ECLI:NL:RBOVE:2023:1392

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
15 maart 2023
Publicatiedatum
19 april 2023
Zaaknummer
C/08/284355 / HA ZA 22-278
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid leverancier veevoer voor gezondheidsproblemen bij koeien en verjaring van vordering

In deze zaak vordert een veehouder schadevergoeding van zijn leverancier van veevoer, omdat hij gezondheidsproblemen bij zijn koeien toeschrijft aan het geleverde voer. De veehouder stelt dat de leverancier tekort is geschoten in de nakoming van de leveringsovereenkomst en onrechtmatig heeft gehandeld door ondeugdelijk voer te leveren. De leverancier betwist de aansprakelijkheid en voert aan dat de vordering is verjaard op grond van de verkorte verjaringstermijn in de algemene voorwaarden. De rechtbank oordeelt dat de vordering van de veehouder is verjaard, omdat hij niet tijdig heeft gereageerd op de aansprakelijkstelling. De rechtbank overweegt dat de algemene voorwaarden van toepassing zijn, ondanks dat de veehouder stelt deze nooit te hebben ontvangen. De rechtbank concludeert dat de veehouder stilzwijgend heeft ingestemd met de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden door jarenlang zaken te doen met de leverancier. De vordering van de veehouder wordt afgewezen en hij wordt veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: C/08/284355 / HA ZA 22-278
Vonnis van 15 maart 2023
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. P. Sipma te Drachten,
tegen
[gedaagde],
te [vestigingsplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. J. Streefkerk te Voorburg.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding;
- de conclusie van antwoord;
- de brief van de rechtbank van 28 oktober 2022 waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
- de akte overlegging producties van [eiser] ;
- de op verzoek van de rechtbank nogmaals toegezonden productie 31 van [eiser] ;
- de mondelinge behandeling van 19 januari 2023 en de op die zitting voorgedragen pleitnota van [eiser] .
1.2.
Hierna is vonnis bepaald.

2.De zaak in het kort

2.1.
In deze zaak houdt een veehouder een leverancier van veevoer aansprakelijk voor de schade die hij stelt te hebben geleden als gevolg van gezondheidsproblemen bij zijn koeien. Volgens de veehouder zijn die problemen namelijk veroorzaakt door het geleverde voer.
2.2.
De rechtbank zal hierna tot het oordeel komen dat de vorderingen van de veehouder op grond van de geldende algemene voorwaarden zijn verjaard.
3. De feiten
3.1.
[eiser] exploiteert een melkveehouderij.
3.2.
[gedaagde] produceert en levert diverse veevoederproducten ten behoeve van afnemers in de agrarische sector, waaronder mengvoer – ook wel krachtvoer genoemd – en maatmineralen.
3.3.
[gedaagde] heeft in de periode van 2005 tot eind juni 2017 diverse soorten mengvoer aan [eiser] geleverd. Vanaf juni 2015 betrof dit voer op basis van een specifiek voor [eiser] ontwikkeld recept.
3.4.
In april 2017 heeft [gedaagde] eenmalig ook maatmineralen aan [eiser] geleverd.
3.5.
[gedaagde] heeft voor iedere levering een factuur gestuurd aan [eiser] .
3.6.
Onderaan de facturen van [gedaagde] staat sinds (in ieder geval) 2005 de volgende verwijzing naar de Nevedi-voorwaarden (hierna te noemen: de algemene voorwaarden) vermeld:
Al onze verkopen en leveringen vinden plaats volgens de Algemene Voorwaarden Diervoederindustrie. Deze voorwaarden zijn door de NEVEDI gedeponeerd bij de K.v.K. Rotterdam nummer 24300214.
3.7.
Artikel 6 van de algemene voorwaarden luidt als volgt:
Iedere rechtsvordering tot schadevergoeding uit hoofde van aansprakelijkheid van het lid ter zake van gebreken in afgeleverde goederen of verrichte diensten zal verjaren door verloop van één jaar na het tijdstip van aflevering.
3.8.
Op enig moment hebben de koeien van [eiser] te kampen gekregen met verschillende gezondheidsproblemen.
3.9.
[eiser] heeft [gedaagde] herhaaldelijk aansprakelijk gesteld voor die gezondheidsproblemen, voor het eerst bij brief van 3 juli 2017 en voor het laatst bij brief van 11 januari 2021. In de brief van 3 juli 2017 schrijft [eiser] onder meer het volgende:
Door middel van deze brief stuit ik de termijn voor het aansprakelijk stellen, volgens de algemene voorwaarden veevoederindustrie.
3.10.
In opdracht van [eiser] heeft Expertisebureau Sweep Agro (hierna te noemen Sweep) onderzoek gedaan naar het door [gedaagde] geleverde krachtvoer/maatmineraal. Zij heeft naar aanleiding daarvan drie rapporten opgesteld, die dateren uit maart 2018, mei 2019 en februari 2020.
3.11.
Op verzoek van [eiser] heeft ook de Gezondheidsdienst voor Dieren (hierna te noemen: GD) een onderzoek gedaan, dat gericht was op het beoordelen van vergiftiging als verklaring voor de ziekteverschijnselen bij de koeien van [eiser] . GD heeft naar aanleiding van dat onderzoek in december 2019 een rapport opgesteld.
3.12.
[gedaagde] heeft expertisebureau McLarens opdracht gegeven onderzoek te doen naar de verwijten die [eiser] haar maakt. McLarens heeft naar aanleiding hiervan in oktober 2022 een rapport opgesteld.

4.Het geschil

4.1.
[eiser] vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voor recht te verklaren dat [gedaagde] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar leveringsovereenkomst, dan wel onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld, en [gedaagde] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 429.362,51, te vermeerderen met de wettelijke rente, en tot betaling van de kosten van deze procedure.
4.2.
[eiser] legt aan deze vorderingen, samengevat, het volgende ten grondslag. [gedaagde] is toerekenbaar tekort geschoten in de nakoming van de met [eiser] gesloten leveringsovereenkomst en heeft onrechtmatig jegens [eiser] gehandeld door ondeugdelijk krachtvoer en ondeugdelijke maatmineralen te leveren. Het geleverde voer en de geleverde mineralen waren namelijk anders van samenstelling dan op de etiketten vermeld was. [gedaagde] heeft bovendien haar zorgplicht geschonden door de maatmineralen verkeerd samen te stellen, terwijl zij precies wist wat de koeien van [eiser] nodig hadden. Het krachtvoer en de maatmineralen waren hierdoor schadelijk voor de koeien, met als gevolg dat deze gezondheidsproblemen hebben opgelopen. Na het toedienen van het voer in kwestie kregen veel koeien last van onder meer hevige klauwproblemen, uierontstekingen, weerstandsvermindering en vruchtbaarheidsproblemen, met een verminderde melkproductie tot gevolg. Ongeveer 80% van de veestapel is ziek geworden en een deel daarvan is overleden. [eiser] heeft door de toerekenbare tekortkoming dus schade geleden en [gedaagde] dient deze schade te vergoeden.
4.3.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure, de nakosten daaronder begrepen, en te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
In deze zaak ligt de vraag voor of [gedaagde] aansprakelijk kan worden gehouden voor de schade die [eiser] stelt te hebben geleden als gevolg van de gezondheidsproblemen van zijn koeien.
5.2.
[eiser] stelt zich onder verwijzing naar de rapporten van Sweep en GD op het standpunt dat die gezondheidsproblemen zijn veroorzaakt door het door [gedaagde] geleverde krachtvoer en de door haar geleverde maatmineralen.
5.3.
[gedaagde] betoogt onder verwijzing naar het rapport van McLarens dat het geleverde mengvoer en de geleverde maatmineralen voldeden aan de specificaties en betwist dat de gezondheidsproblemen van de koeien het gevolg zijn van de door haar geleverde producten. Het meest verstrekkende verweer van [gedaagde] is echter dat de vordering van [eiser] op grond van artikel 6 van de algemene voorwaarden, dat een verjaringstermijn van één jaar stelt, is verjaard. Volgens [gedaagde] heeft [eiser] met zijn aansprakelijkstelling van 11 januari 2021 namelijk voor het laatst de verjaring gestuit, zodat een nieuwe verjaringstermijn van een jaar is gaan lopen. Omdat de dagvaarding pas na het verstrijken van die termijn – namelijk op 15 juli 2022 – is betekend, is de vordering verjaard, aldus [gedaagde] .
5.4.
[eiser] heeft ter zitting erkend dat in de periode na 11 januari 2021 tot 15 juli 2022 geen stuitingshandelingen hebben plaatsgehad, zodat hiervan kan worden uitgegaan. Hij stelt zich echter op het standpunt dat [gedaagde] zich niet kan beroepen op de korte verjaringstermijn uit de algemene voorwaarden. Volgens [eiser] heeft hij die voorwaarden namelijk nooit ontvangen en is hem ook geen andere redelijke mogelijkheid geboden om van de algemene voorwaarden kennis te nemen. Hij meent dan ook dat de algemene voorwaarden geen deel uitmaken van de met [gedaagde] gesloten overeenkomst en roept voor zover nodig op grond van artikel 6:233 aanhef en onder b BW de vernietiging in van die voorwaarden.
5.5.
De rechtbank overweegt als volgt. De vraag of algemene voorwaarden deel uitmaken van een overeenkomst moet worden beantwoord aan de hand van de bepalingen over aanbod en aanvaarding (waaronder artikel 3:33 BW e.v. en 6:217 BW e.v.). Dit betekent dat een enkele verwijzing naar algemene voorwaarden op een na het sluiten van een overeenkomst toegezonden factuur in beginsel niet tot gevolg heeft dat die voorwaarden op die overeenkomst van toepassing zijn geworden. In het onderhavige geval hebben partijen echter jarenlang zaken met elkaar gedaan en staat vast dat op de door [gedaagde] aan [eiser] toegestuurde facturen steeds een verwijzing naar de algemene voorwaarden vermeld was. Uit die verwijzing kon worden begrepen dat [gedaagde] wenste dat de algemene voorwaarden op iedere volgende overeenkomst/levering van toepassing zouden zijn. [gedaagde] heeft onweersproken gesteld dat [eiser] na de ontvangst van de vele facturen in de loop der jaren nooit heeft laten blijken dat de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden bij hem op bezwaren stuitte. Het moet het er dan ook voor worden gehouden dat hij stilzwijgend met die toepasselijkheid heeft ingestemd, althans dat hij bij [gedaagde] het gerechtvaardigd vertrouwen heeft gewekt de algemene voorwaarden te aanvaarden. Dit betekent dat de algemene voorwaarden van toepassing zijn geworden op de rechtsverhouding tussen partijen. Voor zover [eiser] geen kennis heeft kunnen nemen van de inhoud van die voorwaarden, doet dit aan die toepasselijkheid niets af. Op grond van artikel 6:232 BW is een wederpartij namelijk ook aan algemene voorwaarden gebonden indien de gebruiker van die voorwaarden bij het sluiten van de overeenkomst begreep of moest begrijpen dat zij de inhoud daarvan niet kende.
5.6.
De vraag is vervolgens of [gedaagde] [eiser] een redelijke mogelijkheid heeft geboden om van de algemene voorwaarden kennis te nemen, als bedoeld in artikel 6:233 aanhef en onder b BW. Op grond van artikel 6:234 lid 1 BW is daarvan onder meer sprake indien de algemene voorwaarden voor of bij het sluiten van de overeenkomst aan de wederpartij ter hand zijn gesteld. Een redelijke en op de praktijk afgestemde uitleg van artikel 6:234 BW brengt bovendien mee dat aan de strekking van de in die bepaling vervatte regeling eveneens recht wordt gedaan, indien de wederpartij zich tegenover de gebruiker niet op vernietigbaarheid van een beding in algemene voorwaarden kan beroepen, wanneer zij ten tijde van het sluiten van de overeenkomst met dat beding bekend was of geacht kon worden daarmee bekend te zijn. Dit wordt niet anders wanneer de bekendheid van de wederpartij met de algemene voorwaarden of een daarin voorkomend beding niet door toedoen van de gebruiker maar op andere wijze is ontstaan. Ook in dat geval kan de wederpartij zich daarom niet op vernietigbaarheid op de voet van artikel 6:233 aanhef en onder b BW beroepen (HR 11 november 2022, ECLI:NL:HR:2022:1599).
5.7.
Volgens [gedaagde] heeft zij [eiser] een redelijke mogelijkheid geboden om van de algemene voorwaarden kennis te nemen, omdat de algemene voorwaarden in de jaren 2005-2010 steeds afgedrukt waren op de achterzijde van haar facturen. [gedaagde] wijst ter onderbouwing van haar standpunt dat de algemene voorwaarden bij [eiser] bekend waren ook op de in r.o. 3.9 geciteerde aansprakelijkstelling van 3 juli 2017, waarin [eiser] heeft opgemerkt dat hij “de termijn voor het aansprakelijk stellen, volgens de algemene voorwaarden veevoederindustrie” stuit. [eiser] betwist dat de algemene voorwaarden op de achterzijde van de facturen van [gedaagde] afgedrukt waren. Hij stelt zich op het standpunt dat de in zijn brief van 3 juli 2017 genoemde voorwaarden niet door [gedaagde] worden gebruikt en dat zijn opmerking in die brief was gebaseerd op de algemene voorwaarden van een andere voerleverancier, [bedrijf] .
5.8.
De rechtbank gaat ervan uit dat wel degelijk aan (de strekking van) het bepaalde in
artikel 6:234 lid 1 BW is voldaan en overweegt daartoe het volgende. [gedaagde] en [eiser] zijn beiden professionele partijen die in de periode van 2005 tot 2017 een langdurige handelsrelatie met elkaar hebben gehad. Blijkens het leverantieoverzicht dat bij de conclusie van antwoord als productie 8, bijlage 4 is overgelegd, heeft [gedaagde] gedurende deze periode tientallen malen mengvoer aan [eiser] geleverd. Zoals hiervoor overwogen, staat als onweersproken vast dat [gedaagde] voor iedere levering een factuur aan [eiser] heeft gestuurd, waarin werd gewezen op de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden.
5.9.
Daarnaast neemt de rechtbank in aanmerking dat [eiser] zich in de brief van 3 juli 2017 aan [gedaagde] zelf op de algemene voorwaarden heeft beroepen. De zinsnede “algemene voorwaarden veevoederindustrie” in deze brief komt bijna woordelijk overeen met de zinsnede “Algemene Voorwaarden Diervoederindustrie” die onderaan de facturen van [gedaagde] én bovenaan de algemene voorwaarden vermeld staat. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt dan ook niet in te zien dat [eiser] in zijn brief van 3 juli 2017 heeft bedoeld te verwijzen naar de algemene voorwaarden van een andere voerleverancier. De opmerking over het stuiten van “de termijn voor het aansprakelijk stellen” wijst er bovendien op dat [eiser] op de hoogte was van de verkorte verjaringstermijn van een jaar als bedoeld in artikel 6 van de algemene voorwaarden en dus kennis had van de inhoud van die voorwaarden. De brief van 3 juli 2017 is dan ook een belangrijke aanwijzing dat de algemene voorwaarden inderdaad, zoals [gedaagde] betoogt, in de jaren 2005-2010 aan [eiser] ter hand zijn gesteld, althans hem op een andere wijze bekend zijn geworden. Weliswaar stelt [eiser] zich op het standpunt dat de opmerking in kwestie was gebaseerd op de algemene voorwaarden van [bedrijf] , maar hij heeft nagelaten die voorwaarden te overleggen. Hierdoor is niet duidelijk geworden om welke voorwaarden dit gaat en wat de precieze inhoud daarvan is. Omdat [eiser] ter zitting – anders dan in de pleitnota van zijn advocaat – lijkt te hebben gesuggereerd dat deze voorwaarden toch de (ook door [gedaagde] gehanteerde) Nevedi-voorwaarden betroffen, is tevens van belang wanneer [eiser] de voorwaarden in kwestie precies van [bedrijf] heeft ontvangen. Ook dit heeft hij echter niet toegelicht. Bovendien is onvoldoende duidelijk waarom [eiser] kennelijk in de veronderstelling verkeerde dat hij zich in de handelsrelatie met [gedaagde] kon beroepen op algemene voorwaarden die [bedrijf] hanteerde.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat [eiser] onvoldoende heeft toegelicht en onderbouwd dat hij met zijn opmerking in de brief van 3 juli 2017 aan [gedaagde] heeft verwezen naar algemene voorwaarden van een andere voerleverancier en dat hij dus onvoldoende gemotiveerd heeft weersproken dat hij kennis had van de inhoud van de algemene voorwaarden. De rechtbank passeert daarom het verweer van [eiser] op dit punt en gaat ervan uit dat de algemene voorwaarden wel degelijk door [gedaagde] aan hem ter hand zijn gesteld, althans dat [eiser] in de periode dat hij met [gedaagde] zaken deed op een andere wijze met artikel 6 van die voorwaarden bekend is geworden. Dit betekent dat aan (de strekking van) het bepaalde in artikel 6:234 lid 1 BW is voldaan en dat [eiser] de algemene voorwaarden dus niet op grond van artikel 6:233 aanhef en onder b BW kan vernietigen.
5.10.
Nu het beroep op de vernietiging van de algemene voorwaarden niet slaagt, gelden deze onverkort. Dit leidt ertoe dat [gedaagde] terecht een beroep doet op de verkorte verjaringstermijn uit artikel 6 van die voorwaarden – waarvan [eiser] de rechtsgeldigheid op zichzelf niet heeft betwist – en dat de vorderingen van [eiser] dus zijn verjaard. Dit geldt ook voor zover aan deze vorderingen ten grondslag is gelegd sprake is van onrechtmatig handelen, omdat dit gelet op de stellingen van [eiser] als een gebrek in een verrichte dienst als bedoeld in artikel 6 van de algemene voorwaarden moet worden aangemerkt. De rechtbank zal de vorderingen van [eiser] daarom afwijzen.
5.11.
[eiser] is de partij die ongelijk krijgt en hij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] als volgt vastgesteld:
- griffierecht € 5.737,00
- salaris advocaat
€ 6.826,00+ (2,00 punten × € 3.413,00)
Totaal € 12.563,00
5.12.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

6.6. De beslissing

De rechtbank
6.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af;
6.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot dit vonnis vastgesteld op € 12.563,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover met ingang van de vijftiende dag na deze uitspraak tot de dag van volledige betaling;
6.3.
veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 163,00 aan salaris advocaat,
- te vermeerderen met € 75,00 aan salaris advocaat en met de explootkosten als [eiser] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden,
- en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van de vijftiende dag na deze uitspraak tot de dag van volledige betaling;
6.4.
verklaart de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.M. Essed, mr. M.J.C.M. Manders en mr. A. Mul en in het openbaar uitgesproken op 15 maart 2023.
(md)