ECLI:NL:RBOVE:2023:1241

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
6 april 2023
Publicatiedatum
6 april 2023
Zaaknummer
84.325428.21 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verantwoordelijkheid van een montagebedrijf voor arbeidsongeval door onveilige werkomstandigheden met verreiker

Op 6 april 2023 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een montagebedrijf dat verantwoordelijk werd gehouden voor een ernstig arbeidsongeval op 10 september 2020 op een bouwplaats in Harderwijk. Tijdens het aanbrengen van gevelbeplating met een verreiker is deze omgevallen, waardoor drie werknemers ernstige verwondingen opliepen. De rechtbank oordeelde dat het bedrijf niet had voldaan aan de verplichtingen uit de Arbeidsomstandighedenwet, waaronder het niet adequaat instrueren van werknemers en het niet zorgen voor veilige arbeidsmiddelen. De verreiker was niet in de hoogwerkerstand gezet en er ontbrak een CE-markering voor de gebruikte werkbak. De rechtbank legde een geldboete op van 60.000 euro, waarvan 30.000 euro voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van werkgevers om te zorgen voor veilige werkomstandigheden en adequate instructies voor werknemers.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige economische kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 84.325428.21 (P)
Datum vonnis: 06 april 2023
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdacht bedrijf] B.V.
gevestigd aan [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 23 maart 2023.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. E.R. Jepkema en van wat namens verdachte door haar bestuurder de heer [naam 1] , ondersteund ter zitting door de heer [naam 2] , werkzaam bij verdachte als Kwaliteit, Arbo en Milieu (KAM) coördinator, en de raadsman van verdachte mr. A. Klaassen, advocaat in Barneveld, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte bij het laten uitvoeren van werkzaamheden door haar werknemers niet heeft voldaan aan meerdere voorschriften uit de Arbeidsomstandighedenwet en het Arbeidsomstandighedenbesluit, waardoor een levensgevaarlijke situatie voor die werknemers is ontstaan.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
verdachte op of omstreeks 10 september 2020, in de gemeente Harderwijk, als werkgever in de zin van artikel 1 van de Arbeidsomstandighedenwet al dan niet opzettelijk, handelingen heeft verricht en/of nagelaten in strijd met voormelde wet en/of de daarop berustende bepalingen, immers heeft verdachte toen daar op een bouwplaats gelegen aan of nabij de Knardijk West, zijnde een arbeidsplaats als bedoeld in artikel 1, derde lid onder g van genoemde wet, door [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] , zijnde (een) werknemer(s) van verdachte in de zin van genoemde wet, arbeid doen of laten verrichten, bestaande die arbeid uit - zakelijk weergegeven - het met (behulp van) een verreiker aanbrengen van metalen gevelplaten onder een luifel van een in aanbouw zijnd pand terwijl niet was / werd voldaan aan
- artikel 5 lid 1 van de Arbeidsomstandighedenwet, immers had verdachte bij het voeren van het arbeidsomstandighedenbeleid niet voldaan aan de verplichting schriftelijk in een inventarisatie en evaluatie vast te leggen welke (specifieke) risico’s het werken in werkbakken en/of het werken met hoogwerkers en/of verreikers met zich brengen en/of had verdachte bij het voeren van het arbeidsomstandighedenbeleid nagelaten schriftelijk in een inventarisatie en evaluatie vast te leggen welke (specifieke) risico’s het werken met (behulp van) een verreiker onder (een) luifel(s) met zich brengen en / of
- artikel 5 lid 3 van de Arbeidsomstandighedenwet, immers had verdachte niet in een plan van aanpak vastgelegd welke maatregelen zullen worden genomen in verband met de (specifieke) risico’s van het werken in werkbakken en/of het werken met hoogwerkers en/of verreikers en/of had verdachte niet in een plan van aanpak schriftelijk vastgelegd welke maatregelen zullen worden genomen in verband met de (specifieke) risico’s van het werken met (behulp van) een verreiker onder (een) luifel(s) (van een in aanbouw zijnd pand) en / of
- artikel 8 lid 1 van de Arbeidsomstandighedenwet, immers had verdachte nagelaten ervoor te zorgen dat genoemde werknemers, althans een of meer van genoemde werknemers, doeltreffend werd(en) ingelicht over de te verrichten werkzaamheden, te weten - zakelijk weergegeven - het met (behulp van) een verreiker en de daaraan verbonden / gekoppelde werkbak aanbrengen van metalen gevelplaten onder (een) luifel(s) (van een in aanbouw zijnd pand) en/of de daaraan verbonden risico’s, alsmede over de maatregelen die erop gericht zijn (waren) deze risico’s te voorkomen of te beperken en / of
- artikel 8 lid 4 van de Arbeidsomstandighedenwet, immers had verdachte nagelaten toe te zien op de naleving van de instructies en voorschriften gericht op het voorkomen of beperken van de in artikel 8 lid 1 van de Arbeidsomstandighedenwet genoemde risico’s; verdachte had nagelaten erop toe te zien dat de gebruikte arbeidsmiddelen (de verreiker en de daaraan verbonden / gekoppelde werkbak) op de juiste (voorgeschreven) wijze werden gebruikt en / of
- artikel 3 lid 1 van de Arbeidsomstandighedenwet, immers had verdachte niet gezorgd voor de veiligheid en/of de gezondheid van genoemde werknemers, althans een of meer van genoemde werknemers, inzake alle met de arbeid verbonden aspecten en daartoe niet een beleid gevoerd dat is gericht op zo goed mogelijke arbeidsomstandigheden en daarbij niet, gelet op de stand van de wetenschap en professionele dienstverlening, de arbeid zodanig heeft georganiseerd dat daarvan geen nadelige invloed uitgaat op de veiligheid en gezond van genoemde werknemers, althans een of meer van genoemde werknemers, aangezien verdachte niet de juiste en toegelaten / toegestane combinatie van verreiker en werkbak ter beschikking heeft gesteld voor bedoelde arbeid / werkzaamheden en / of
- art. 7.2 lid 1 Arbeidsomstandighedenbesluit, immers voldeed het door verdachte aan genoemde werknemers, althans een of meer van genoemde werknemers, ter beschikking gestelde arbeidsmiddel, te weten het samenstel van de verreiker en de daaraan verbonden / gekoppelde werkbak, niet aan de op dat arbeidsmiddel van toepassing zijnde Warenwetbesluiten, te weten het Warenbesluit machines en / of
- artikel 7.3 lid 2 Arbeidsomstandighedenbesluit, immers had verdachte een samenstel van verreiker en werkbak, zijnde (een) arbeidsmiddel(en) die op die arbeidsplaats ter beschikking van genoemde werknemers, althans een of meer van genoemde werknemers, werden gesteld om te voorkomen dat het gebruik van dat arbeidsmiddel / die arbeidsmiddelen gevaren voor de veiligheid en gezondheid van genoemde werknemers, althans een of meér van genoemde werknemers, opleverde niet uitsluitend gebruikt voor het doel, op de wijze en op de plaats waarvoor deze was / waren bestemd, aangezien voor de door verdachte ter beschikking gestelde werkbak – zakelijk weergegeven – door de fabrikant voor de door verdachte ter beschikking gestelde verreiker geen samenbouwverklaring was afgegeven en /of
- artikel 7.4 lid 3 van het Arbeidsomstandighedenbesluit, immers was het arbeidsmiddel, te weten de verreiker, waarmee bedoelde arbeid plaats vond, niet zodanig geplaatst, bevestigd of ingericht en/of werd niet zodanig gebruikt dat het gevaar dat zich een ongewenste gebeurtenis, zoals omvallen en/of kantelen, voordoet / voordeed zoveel mogelijk werd voorkomen, aangezien bedoelde verreiker – zakelijk weergegeven – was voorzien van een werkbak waarvoor de fabrikant (van de verreiker) geen (geldige) samenbouwverklaring had afgegeven en/of die verreiker niet in de zogeheten hoogwerkerstand stond en/of die verreiker niet elektrisch was aangesloten en / of
- artikel 7.18 lid 3 van het Arbeidsomstandighedenbesluit, immers werd het hijs- en/of hefwerktuig, te weten de verreiker, waarmee bedoelde arbeid plaats vond, niet bediend door personen, althans een persoon die daartoe een specifieke deskundigheid bezat(en),
terwijl daardoor, naar verdachte wist of redelijkerwijs moest weten, levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] ontstond of te verwachten was.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsmotivering

4.1
Inleiding
Op donderdag 10 september 2020 vond in de ochtend op een bouwlocatie aan de Knardijk West te Harderwijk een arbeidsongeval plaats.
De heer [slachtoffer 2] , de heer [slachtoffer 3] en de heer [slachtoffer 1] voerden op die locatie werkzaamheden uit voor verdachte. Zij brachten gevelbeplating aan onder een luifel van een in aanbouw zijnde pand. De werknemers stonden hierbij in een werkbak die aan een verreiker was bevestigd. Tijdens het zwenken van de werkbak is de complete verreiker omgevallen. De drie werknemers hebben door de val ernstig letsel opgelopen en moesten ter behandeling van het letsel in het ziekenhuis worden opgenomen.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
Het ten laste gelegde kan wettig en overtuigend worden bewezen. De verweten gedragingen zijn opzettelijk begaan en kunnen redelijkerwijs aan verdachte worden toegerekend.
4.3
Het standpunt van de verdediging
Verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde.
Het scenario dat de verreiker is omgevallen ten gevolge van toenemend drukverlies in de rechterachterband wordt niet uitgesloten door de bewijsmiddelen in het dossier.
Daarbij is het ongeval mogelijk geworden doordat de op zichzelf deskundige en
opgeleide werknemers niet de schakelaar in de combine op de stand ‘hoogwerker’ hadden
gezet. Deze keuze was in strijd met de werkinstructies.
Dat de achterband niet in orde was en de werknemers deze keuze zouden maken was voor verdachte als werkgever niet te voorzien en kan haar dus niet worden verweten. Datzelfde geldt voor het maximaal uitschuiven van de mast door de werknemers.
Voorts schrijft de Arbeidsomstandighedenwet niet voor dat in de RI&E alle potentiële risico’s omschreven moeten worden. De uitgevoerde werkzaamheden waren reguliere werkzaamheden op hoogte, zoals omschreven in de RI&E en het plan van aanpak. Daarbij is in de RI&E en het plan van aanpak opgenomen dat machines gebruikt moeten worden conform hun bestemming en gebruiksvoorschrift. Verdachte heeft de werknemers doeltreffend ingelicht over de gevaren tijdens de werkzaamheden en er was voldoende toezicht. Dat de werknemers er voor hebben gekozen een combinatie van verreiker en werkbak te gebruiken die niet was goedgekeurd, valt verdachte als werkgever niet te verwijten. De gebruikte arbeidsmiddelen waren op zich afzonderlijk goedgekeurd.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
4.4.1
Het arbeidsongeval
Op donderdag 10 september 2020 brachten werknemers van verdachte, te weten [slachtoffer 3] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] , gevelbeplating aan onder de luifel van een pand dat in aanbouw was op de bouwplaats aan de Knardijk West te Harderwijk. [1]
Voor het aanbrengen gebruikten de werknemers een verreiker van het merk Merlo type P40.17 met serienummer C0389283. De verreiker was voorzien van een werkbak van het merk De Lille NV, type AP57G met serienummer TDL2016052. Het platform van de werkbak was tijdens de werkzaamheden uitgeklapt in de breedte, waardoor het werkoppervlak twee keer zo groot werd. De bak was voorzien van een draaikrans waardoor de bak 180° kon zwenken van links evenwijdig naast de mast tot rechts evenwijdig naast de mast. Op de leuning van de werkbak waren twee houten balken bevestigd waarop horizontaal de gevelplaten werden gelegd. De werknemers stonden tijdens de werkzaamheden alle drie in de werkbak. De verreiker met werkbak werd bestuurd door de heer [slachtoffer 3] , met behulp van de afstandsbediening. [2]
Tijdens het aanbrengen van de gevelbeplating is de verreiker met werkbak omgevallen. De werkbak kwam hierbij eerst op het dak van het pand terecht, waarna de verreiker met werkbak verder naar beneden is gevallen. Ten tijde van het ongeval lag nog één plaat op de werkbak. [3]
De heer [slachtoffer 2] lag na de val onder de werkbak, aan de zijde van de giek. Zijn hoofd was beklemd onder de werkbak. De heer [slachtoffer 1] lag naast de werkbak. Zijn benen lagen beklemd onder het stalen hekwerk van de werkbak. De heer [slachtoffer 3] lag in de werkbak. [4]
De werknemers hebben ernstige verwondingen opgelopen bij het ongeval.
De heer [slachtoffer 2] had een aantal sneeën in zijn schedel, een gebroken nekwervel, een klaplong, gebroken ribben, een gescheurde milt, een kapotte darm en de liesslagader was doormidden gesneden. Het rechterbeen was op twee plekken verbrijzeld en het linker been op twee plaatsen gebroken. Ook waren drie tanden beschadigd. Hij heeft drie weken in het ziekenhuis gelegen. [5]
Het lichaam van de heer [slachtoffer 1] was aan de linker kant gekneusd en zeven ribben waren gebroken. De ribben zijn met schroeven en plaatjes weer vastgezet. Ook had hij een wond op zijn hoofd. Hij heeft vijf dagen in het ziekenhuis gelegen. [6]
De heer [slachtoffer 3] had een gescheurde nier, een gekneusde long, een zware hersenschudding, een verbrijzeld rechter schouderblad en snij- en schaafwonden. Hij heeft elf dagen in het ziekenhuis gelegen. [7]
Tijdens de zitting is door de vertegenwoordiger van verdachte, de heer [naam 1] , verklaard dat de heren [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] zijn hersteld, maar dat de heer [slachtoffer 2] nog aan het revalideren is. [8]
4.4.2
De gebruikte verreiker met werkbak
De rechtbank dient te beoordelen, aan de hand van de verschillende ten laste gelegde onderdelen, of voor de werknemers van verdachte een gevaarlijke situatie op de arbeidsplaats is (of kon) ontstaan en of verdachte dat wist of redelijkerwijs had moeten weten.
De rechtbank stelt allereerst vast dat tussen enerzijds verdachte en anderzijds [slachtoffer 3] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] een arbeidsverhouding bestond in dier voege dat verdachte werkgever was in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet. [9] De plaats waar de werkzaamheden door de werknemers werden uitgevoerd en waar het ongeval plaatsvond is tevens een arbeidsplaats in de zin van voornoemde wet.
De rechtbank stelt verder vast dat er gewerkt is met een verreiker met daaraan gekoppeld een andere werkbak dan door de fabrikant bij de verreiker is geleverd. [10] Het CE-certificaat van de verreiker en de samenbouwverklaring zijn afgegeven voor de combinatie van deze verreiker met een ander type werkbak; voor de gebruikte typen verreiker en werkbak bestond geen samenbouwverklaring. [11]
Daarnaast stelt de rechtbank vast dat de verreiker met werkbak ten tijde van het ongeval als hoogwerker is gebruikt om de werknemers op de juiste hoogte te brengen om de platen te kunnen monteren. Om de verreiker met werkbak als hoogwerker te gebruiken dient er in de cabine van de verreiker een schakelaar handmatig omgezet te worden naar de stand ‘hoogwerker’. Daarnaast moet de werkbak zowel hydraulisch als elektrisch op de verreiker worden aangesloten om als hoogwerker te functioneren. De afstandsbediening dient in de werkbak te zijn bevestigd en aangesloten te worden op de verreiker.
Ten tijde van het ongeval stond de verreiker in de cabine evenwel op de ‘tadiograaf / afstandsbediening’-stand en was de werkbak alleen hydraulisch aangesloten en niet ook elektrisch. Hierdoor functioneerde de verreiker als verreiker en niet als hoogwerker.
Wanneer de werkbak elektrisch aangesloten was geweest, had de verreiker de aangesloten werkbak 'herkend’ en zou de verreiker als hoogwerker zijn gaan functioneren. Er zou dan een veiligheidsmarge in werking zijn getreden, omdat er personen geheven werden en niet alleen materialen. De capaciteit van de verreiker zou dan gereduceerd zijn tot de helft van de normale capaciteit en er zouden veiligheidsvoorzieningen in werking zijn getreden met betrekking tot het werkbakgewicht, de overbelasting en de scheefstand. Ook de rotatiesnelheid van de werkbak zou zijn beperkt. [12]
Dat de verreiker in de hoogwerkerstand gezet moest worden bij het heffen van personen was bij de bestuurder en de medewerkers van verdachte niet bekend.
Zo heeft de bestuurder van verdachte, de heer [naam 1] , daarover verklaard, zakelijk weergegeven:

Voor mij was het onbekend dat de schakelaar omgezet moest worden en dat de werkbak elektrisch aangesloten moest worden. Daar is nooit over gesproken. We hebben altijd zo gewerkt. [13]
Ook de KAM-coördinator, de heer [naam 2] , heeft verklaard dat hij er niet mee bekend was dat de verreiker in de hoogwerkerstand gezet kon worden. Hij heeft geantwoord, zakelijk weergegeven, op de vraag “
In de cabine zit een schakelaar met een stand voor hoogwerker. Waar is deze voor?”:

Dat zegt mij zo niks.
En met betrekking tot het elektrisch aansluiten van de werkbak op de verreiker heeft hij verklaard, zakelijk weergegeven:

Ik denk dat het gebruikelijk is bij ons dat de werkbak niet elektrisch aangesloten wordt.” [14]
Ter zitting heeft de heer [naam 2] op de vraag of hij de gebruiksaanwijzing van de verreiker had gelezen, geantwoord:

Nee. [15]
De heer [slachtoffer 3] , de werknemer die de verreiker bestuurde, heeft hieromtrent verklaard, zakelijk weergegeven:

De machine werkte op de afstandsbediening. De hoogwerkerstand moet dan een andere stand geweest zijn waar ik niet aangezeten heb en volgens mij nog nooit aangezeten heb.Ik heb nog nooit eerder de werkbak elektrisch aangesloten op de verreiker.
Ik heb geen idee waarom de werkbak elektrisch kan worden aangesloten.” [16]
De rechtbank neemt als uitgangspunt bij de beoordeling van de ten laste gelegde onderdelen dat er gewerkt werd met een verreiker met werkbak alsof het een hoogwerker was, terwijl feitelijk de verreiker niet functioneerde als hoogwerker.
4.4.3
Risico Inventarisatie en Evaluatie en plan van aanpak
De eerste twee gedachtestreepjes in de tenlastelegging hebben betrekking op artikel 5 lid 1 en 3 van de Arbeidsomstandighedenwet. In dit artikel is bepaald dat de werkgever in het arbeidsomstandighedenbeleid, welk beleid schriftelijk dient te worden opgenomen in een risico-inventarisatie en evaluatie (RI&E) en een plan van aanpak, de risico’s vastlegt die de uit te voeren werkzaamheden met zich brengen en welke maatregelen in dat kader moeten worden genomen.
Er zijn binnen het bedrijf van verdachte een RI&E en plan van aanpak opgesteld in oktober 2018. In beide stukken ziet de daarin opgenomen module 30 op het werken op hoogte. Daarin is omschreven dat er gevaren zijn, onder andere door het werken met hoogwerkers/verreikers. Benoemd worden het vallen door het ontbreken van markering of adequate afdichtingen van sparingen en gaten en het vallen van materialen. [17]
Hierin zijn evenwel niet de risico’s omschreven die de werkzaamheden met zich brengen die worden uitgevoerd met een verreiker met werkbak, terwijl de verreiker niet in de hoogwerkerstand is gezet. Datzelfde geldt voor het risico van het omvallen van de verreiker.
Een groot deel van de werkzaamheden van werknemers van verdachte worden op hoogte uitgevoerd. Ten tijde van het ten laste gelegde was het gebruikelijk, zo blijkt uit de hiervoor genoemde verklaringen, dat hiervoor verreikers met werkbakken werden gebruikt. De risico’s die hiermee samen hingen, hadden dan ook concreet vermeld moeten worden in de RI&E en het plan van aanpak. Het enkel algemeen opnemen dat machines gebruikt moeten worden conform hun bestemming en gebruiksvoorschriften is, mede gelet op het gevaar van werken op hoogte met een verreiker en een werkbak, in dit geval onvoldoende concreet.
Doordat de risico’s van het werken met een verreiker met werkbak niet zijn onderkend en beschreven, zijn ook de maatregelen die genomen hadden moeten worden ten aanzien van die risico’s niet omschreven.
Dit onderdeel van de tenlastelegging is dan ook wettig en overtuigend bewezen.
4.4.4
Verstrekken inlichtingen
De derde en vierde gedachtestreepjes in de tenlastelegging hebben betrekking op artikel 8 lid 1 en 4 van de Arbeidsomstandighedenwet. Deze bepalingen zien op het verstrekken van inlichtingen door de werkgever aan de werknemers over de te verrichten werkzaamheden, de daaraan verbonden risico’s en de maatregelen gericht op deze risico’s en het toezicht op de naleving van die instructies.
De werknemers van verdachte kregen instructies over de werkzaamheden door middel van een instructieboekje. In dit instructieboekje is wel een paragraaf opgenomen over het werken met hoogwerkers, maar het bevat geen instructies over het werken met een verreiker met werkbak. [18]
De heer [slachtoffer 3] bediende ten tijde van het ten laste gelegde de verreiker met werkbak. Hij heeft een eendaagse cursus gevolgd waar hij instructies kreeg omtrent het werken met een hoogwerker. Hij heeft daarbij het ‘veiligheidscertificaat hoogwerker’ verkregen. De instructies die gegeven zijn op de cursus zien evenwel op het werken met hoogwerkers en niet op het werken met een verreiker met werkbak die niet in de hoogwerkerstand is gezet. [19]
De heer [naam 2] heeft ter zitting verklaard dat er ook geen zogeheten toolboxmeeting is gegeven omtrent het werken met verreikers met een werkbak die niet als hoogwerker functioneren. [20]
Nu de verreiker niet functioneerde als hoogwerker hadden er instructies verstrekt moeten worden die van toepassing waren op het werken met een verreiker met werkbak, aangezien het werken op deze manier andere risico’s met zich brengt en de te treffen maatregelen daarop aangepast hadden moeten worden.
Binnen het bedrijf van verdachte zijn die instructies niet gegeven, zodat het onderdeel van de tenlastelegging dat ziet op artikel 8 lid 1 Arbeidsomstandighedenwet wettig en overtuigend bewezen is.
Doordat dat onderdeel bewezen is verklaard, komt de rechtbank niet toe aan bewezenverklaring van het onderdeel dat ziet op artikel 8 lid 4 Arbeidsomstandighedenwet. Er kan immers geen toezicht worden gehouden op instructies die niet zijn gegeven en dus kon dat ook niet worden verlangd van verdachte. De rechtbank zal verdachte van dat onderdeel vrijspreken.
4.4.5
Arbeidsomstandighedenbeleid
Het vijfde gedachtestreepje in de tenlastelegging heeft betrekking op het arbobeleid zoals omschreven in artikel 3 lid 1 Arbeidsomstandighedenwet. In dit onderdeel is, kort gezegd, ten laste gelegd dat verdachte niet een zo goed mogelijk arbeidsomstandighedenbeleid heeft gevoerd met betrekking tot de veiligheid en gezondheid van de werknemers, door een verreiker met werkbak ter beschikking te stellen die niet als combinatie was goedgekeurd.
Zoals hiervoor reeds vastgesteld zijn de werkzaamheden ten tijde van het ten laste gelegde uitgevoerd met een verreiker waaraan een bepaald type werkbak was gekoppeld waarvoor geen samenbouwverklaring was afgegeven.
Binnen het bedrijf van verdachte zijn de verreiker en werkbak ter beschikking gesteld en is toegelaten dat de verreiker werd gebruikt in combinatie met deze werkbak om de gevelbeplating aan te brengen. Er is niet op toegezien dat een goedgekeurde combinatie van verreiker en werkbak werd gebruikt. Hierdoor is niet het juiste arbeidsomstandighedenbeleid gevoerd. Dit onderdeel is dan ook wettig en overtuigend bewezen.
4.4.6
Arbeidsmiddelen
De zesde, zevende en achtste gedachtestreepjes hebben respectievelijk betrekking op de artikelen 7.2 lid 1, 7.3 lid 2 en 7.4 lid 3 van het Arbeidsomstandighedenbesluit. In deze bepalingen is, kort gezegd, opgenomen dat deugdelijke en geschikte arbeidsmiddelen ter beschikking moeten worden gesteld door de werkgever, om gevaar voor de werknemers te voorkomen.
De arbeidsmiddelen moeten voldoen aan het van toepassing zijnde Warenwetbesluit – in dit geval houdt dat in dat de arbeidsmiddelen moeten zijn voorzien van een CE-markering–, de arbeidsmiddelen moeten worden gebruikt voor het doel waarvoor ze zijn ingericht en bestemd en de arbeidsmiddelen moeten zodanig worden geplaatst en ingericht dat ongewenste gebeurtenissen, zoals omvallen, worden voorkomen.
Zoals hiervoor reeds vastgesteld zijn de werkzaamheden ten tijde van het ten laste gelegde uitgevoerd met een verreiker waarvoor door de fabrikant een CE-markering was afgegeven behorend bij de combinatie met een andere werkbak. Voor de gebruikte werkbak was bij deze verreiker geen samenbouwverklaring afgegeven door de fabrikant.
Daarnaast is reeds vastgesteld dat de verreiker niet in de hoogwerkerstand stond en dat de werkbak niet elektrisch was aangesloten op de verreiker, waardoor de verreiker niet als hoogwerker functioneerde en de veiligheidsmarge niet in werking was getreden.
De arbeidsmiddelen zijn aan de werknemers ter beschikking gesteld en daarbij is niet voldaan aan de genoemde voorschriften. Hierdoor kon gevaar voor de veiligheid en gezondheid van de werknemers ontstaan, alsmede gevaar voor een ongewenste gebeurtenis, zoals omvallen, waarbij wordt verwezen naar de overwegingen onder 4.4.8 hierna. Deze onderdelen van de tenlastelegging zijn dan ook eveneens wettig en overtuigend bewezen.
4.4.7
Deskundigheid werknemer
Het laatste gedachtestreepje in de tenlastelegging heeft betrekking op artikel 7.18 lid 3 van het Arbeidsomstandighedenbesluit, welk artikel bepaalt dat het gebruikte hijs- en hefwerktuig bediend moet worden door een persoon die daartoe specifieke deskundigheid bezit.
Hiervoor is vastgesteld dat de heer [slachtoffer 3] degene was die de verreiker met werkbak bediende. Hij heeft een eendaagse cursus gevolgd voor de bediening van hoogwerkers. Hij heeft geen instructies gekregen voor de bediening van een verreiker met werkbak die niet als hoogwerker functioneerde.
Daarmee is wettig en overtuigend bewezen dat de heer [slachtoffer 3] niet de specifieke deskundigheid bezat voor de bediening van een verreiker met werkbak.
4.4.8
Overtreding artikel 32 Arbeidsomstandighedenwet
Toerekening
De rechtbank is van oordeel dat in het licht van het hiervoor overwogene de verdachte rechtspersoon (als werkgever) artikel 32 van de Arbeidsomstandighedenwet heeft overtreden. Daarbij wordt het volgende overwogen.
In het Drijfmest-arrest heeft de Hoge Raad bepaald dat de wet geen maatstaven bevat voor de vaststelling van het daderschap van de rechtspersoon en dat uit de wetsgeschiedenis met betrekking tot artikel 51 Wetboek van Strafrecht kan worden afgeleid dat het aan de rechter is overgelaten om invulling te geven aan de eisen waaraan moet zijn voldaan teneinde een rechtspersoon te kunnen aanmerken als dader van een strafbaar feit. [21] Uit de wetsgeschiedenis blijkt volgens de Hoge Raad verder dat een rechtspersoon kan worden aangemerkt als dader van een strafbaar feit indien de desbetreffende gedraging redelijkerwijs aan hem kan worden toegerekend.
De Hoge Raad heeft een aantal criteria geformuleerd voor aansprakelijkheid. Het hoofdcriterium is dat van de redelijke toerekening. Voor het antwoord op de vraag wanneer toerekening redelijk is, zijn volgens de Hoge Raad geen algemene regels te geven; het hangt af van de concrete omstandigheden van het geval, waartoe mede behoort de aard van de (verboden) gedraging. Een belangrijk oriëntatiepunt bij de toerekening is of de gedraging heeft plaatsgevonden dan wel is verricht in de sfeer van de rechtspersoon. Daarvan kan sprake zijn, indien zich een of meer van de volgende omstandigheden aandient of aandienen:
het gaat om een handelen of nalaten van iemand die hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking hetzij uit anderen hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon,
de gedraging past in de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon,
de gedraging is de rechtspersoon dienstig geweest in het door hem uitgeoefende bedrijf,
de rechtspersoon vermocht erover te beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden en zodanig of vergelijkbaar gedrag werd blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon aanvaard of placht te worden aanvaard. Onder bedoeld aanvaarden is mede begrepen het niet betrachten van de zorg die in redelijkheid van de rechtspersoon kon worden gevergd met het oog op de voorkoming van de gedraging.
Daarbij verdient volgens de Hoge Raad opmerking dat laatstbedoelde criteria, die plegen te worden aangeduid als "ijzerdraadcriteria", weliswaar zijn ontwikkeld met het oog op het functionele daderschap van een natuurlijk persoon (dus met het oog op de strafrechtelijke aansprakelijkheid van een natuurlijk persoon voor een gedraging van een andere natuurlijke persoon), maar dat zij in voorkomende gevallen tevens kunnen fungeren als maatstaven voor de toerekening van een gedraging van een natuurlijk persoon aan een rechtspersoon. [22] Het uit het IJzerdraad-arrest afkomstige aanvaardingscriterium is in het Drijfmest-arrest verruimd doordat dit nu ook omvat het niet betrachten van de zorg die in redelijkheid van de rechtspersoon kon worden gevergd ter voorkoming van de gedraging (punt 4).
De rechtbank is van oordeel dat het bewezenverklaarde, gelet op de hiervoor genoemde criteria, redelijkerwijs kan worden toegerekend aan verdachte. De werknemers verrichtten de werkzaamheden ten behoeve van verdachte en de werkzaamheden pasten in de normale bedrijfsvoering van verdachte. Dat werknemers van verdachte de keuze hebben gemaakt om een werkbak aan een verreiker te koppelen waar geen samenbouwverklaring voor was afgegeven kan aan verdachte worden toegerekend, omdat vanuit verdachte onvoldoende zorg is betracht ter voorkoming van deze gedraging door niet een goedgekeurde combinatie van verreiker en werkbak ter beschikking te stellen. Niet alleen heeft de werkvoorbereiding deze combinatie ter beschikking gesteld, ook fungeerde de heer [slachtoffer 3] in opdracht van verdachte hier als voorman.
Oorzakelijk verband tussen de gedragingen en het gevaar
Dat de verreiker mogelijk is omgevallen ten gevolge van afnemende druk in de rechterachterband, zoals de verdediging heeft betoogd, doet niets af aan de overwegingen hiervoor inzake de bewezen gedragingen en maakt deze conclusie niet anders. Er dient enkel een oorzakelijk verband te zijn tussen de ten laste gelegde gedragingen en het
gevaarvoor leven of ernstige schade dat bestond of dat te verwachten was. De rechtbank overweegt daarbij dat het werken op hoogte met een verreiker met werkbak, gevaar met zich meebrengt en dat maatregelen moeten worden genomen om dat gevaar te beperken. In het vorenstaande is reeds vastgesteld dat verdachte de risico’s van het gebruik van de verreiker met werkbak voor werken op hoogte niet heeft onderkend en niet heeft voldaan aan de verplichtingen die voortvloeien uit de Arbeidsomstandighedenwet en het Arbeidsomstandighedenbesluit die voor haar golden. Hierdoor was (reeds) levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van de werknemers te verwachten. De rechtbank benadrukt dat als de verreiker op de juiste wijze zou zijn aangesloten en gebruikt, de verreiker als hoogwerker zou hebben gefungeerd. In dat geval zou het beveiligingssysteem zijn ingeschakeld, onder andere een (voor)waarschuwing zijn gegeven en vanwege de grote scheefstand de werknemers zijn gewaarschuwd voor het dreigende gevaar.
Voor economische delicten als het ten laste gelegde, is “kleurloos opzet”, oftewel opzet op de gedraging, voldoende om het ten laste gelegde opzet bewezen te kunnen verklaren. Verdachte is in het treffen van maatregelen met het oog op de gezondheid en veiligheid van de werknemers tekortgeschoten. In het nalaten van het treffen van de benodigde maatregelen, ligt het opzet op dat nalaten besloten. Opzet op de wederrechtelijkheid behoeft slechts te bestaan indien in de tenlastelegging is opgenomen dat de verdachte “opzettelijk wederrechtelijk” heeft gehandeld. Dat is hier niet aan de orde, noch vereist (voor kwalificatie als economisch delict).
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
verdachte op 10 september 2020, in de gemeente Harderwijk, als werkgever in de zin van artikel 1 van de Arbeidsomstandighedenwet opzettelijk, handelingen heeft verricht en/of nagelaten in strijd met voormelde wet en/of de daarop berustende bepalingen, immers heeft verdachte toen daar op een bouwplaats gelegen aan de Knardijk West, zijnde een arbeidsplaats als bedoeld in artikel 1, derde lid onder g van genoemde wet, door [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] , zijnde werknemers van verdachte in de zin van genoemde wet, arbeid doen of laten verrichten, bestaande die arbeid uit - zakelijk weergegeven - het met behulp van een verreiker aanbrengen van metalen gevelplaten onder een luifel van een in aanbouw zijnd pand terwijl niet was / werd voldaan aan
- artikel 5 lid 1 van de Arbeidsomstandighedenwet, immers had verdachte bij het voeren van het arbeidsomstandighedenbeleid niet voldaan aan de verplichting schriftelijk in een inventarisatie en evaluatie vast te leggen welke (specifieke) risico’s het werken in werkbakken en verreikers met zich brengen en had verdachte bij het voeren van het arbeidsomstandighedenbeleid nagelaten schriftelijk in een inventarisatie en evaluatie vast te leggen welke (specifieke) risico’s het werken met (behulp van) een verreiker met zich brengen en
- artikel 5 lid 3 van de Arbeidsomstandighedenwet, immers had verdachte niet in een plan van aanpak vastgelegd welke maatregelen zullen worden genomen in verband met de (specifieke) risico’s van het werken in werkbakken en verreikers en had verdachte niet in een plan van aanpak schriftelijk vastgelegd welke maatregelen zullen worden genomen in verband met de (specifieke) risico’s van het werken met (behulp van) een verreiker en
- artikel 8 lid 1 van de Arbeidsomstandighedenwet, immers had verdachte nagelaten ervoor te zorgen dat genoemde werknemers doeltreffend werden ingelicht over de te verrichten werkzaamheden, te weten - zakelijk weergegeven - het met behulp van een verreiker en de daaraan verbonden / gekoppelde werkbak aanbrengen van metalen gevelplaten en de daaraan verbonden risico’s, alsmede over de maatregelen die erop gericht zijn (waren) deze risico’s te voorkomen of te beperken en
- artikel 3 lid 1 van de Arbeidsomstandighedenwet, immers had verdachte niet gezorgd voor de veiligheid en/of de gezondheid van genoemde werknemers inzake alle met de arbeid verbonden aspecten en daartoe niet een beleid gevoerd dat is gericht op zo goed mogelijke arbeidsomstandigheden en daarbij niet, gelet op de stand van de wetenschap en professionele dienstverlening, de arbeid zodanig heeft georganiseerd dat daarvan geen nadelige invloed uitgaat op de veiligheid en gezond van genoemde werknemers, aangezien verdachte niet de juiste en toegelaten / toegestane combinatie van verreiker en werkbak ter beschikking heeft gesteld voor bedoelde arbeid / werkzaamheden en
- art. 7.2 lid 1 Arbeidsomstandighedenbesluit, immers voldeed het door verdachte aan genoemde werknemers ter beschikking gestelde arbeidsmiddel, te weten het samenstel van de verreiker en de daaraan verbonden / gekoppelde werkbak, niet aan de op dat arbeidsmiddel van toepassing zijnde Warenwetbesluiten, te weten het Warenbesluit machines en
- artikel 7.3 lid 2 Arbeidsomstandighedenbesluit, immers had verdachte een samenstel van verreiker en werkbak, zijnde arbeidsmiddelen die op die arbeidsplaats ter beschikking van genoemde werknemers werden gesteld om te voorkomen dat het gebruik van die arbeidsmiddelen gevaren voor de veiligheid en gezondheid van genoemde werknemers opleverde niet uitsluitend gebruikt voor het doel, op de wijze en op de plaats waarvoor deze waren bestemd, aangezien voor de door verdachte ter beschikking gestelde werkbak – zakelijk weergegeven – door de fabrikant voor de door verdachte ter beschikking gestelde verreiker geen samenbouwverklaring was afgegeven en
- artikel 7.4 lid 3 van het Arbeidsomstandighedenbesluit, immers was het arbeidsmiddel, te weten de verreiker, waarmee bedoelde arbeid plaats vond, niet zodanig geplaatst, bevestigd of ingericht en werd niet zodanig gebruikt dat het gevaar dat zich een ongewenste gebeurtenis, zoals omvallen en/of kantelen, voordeed zoveel mogelijk werd voorkomen, aangezien bedoelde verreiker – zakelijk weergegeven – was voorzien van een werkbak waarvoor de fabrikant van de verreiker geen geldige samenbouwverklaring had afgegeven en die verreiker niet in de zogeheten hoogwerkerstand stond en die verreiker niet elektrisch was aangesloten en
- artikel 7.18 lid 3 van het Arbeidsomstandighedenbesluit, immers werd het hijs- en/of hefwerktuig, te weten de verreiker, waarmee bedoelde arbeid plaats vond, niet bediend door een persoon die daartoe een specifieke deskundigheid bezat,
terwijl daardoor, naar verdachte wist of redelijkerwijs moest weten, levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van voornoemde [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] ontstond of te verwachten was.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij haar daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 32 van de Arbeidsomstandighedenwet. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
het misdrijf: overtreding van voorschriften gesteld bij of krachtens artikel 32 van de Arbeidsomstandighedenwet, opzettelijk begaan door een rechtspersoon.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een geldboete van
€ 100.000,-, waarvan € 40.000,- voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
7.2
Het standpunt van de verdediging
Voor het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring mocht komen, heeft de raadsman toepassing van art. 9a Sr dan wel oplegging van een geheel voorwaardelijke straf bepleit.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de bedrijfsomstandigheden van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Op 10 september 2020 heeft op een bouwplaats in Harderwijk een ernstig arbeidsongeval plaatsgevonden. Een verreiker met werkbak is omgevallen tijdens het aanbrengen van gevelbeplating. Werknemers van verdachte waren die gevelbeplating aan het aanbrengen en stonden in de werkbak toen de verreiker omviel. De werknemers hebben alle drie ernstige verwondingen opgelopen bij het ongeval en hebben alle drie enige tijd in het ziekenhuis gelegen. De heren [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] zijn inmiddels hersteld, de heer [slachtoffer 2] is nog steeds aan het revalideren.
De verreiker die werd gebruikt bij de werkzaamheden had geen CE-markering voor de gebruikte werkbak en er was geen samenbouwverklaring voor deze combinatie van machines door de fabrikant afgegeven. Ook stond de verreiker niet in de hoogwerkerstand, waardoor de veiligheidsmarge niet was ingeschakeld, en was deze niet elektrisch aangesloten. Verdachte heeft niet gezorgd dat op adequate wijze werd gewerkt. De betrokken medewerkers waren onvoldoende geïnstrueerd. Gebleken is dat de bestuurder en KAM-coördinator zelf evenmin op de hoogte waren van het voorschrift om de verreiker in deze werksituatie op de hoogwerkerstand te zetten. Ter zitting hebben zij de opvatting geuit dat zij het ongeval, althans het gevaar dat de overtredingen in het leven hebben geroepen, nooit hadden en hebben kunnen voorzien. Het baart de rechtbank zorgen dat de vertegenwoordiging van verdachte kennelijk nog immer de risico’s van de overtredingen niet inziet.
De rechtbank acht het kwalijk dat binnen het bedrijf zo onachtzaam werd omgegaan met (het gebruik van) machines waarmee werkzaamheden werden verricht op (grote) hoogte. Het gebruiken van een werkbak die niet goedgekeurd was voor de betreffende verreiker en het niet inschakelen van de hoogwerkerstand hebben voor een zeer gevaarlijke situatie gezorgd voor die werknemers die de werkzaamheden op hoogte moesten verrichten.
Verdachte heeft door de werknemers onder deze omstandigheden de werkzaamheden te laten verrichten meerdere bepalingen van de Arbeidsomstandighedenwet en het Arbeidsomstandighedenbesluit overtreden en zich daarmee schuldig gemaakt aan overtreding van artikel 32 van de Arbeidsomstandighedenwet. Dit betreft een ernstig feit, dat de rechtbank verdachte aanrekent.
Ter zitting is de rechtbank gebleken dat, ondanks de opvattingen van de vertegenwoordiging ter zitting, binnen het bedrijf toch maatregelen zijn genomen. Zo wordt er nu beter op gelet dat de gebruikte arbeidsmiddelen voldoen aan de voorschriften en dat de veiligheidsregels worden nageleefd. Bovendien worden alleen nog hoogwerkers gebruikt bij het verrichten van werkzaamheden op hoogte. Daarnaast heeft verdachte de gewond geraakte medewerkers waar mogelijk ondersteund na het ongeval en heeft zij in dat verband haar verantwoordelijkheid genomen. Daar houdt de rechtbank rekening mee bij de strafoplegging.
De rechtbank houdt ook rekening met de documentatie van verdachte en hetgeen in soortelijke zaken als straf wordt opgelegd. De rechtbank zal een gedeeltelijk voorwaardelijke geldboete opleggen met een proeftijd van twee jaren, om het bedrijf ervan te doordringen dat de veiligheid op bouwlocaties, in het bijzonder ten aanzien van het werken op hoogte, uiterst serieus moet worden genomen en om te voorkomen dat wederom gevaar voor de veiligheid ontstaat.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op het hiervoor genoemde wetsartikel. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23 en 51 Wetboek van Strafrecht en de artikelen 1, 2 en 6 van de Wet op de Economische Delicten.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde voor het overige heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf: overtreding van voorschriften gesteld bij of krachtens artikel 32 van de Arbeidsomstandighedenwet, opzettelijk begaan door een rechtspersoon;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot betaling van
een geldboete van € 60.000,- (zegge: zestigduizend euro);
- bepaalt dat van deze geldboete een gedeelte van
€ 30.000,- (zegge: dertigduizend euro) niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de verdachte voor het einde van de
proeftijd van 2 (twee) jarende navolgende voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat de verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. van Berlo, voorzitter, mr. M.B. Werkhoven en mr. D. van den Berg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K. Offerein-Hulshoff, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 06 april 2023.
Buiten staat
Mr. D. van den Berg en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de Inspectie SZW, Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, van 22 november 2021 met nummer 2682-2020-0031, genaamd ‘Madeliefje’. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Het proces-verbaal algemeen dossier van 22 november 2021, pag. 14.
3.Het proces-verbaal algemeen dossier van 22 november 2021, pag. 14.
4.Het proces-verbaal van bevindingen van 10 september 2020, pag. 216.
5.Proces-verbaal van verhoor getuige ( [slachtoffer 2] ) van 19 november 2020, pag. 42.
6.Het proces-verbaal van verhoor getuige ( [slachtoffer 1] ) van 16 september 2020, pag. 37.
7.Het proces-verbaal van verhoor getuige ( [slachtoffer 3] ) van 19 april 2021, pag. 50.
8.Verklaring [naam 1] , afgelegd ter zitting van 23 maart 2023.
9.Proces-verbaal van verhoor vertegenwoordiger van de verdachte rechtspersoon ( [naam 1] ) van 28 september 2021, pag. 2 en 3.
10.Het proces-verbaal van bevindingen van 22 oktober 2020, pag. 123.
11.Het proces-verbaal onderzoek kraanboek en handleiding verreiker van 22 november 2021, pag. 195.
12.Het proces-verbaal algemeen dossier van 22 november 2021, pag. 21 en 22.
13.Proces-verbaal van verhoor vertegenwoordiger van de verdachte rechtspersoon ( [naam 1] ) van 28 september 2021, pag. 5.
14.Het proces-verbaal van verhoor getuige ( [naam 2] ) van 21 september 2021, pag. 62.
15.Verklaring [naam 2] , afgelegd ter zitting van 23 maart 2023.
16.Het proces-verbaal van verhoor getuige ( [slachtoffer 3] ) van 19 april 2021, pag. 55 en 56.
17.Proces-verbaal van bevindingen van 14 oktober 2021, pag. 188, 189, 778 en 788.
18.Proces-verbaal van bevindingen van 14 oktober 2021, pag. 191 en 804.
19.Het proces-verbaal van verhoor getuige ( [slachtoffer 3] ) van 19 april 2021, pag. 51 en 771.
20.Verklaring [naam 2] , afgelegd ter zitting van 23 maart 2023.
21.HR 21 oktober 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF7938
22.HR 23 februari 1954