Uitspraak
RECHTBANK Overijssel
1.De procedure
2.De zaak in het kort
4.Het geschil
5.De beoordeling
artikel 6:234 lid 1 BW is voldaan en overweegt daartoe het volgende. [gedaagde] en [eiser] zijn beiden professionele partijen die in de periode van 2005 tot 2017 een langdurige handelsrelatie met elkaar hebben gehad. Blijkens het leverantieoverzicht dat bij de conclusie van antwoord als productie 8, bijlage 4 is overgelegd, heeft [gedaagde] gedurende deze periode tientallen malen mengvoer aan [eiser] geleverd. Zoals hiervoor overwogen, staat als onweersproken vast dat [gedaagde] voor iedere levering een factuur aan [eiser] heeft gestuurd, waarin werd gewezen op de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat [eiser] onvoldoende heeft toegelicht en onderbouwd dat hij met zijn opmerking in de brief van 3 juli 2017 aan [gedaagde] heeft verwezen naar algemene voorwaarden van een andere voerleverancier en dat hij dus onvoldoende gemotiveerd heeft weersproken dat hij kennis had van de inhoud van de algemene voorwaarden. De rechtbank passeert daarom het verweer van [eiser] op dit punt en gaat ervan uit dat de algemene voorwaarden wel degelijk door [gedaagde] aan hem ter hand zijn gesteld, althans dat [eiser] in de periode dat hij met [gedaagde] zaken deed op een andere wijze met artikel 6 van die voorwaarden bekend is geworden. Dit betekent dat aan (de strekking van) het bepaalde in artikel 6:234 lid 1 BW is voldaan en dat [eiser] de algemene voorwaarden dus niet op grond van artikel 6:233 aanhef en onder b BW kan vernietigen.
€ 6.826,00+ (2,00 punten × € 3.413,00)