. [25] Op de vraag aan verdachte tijdens het onderzoek ter terechtzitting op 6 april 2023 of hij de aangiften controleerde heeft verdachte geantwoord: ‘
[naam 1] gaf mij de stukken en vertelde mij dan wat ik aan de Belastingdienst moest betalen’.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat bij verdachte opzet op de verweten gedragingen ontbreekt. Hij accordeerde de door de boekhouder opgestelde aangiften na een uitleg van de boekhouder en vertrouwde er volledig op dat de boekhouder de aangiften juist en volledig deed, aldus de verdediging.
De rechtbank overweegt als volgt. De boekhouder heeft verklaard dat de aangiftes zijn gedaan op basis van de administratie die hij van verdachte ontving. Het spreekt voor zich dat een boekhouder of adviseur zonder de benodigde stukken niet in staat is om correcte aangiften te doen. Ook verdachte moet dit hebben geweten. Op grond van het dossier bestaat geen enkel aanknopingspunt om te vermoeden dat de boekhouder heeft gerommeld met de door verdachte aangeleverde administratie of dat hij (bewust of onbewust) omzet achterwege heeft gelaten bij het opstellen van de aangifte dan wel anderszins fouten heeft gemaakt. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat door verdachte een onvolledige/onjuiste administratie is overhandigd aan de boekhouder. Verdachte maakte (ook) verkoopfacturen op [26] en het kan niet anders dan dat hij wist dat daarbij omzetbelasting in rekening werd gebracht, en ongeveer hoeveel dat was. Ook moet hij – als directeur/eigenaar van de B.V.’s – hebben geweten wat de omvang van de omzet per kwartaal ongeveer was, en dus moet hij ook hebben geweten dat de omzetbelastingbedragen die de boekhouder hem voorhield niet konden kloppen. Uit de inhoud van de hiervoor vermelde bewijsmiddelen blijkt immers dat er een groot verschil zit tussen de omzet die volgt uit de bankmutaties en de in de aangiften omzetbelasting vermelde omzet. In een aantal gevallen is zelfs een nihilaangifte gedaan. Deze omstandigheden kunnen naar de uiterlijke verschijningsvorm niet anders worden geduid dan dat verdachte met zijn handelen opzet had op het doen van onjuiste aangiften omzetbelasting. Het verweer van de verdediging wordt daarmee verworpen.
Toerekening aan de vennootschappen
Op grond van artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) kunnen strafbare feiten worden begaan door een rechtspersoon. Hiertoe is van belang of de verboden gedraging in redelijkheid aan de rechtspersoon kan worden toegerekend. Het antwoord op deze vraag hangt af van de concrete omstandigheden van het geval, waartoe mede behoort de aard van de (verboden) gedraging. Een belangrijk oriëntatiepunt daarbij is of de gedraging heeft plaatsgevonden dan wel is verricht in de sfeer van de rechtspersoon. Van een gedraging in de sfeer van de rechtspersoon kan sprake zijn wanneer zich een of meer van de hierna volgende omstandigheden voordoen, zo bepaalde de Hoge Raad in het Drijfmest-arrest (HR 21 oktober 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF7938): het gaat om een handelen of nalaten van iemand die hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking hetzij uit andere hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon;
de gedraging past in de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon;
de gedraging is de rechtspersoon dienstig geweest in het door hem uitgeoefende bedrijf;
de rechtspersoon vermocht erover te beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden en zodanig of vergelijkbaar gedrag blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon aanvaard of placht te worden aanvaard. Onder aanvaarden is mede begrepen het niet betrachten van de zorg die in redelijkheid van de rechtspersoon kan worden gevergd met het oog op de voorkoming van de gedraging.
Het doen van de onjuiste aangiften omzetbelasting heeft plaatsgevonden in de sfeer van de vennootschappen, het doen van aangiften omzetbelasting valt binnen de normale bedrijfsvoering van de vennootschappen en dit is de vennootschappen dienstig geweest. Daarnaast vermocht de vennootschappen erover te beschikken of die gedragingen al dan niet plaatsvonden. De strafbare gedragingen die verdachte heeft verricht kunnen dan ook redelijkerwijs aan [bedrijf 1] B.V. en [bedrijf 2] B.V.
worden toegerekend. Dit betekent dat [bedrijf 1] B.V. en [bedrijf 2] B.V. kunnen worden aangemerkt als dader van het doen van onjuiste aangiften omzetbelasting.
Het opzet van verdachte, zoals hiervoor overwogen, kan worden toegerekend aan de vennootschappen.
Uit de inhoud van de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat verdachte in de ten laste gelegde periode tot 20 mei 2019 de enige (alleen/zelfstandig bevoegde) bestuurder is geweest voor de dagelijkse bedrijfsvoering van [bedrijf 1] B.V. en [bedrijf 2] B.V. Dat heeft tijdens het onderzoek ter terechtzitting ook niet ter discussie gestaan. Dat verdachte als feitelijke leidinggevende kan worden aangemerkt acht de rechtbank daarom wettig en overtuigend bewezen.
Partiële vrijspraken
Op basis van het dossier kan worden vastgesteld dat de aangifte omzetbelasting over het tweede kwartaal van 2019 namens [bedrijf 2] B.V. onjuist is, maar het dossier bevat onvoldoende bewijs om vast te stellen dat verdachte hieraan feitelijke leiding heeft gegeven. Deze aangifte is gedaan op 5 augustus 2019 – toen verdachte formeel geen bestuurder meer was – door [naam 2] (pagina 254), die volgens verdachte het bedrijf van hem had overgenomen. Van dit deel van de tenlastelegging zal de rechtbank verdachte daarom vrijspreken.
Verder is de rechtbank van oordeel dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten bevat om vast te kunnen stellen dat sprake is geweest van een gezamenlijke uitvoering en daarmee een nauwe en bewuste samenwerking tussen de vennootschappen en een of meer anderen. Daarom zal de rechtbank verdachte ook van dit deel van de tenlastelegging van beide feiten vrijspreken.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1
De besloten vennootschap [bedrijf 1] B.V.
in de periode van 27 februari 2017 t/m 21 juni 2018 in Nederland,
telkens opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de
Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten een aangifte voor de
omzetbelasting ten name van de besloten vennootschap [bedrijf 1] B.V. over
- de maanden januari, februari, maart, april, mei, juni, juli, augustus, september en november van het jaar 2017;
- de maanden februari en mei van het jaar 2018;
onjuist heeft laten doen,
immers heeft de besloten vennootschap [bedrijf 1] B.V.
telkens in de ingediende aangiften omzetbelasting een onjuist bedrag aan verschuldigde
omzetbelasting laten opgeven,
terwijl die feiten ertoe strekten dat te weinig belasting werd geheven,
aan welke bovenomschreven verboden gedragingen verdachte feitelijke leiding heeft gegeven;
2
De besloten vennootschap [bedrijf 2] B.V.
in de periode van 12 april 2018 t/m 20 mei 2019 in Nederland,
telkens opzettelijk een of meer bij de belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de
Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten een aangifte voor de
omzetbelasting ten name van de besloten vennootschap [bedrijf 2] B.V. over
- het eerste, tweede, derde en/of vierde kwartaal van het jaar 2018;
- het eerste kwartaal van het jaar 2019;
onjuist heeft laten doen,
immers heeft de besloten vennootschap [bedrijf 2] B.V.
telkens in de ingediende aangiften omzetbelasting een onjuist bedrag aan verschuldigde
omzetbelasting laten opgeven,
terwijl die feiten ertoe strekten dat te weinig belasting werd geheven,
aan welke bovenomschreven verboden gedragingen verdachte feitelijke leiding heeft gegeven.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 51 Sr en artikel 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1 en feit 2, telkens:
Het misdrijf:
feitelijke leiding geven aan het door een rechtspersoon begaan van opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twaalf maanden geëist.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte heeft, kennelijk uit financieel gewin, feitelijke leiding gegeven aan het doen van onjuiste belastingaangiften door [bedrijf 1] B.V. en [bedrijf 2] B.V. De geldstroom die via de zakelijke bankrekeningen van [bedrijf 1] B.V. en [bedrijf 2] B.V. heeft gelopen blijkt niet uit de aangiften omzetbelasting die verdachte heeft laten doen. Daardoor is het totale belastingnadeel € 208.610,--. Dat is het bedrag dat de overheid, en daarmee de samenleving, als gevolg van de handelwijze van verdachte is misgelopen. Naast het ontstane fiscale nadeel heeft verdachte door zo te handelen bovendien bijgedragen aan het ondermijnen van de belastingmoraal.
Gezien de ernst van de gepleegde feiten en de hoogte van het totale benadelingsbedrag kan naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen straf heeft de rechtbank de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) als uitgangspunt genomen. Voor fraude met een benadelingsbedrag van € 125.000,-- tot € 250,000,-- wordt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 9-12 maanden als oriëntatiepunt gegeven.
De rechtbank overweegt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten en dat hij een aantal weken geleden (opnieuw) met een nieuwe vennootschap is gestart terwijl hij voor de bewezenverklaarde feiten geen verantwoordelijkheid heeft genomen. De rechtbank ziet in de houding van verdachte dan ook geen reden om erop te vertrouwen dat verdachte zaken ditmaal anders gaat aanpakken. In die omstandigheden ziet de rechtbank aanleiding om hem een deels voorwaardelijke straf op te leggen. Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, passend en geboden.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57 en 63 Sr,

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 en feit 2, telkens:
Het misdrijf:
feitelijke leiding geven aan het door een rechtspersoon begaan van opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
4 (vier) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat de verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.S. de Waard, voorzitter, mr. M.B. van Werkhoven en
mr. M. van Berlo, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.P. Ponsteen, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 20 april 2023.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de FIOD/Belastingdienst met dossiernummer 70159 (procesdossier ‘Balloch’). Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.DOC-002. Dit is een ander geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, onder 5, Sv.
3.DOC-001. Dit is een ander geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, onder 5, Sv.
4.DOC-020. Dit is een ander geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, onder 5, Sv.
5.DOC-004, pagina 312 tot en met 315. Dit is een ander geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, onder 5, Sv.
6.DOC-004, pagina 324 tot en met 327. Dit is een ander geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, onder 5, Sv.
7.DOC-004, pagina 336 tot en met 339. Dit is een ander geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, onder 5, Sv.
8.DOC-004, pagina 344 tot en met 347. Dit is een ander geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, onder 5, Sv.
9.DOC-004, pagina 348 tot en met 351. Dit is een ander geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, onder 5, Sv.
10.DOC-004, pagina 352 tot en met 355. Dit is een ander geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, onder 5, Sv.
11.DOC-004, pagina 356 tot en met 359. Dit is een ander geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, onder 5, Sv.
12.DOC-004, pagina 360 tot en met 363. Dit is een ander geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, onder 5, Sv.
13.DOC-004, pagina 364 tot en met 367. Dit is een ander geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, onder 5, Sv.
14.DOC-004, pagina 368 tot en met 371. Dit is een ander geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, onder 5, Sv.
15.DOC-004, pagina 372 tot en met 375. Dit is een ander geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, onder 5, Sv.
16.DOC-004, pagina 376 tot en met 379. Dit is een ander geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, onder 5, Sv.
17.DOC-008.
18.DOC-003, pagina 257 tot en met 260. Dit is een ander geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, onder 5, Sv.
19.DOC-003, pagina 261 tot en met 264. Dit is een ander geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, onder 5, Sv.
20.DOC-003, pagina 265 tot en met 268. Dit is een ander geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, onder 5, Sv.
21.DOC-003, pagina 269 tot en met 272. Dit is een ander geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, onder 5, Sv.
22.DOC-003, pagina 273 tot en met 276. Dit is een ander geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, onder 5, Sv.
23.DOC-025.
24.DOC-026. De rechtbank heeft het totale berekende belastingnadeel ad € 136.307,-- verminderd met € 56.925,-- zijnde het berekende nadeel over het tweede kwartaal van 2019, nu verdachte zal worden vrijgesproken wat betreft de aangifte voor het tweede kwartaal van 2019.
25.G-002-01, pagina 155 van het digitale dossier.
26.Verklaring ter terechtzitting van 6 april 2023.