3.1.Op 1 maart 2005 is [gedaagde] getrouwd met [Z] . Op 16 december 2010 zijn [gedaagde] en [Z] huwelijkse voorwaarden met elkaar aangegaan. In de notariële akte huwelijkse voorwaarden is, onder meer en voor zover van belang, het volgende opgenomen.
“(…)
GEMEENSCHAP VAN INBOEDEL
Artikel 1
Tussen de echtgenoten bestaat een gemeenschap van inboedel. De echtgenoten sluiten elke andere gemeenschap van goederen uit.
Artikel 2
1. Tot de gemeenschap van inboedel behoren het huisraad en hetgeen dient tot stoffering en meubilering van de woning of woningen van de echtgenoten, de vakantiewoningen daaronder begrepen.
2. Tot de gemeenschap van inboedel behoren niet:
a. boekerijen en verzamelingen van voorwerpen van kunst, wetenschap of geschiedkundige aard;
b. de roerende zaken die door de echtgenoten tijdens het huwelijk krachtens erfrecht of schenking worden verkregen en zaken die voor meer dan de helft zijn gefinancierd met middelen die krachtens erfrecht of schenking zijn verkregen.
Artikel 3
1. Er kunnen geen schulden ontstaan ten laste van de gemeenschap.
2. De kosten van aanschaf van zaken die tot de gemeenschap van inboedel behoren komen als kosten van de huishouding ten laste van de echtgenoten zoals hierna aangegeven in artikel 10. Dit geldt ook voor de kosten van onderhoud, herstel en verbetering van de zaken die tot de gemeenschap behoren.
3. Indien tijdens het huwelijk tot de gemeenschap behorende zaken worden vervreemd, komt ieder van de echtgenoten de helft van de tegenprestatie toe.
1. Inkomen in deze huwelijkse voorwaarden is het gezamenlijk bedrag per jaar van:
a. winst uit onderneming (…)
b. loon in de zin van de Wet (…)
c. het resultaat uit een werkzaamheid als bedoeld in artikel 3.94 van de Wet (…)
d. periodieke uitkeringen en verstrekkingen alsmede termijnen van lijfrenten, voor zover deze als vervanging van of aanvulling op inkomsten kunnen worden beschouwd.
(…)
3. Indien een echtgenoot inkomen heeft in de vorm van winst uit onderneming of resultaat uit een werkzaamheid als in lid 1 bedoeld, dienen de echtgenoten tevens, naar normen die in het maatschappelijk verkeer als redelijk worden beschouwd, vast te stellen welk gedeelte van de winst of van het resultaat voor onttrekking in aanmerking komt en aldus inkomen
is als in lid 1 bedoeld.
Voor zover een echtgenoot in overwegende mate bij machte is te bepalen dat de winst van een door een rechtspersoon uitgeoefende onderneming hem rechtstreeks of middellijk ten goede komt, wordt die onderneming voor de toepassing van de vorige zin aangemerkt als een door die echtgenoot uitgeoefende onderneming. Onder winst uit onderneming wordt dan verstaan: de in de onderneming behaalde winst, verminderd met de daarover door de rechtspersoon verschuldigde belastingen. Bij het voorgaande wordt de mate waarin de echtgenoot tot de rechtspersoon is gerechtigd in aanmerking genomen.
(…)
KOSTEN VAN DE HUISHOUDING
Artikel 10
1. De kosten van de gemeenschappelijke huishouding worden door de echtgenoten gedragen naar evenredigheid van ieders inkomen. Zijn de inkomens onvoldoende, dan worden de kosten gedragen naar evenredigheid van ieders vermogen. Een en ander geldt niet voor zover bijzondere omstandigheden zich daartegen verzetten.
Tot het inkomen behoren niet de werkelijke inkomsten uit vermogen.
2. Onder de kosten van de huishouding zijn begrepen de kosten van verzorging en opvoeding van de tot het gezin behorende kinderen, de premies voor de gebruikelijke verzekeringen, de kosten van vakanties, de huurprijs van de echtelijke woning en rente van geldleningen die verband houden met de aanschaf van de echtelijke woning en de vakantiewoning.
Tevens behoren daartoe de kosten van aanschaf van de inboedel en van de voor het gezin bestemde auto’s en vaartuigen.
(…)”