ECLI:NL:RBOVE:2023:1153

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
30 maart 2023
Publicatiedatum
30 maart 2023
Zaaknummer
ak_23_504
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake handhaving tegen realisatie vakantiepark op voormalige natuurcamping

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Overijssel op 30 maart 2023 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een handhavingsverzoek tegen de realisatie van een vakantiepark op de voormalige natuurcamping Olde Kottink te Beuningen. De verzoekers, Stichting Natuurlijk Dinkeldal en Elfstedenhart Recreatie B.V., stelden dat de voorgenomen activiteiten in strijd zijn met de Wet natuurbescherming (Wnb) en dat er negatieve effecten te verwachten zijn op kwalificerende habitattypen en beschermde diersoorten. Het college van Gedeputeerde Staten van Overijssel had eerder het handhavingsverzoek afgewezen, wat de aanleiding vormde voor het indienen van het verzoek om voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter heeft de zaak op 22 maart 2023 behandeld, waarbij de gemachtigden van de verzoekers en de derde-partij aanwezig waren. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de derde-partij, die het vakantiepark wil realiseren, in 2021 de camping heeft gekocht en plannen heeft voor de bouw van 65 chalets. De voorzieningenrechter oordeelde dat er vooralsnog niet is gebleken dat de realisatie van het vakantiepark leidt tot directe en indirecte effecten op de beschermde habitattypen en soorten. De voorzieningenrechter heeft de afwijzing van het handhavingsverzoek door het college van Gedeputeerde Staten van Overijssel terecht geacht en het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak is gedaan in het openbaar en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 23/504

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

1. Stichting Natuurlijk Dinkeldaluit Beuningen,

2. [naam 1] ,

verzoekers,
gemachtigde: A.H. Van Leeuwen,
en

het college van Gedeputeerde Staten van Overijssel, verweerder,

gemachtigde N. Vollebergh.
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
Elfstedenhart Recreatie B.V. uit Sneek,
gemachtigden: R.J. de Heer en M.H.L. de Jonge.

Procesverloop

Bij besluit van 31 januari 2023 heeft verweerder het door verzoekers ingediende verzoek handhavend op te treden tegen de voorgenomen activiteiten op het adres Kampbrugweg 3 te Beuningen in strijd met de Wet natuurbescherming (Wnb), afgewezen.
Namens verzoekster is tegen dit besluit bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Bij besluit van 15 december 2022 heeft het college van burgemeester en wethouders van Losser het door verzoekers gelijktijdig gedane verzoek handhavend op te treden tegen de voorgenomen activiteiten op het adres Kampbrugweg 3 te Beuningen in strijd met de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, eveneens afgewezen. Ook tegen dit besluit hebben verzoekers bezwaar gemaakt en is een verzoek om voorlopige voorziening ingediend. Dit verzoek is bij de rechtbank geregistreerd onder nummer AWB 23/565.
Bij brief van 20 maart 2023 heeft de gemachtigde van verzoekers een memo van ecoloog
E. Klamer, alsmede een memo van drs. M. van den Wielen van NOX Advies te Oisterwijk, aan de voorzieningenrechter toegezonden. Hierop hebben de gemachtigden van de derde-partij bij brief van 21 maart 2023 een reactie (met bijlagen) gegeven.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 22 maart 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van verzoekster, haar bestuursleden [naam 2] en [naam 2] , de gemachtigde van verweerder en de gemachtigden van de derde-partij.
Tevens was G. Broekhuijsen als directeur/gemachtigde namens de derde-partij aanwezig.
Het verzoek, geregistreerd onder nummer AWB 23/565, is eveneens ter zitting van
22 maart 2023 behandeld. In beide zaken zal afzonderlijk uitspraak worden gedaan.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan
de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak,
op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Feiten en omstandigheden
3. De derde partij heeft in 2021 campingterrein “Olde Kottink” aan de Kampbrugweg 3 te Beuningen gekocht. Op deze locatie wil zij in twee fasen 65 houten chalets in twee typen realiseren en de locatie ombouwen tot het park Landal Olde Kottink. De eerste fase voorziet in de realisatie van 39 chalets. Op 25 juli 2022 heeft M. Beune verweerder verzocht handhavend op te treden tegen de voorgenomen activiteiten.
Op 7 september 2022 heeft de gemachtigde van verzoekers aangegeven dat het hand-havingsverzoek geacht wordt mede te zijn ingediend door mevrouw Koblet en de Stichting Natuurlijk Dinkeldal i.o.
Spoedeisend belang
4. Ter zitting heeft de gemachtigde van de derde partij meegedeeld dat de op de voormalige camping aanwezige opslagschuur en de sanitaire gebouwen en de opslagschuur zijn gesloopt maar verder nog geen werkzaamheden hebben plaatsgevonden. Het is de bedoeling dat in de maand mei 2023 de infrastructuur wordt aangelegd en daarna in juni 2023 de chalets geplaatst zullen worden. De derde partij is hierbij wel afhankelijk van de te leveren materialen. Het is juist dat altijd de bedoeling is geweest de chalets reeds in mei/juni 2023 te plaatsen. Na de mogelijke plaatsing van de chalets in juni zal er nog een eigendomsover-dracht moeten plaatsvinden. De planning is dat de chalets in het voorjaar van 2024 voor verhuur kunnen worden aangeboden.
5. In het kader van de beoordeling van het spoedeisend belang heeft de gemachtigde van verweerder ter zitting meegedeeld dat naar verwachting in de loop van mei 2023 een beslissing op bezwaar zal worden genomen.
6. Nu verzoekers zich op het standpunt stellen dat ook tijdens de voorbereidende fase van de bouw al sprake is van overtredingen van de Wnb door een te lage inschatting van de extra stikstofemissie die daarbij ontstaat en die fase al gestart zal zijn voordat verweerder op het bezwaar heeft beslist, wordt een spoedeisend belang aangenomen. De voorzieningenrechter zal daarom tot een voorlopig oordeel komen over de weigering van verweerder om handhavend op te treden tegen het project.
Standpunt verweerder
7. Bij besluit van 31 januari 2023 heeft verweerder het handhavingsverzoek afgewezen en daarbij overwogen dat de realisatie van het vakantiepark naar haar oordeel niet leidt tot directe en indirecte effecten op kwalificerende habitattypen en -soorten. Voor de stikstof-depositie kan intern worden gesaldeerd met bestaande rechten. Verder leidt de realisatie van het vakantiepark, mits de zorgplicht in acht wordt genomen, niet tot een ontheffingsplicht op grond van de Wnb soortenbescherming.
Standpunt verzoekers
8. Verzoekers zijn van mening dat de stikstofemissie samenhangend met het op de referentiedatum toegestane gebruik van de locatie te hoog is ingeschat en de dat de stikstofemissie in de aanleg- en bouwfase en in de gebruiksfase van het park te laag is ingeschat. Wat de gebruiksfase betreft heeft verweerder de referentiesituatie overschat door geen rekening te houden met de bezetting van de natuurcamping gedurende de zes maanden in het jaar dat deze in gebruik was. Wat de verstoring van de nabij de locatie gelegen kwalificerende habitattypen H9120, H9160 en H91EOC en de daarbij behorende typische soorten aangaat zijn verzoekers van mening dat verweerder zich wat betreft de desbetreffende onderzoeksrapporten niet dan wel onvoldoende heeft gekweten van zijn vergewisplicht.
9.
Standpunt derde partij
De derde partij is van mening dat er voorshands van kan worden uitgegaan dat verweerder zich in redelijkheid op de inhoud van de gehanteerde rapporten en berekeningen heeft kunnen baseren. Verder zijn bij de (voorspoedige) realisatie van het project grote (financiële en reputatie) belangen betrokken, terwijl de belangen van verzoekers slechts zeer beperkt zijn. Inhoudelijk heeft verweerder (samengevat) terecht de WOR-vergunning als uitgangspunt voor het bepalen van de referentiesituatie genomen. Verder volgt uit het bestemmingsplan Buitengebied 2013 geen planologische beperking van de referentiesituatie waarmee bij de uitgevoerde berekeningen rekening had moeten worden gehouden en is er geen sprake van een beperking op basis van een bebouwingspercentage en/of oppervlakte- en inhoudsmaten.

10. Het oordeel van de voorzieningenrechter

Niet in geschil is dat de activiteiten plaats vinden in en nabij kwalificerende habitattypen van het N2000-gebied Dinkelland en dat de bouw- en gebruiksfase van het project tot stikstofemissie en-depositie leiden op het stikstofoverbelaste N2000-gebied Dinkelland. Daarnaast komt er geluid vrij bij de activiteiten. Om deze redenen heeft verweerder aan de derde-partij verzocht om een ecologische beoordeling van de activiteiten. De derde-partij heeft hierop een exploitatievergunning op grond van de Wet op de openluchtrecreatie (WOR), een ecologische quickscan met aanvulling, en drie AERIUS berekeningen voor de bouw- en de gebruiksfase met een begeleidende notitie ingediend. De conclusie hieruit is dat de aanleg/bouw en het gebruik van het park niet leidt tot significante gevolgen voor het N2000 gebied Dinkelland.
10.1.
Het is vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (verder: de Afdeling) dat bij de beoordeling van de gevolgen van een activiteit voor een Natura-2000 gebied de gevolgen van de aangevraagde activiteit voor dat gebied worden bezien ten opzichte van de referentiesituatie.
In de referentiesituatie gaat het daarbij om de gevolgen van activiteiten die zijn toegestaan op dezelfde locatie als de aangevraagde activiteit en die door de aangevraagde activiteit zullen veranderen (waarvoor de aangevraagde activiteit rechtstreeks gevolgen heeft). Het gaat om een vergelijking van de stikstofemissies en -deposities die zijn toe te rekenen aan de aangevraagde situaties met de emissies/deposities van een op dezelfde locatie toegestane activiteit die als gevolg van de aangevraagde situatie zal veranderen. De voorzieningen-rechter verwijst naar de ook ter zitting aangehaalde uitspraak van de Afdeling van 12 oktober 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2874.
Vaststellen referentiedatum
10.2.
Uit AERIUS berekeningen volgt dat het project alleen leidt tot depositie op N2000 gebied Dinkelland. Voor Dinkelland geldt 7 december 2004 als referentiedatum, hetgeen tussen partijen niet in geschil is.
Indien een natuur- of milieutoestemming ontbreekt, kan de referentiesituatie worden ontleend aan het op de referentiedatum geldende planologische regime.
In dezelfde uitspraak heeft de Afdeling drie criteria geformuleerd voor het beantwoorden van de vraag hoe in een dergelijk geval de referentiesituatie voor een activiteit kan worden vastgesteld:
Ten aanzien van de realisatie van het vakantiepark heeft verweerder op basis deze criteria geconcludeerd dat:
1. de kampeeractiviteit op de referentiedatum op grond van het planologisch regime was toegestaan;
2. de activiteit (ruim) voor de referentiedatum plaatsvond en
3. de omvang van de activiteit in de WOR-vergunning is beperkt tot 150 kampeerplaatsen.
10.3.
Ten aanzien van 1 stelt de voorzieningenrechter vast dat op de referentiedatum de natuurcamping sinds 1992 de bestemming
Kampeerdoeleindenhad. Verder staat vast dat de gemeente op 9 februari 2004 – dus vóór de referentiedatum – een vergunning heeft verleend op grond van de WOR. Op grond van artikel 10 lid 1 sub b van de toen vigerende WOR kan een dergelijke vergunning alleen worden verleend als het kampeerterrein uitsluitend of mede als kampeerterrein is bestemd. In de WOR-vergunning zijn in totaal 150 kampeer-plaatsen vergund. Met de intrekking van de WOR per 1 januari 2008 is ook de WOR-vergunning komen te vervallen. Verweerder heeft terecht gesteld dat op grond van jurisprudentie geen referentiesituatie kan worden ontleend aan een (natuur- of milieu) toestemming die is vervallen. Wel gaf de WOR-vergunning ten tijde van verlening een publiekrechtelijke toestemming voor bepaalde activiteiten. In het onderhavige geval was het aantal kampeerplaatsen gemaximaliseerd op 150. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder van dit maximale aantal kampeerplaatsen heeft mogen uitgaan nu de WOR-vergunning gezien kan worden als een beperking van de onbeperkte planologische toestemming op de referentiedatum. Dat nadien door het van kracht worden van het bestemmingsplan Buitengebied 2013 het aantal mogelijke kampeerplekken op het terrein (al dan niet tijdelijk) planologisch fors beperkt is en dat bij de vergelijking daarom niet van 150 plekken uit had mogen worden gegaan, is wel gesteld maar onvoldoende aannemelijk gemaakt. Voor de referentiesituatie acht de voorzieningenrechter het, anders dan namens verzoekers gesteld, niet relevant dat de natuurcamping feitelijk slechts gedurende zes maanden per jaar in gebruik was.
Beoordeling intern salderen
10.4.
De derde partij heeft drie AERIUS berekeningen en een begeleidende notitie aan verweerder overgelegd. In de berekeningen wordt het verschil berekend tussen de referentiesituatie en de bouwfase 2023, bouwfase 2024 en de gebruiksfase. Voor de bouwfase heeft de derde partij aangegeven voor een aanzienlijk deel gebruik te maken van elektrische voertuigen en werktuigen, zoals ook ter zitting is toegelicht. De derde partij heeft aan de hand van de AERIUS berekeningen geconcludeerd dat voor de bouwfase en gebruiksfase intern gesaldeerd kan worden met de bestaande rechten. De derde partij heeft deze stelling ondersteund middels overlegging van een door Hedgehog Company op
13 maart 2023 opgemaakte rapport.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat mede op grond van dit rapport verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat voor de stikstof-depositie intern kan worden gesaldeerd met bestaande rechten en er geen sprake is van significante gevolgen voor het N2000 gebied Dinkelland.
De voorzieningenrechter heeft daarbij ook kennis genomen van de door de gemachtigde van verzoekers overgelegde rapportages maar is van oordeel dat op basis van de thans voorhanden zijnde gegevens, die rapportages onvoldoende aanleiding geven om te twijfelen aan de juistheid van de rapportages van Hedgehog Company en de daarin getrokken conclusies.
Uit het rapport van Hedgehog Company blijkt dat tijdens de aanlegfase, waarbij een nieuwe infrastructuur wordt aangelegd en 39 chalets worden geplaatst, veel elektrische machines worden ingezet. De voorzieningenrechter heeft geen reden gevonden aan deze inzet te twijfelen, mede gelet op de overgelegde nota’s en de reeds aanwezige (elektro)technische structuur om grote elektrische machines in te kunnen zetten, zoals de directeur/gemachtigde van de derde-partij ter zitting heeft toegelicht.
Directe en indirecte effecten op de kwalificerende habitatsoorten
10.5.
De kwalificerende habitatsoorten voor N2000-gebied Dinkelland zijn de beekprik, bittervoorn, en de rivierdonderpad. Deze soorten zijn verstoringsgevoelig. Deze verstoringsgevoeligheid geldt met name voor onderwatergeluid en drukgolven als gevolg van heiwerkzaamheden. Verstoring door het project is te verwachten door sloop- en bouwwerkzaamheden, maar dit zijn volgens verweerder bovenwatergeluiden en verder heeft de derde-partij aangegeven niet zullen heien. Verstoring van habitatsoorten door landrecreatie is uitgesloten. Verweerder ziet verder geen aanleiding om uit te gaan van intensievere waterrecreatie. Verweerder concludeert dan ook dat het project niet leidt tot verstoring van leefgebieden van kwalificerende habitatsoorten. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoekers deze conclusie van verweerder in dit stadium onvoldoende hebben bestreden, zodat de voorzieningenrechter verweerder hierin volgt.
Ten aanzien van de door R. Klamer genoemde toename van lichtvervuiling heeft de directeur/gemachtigde van de derde-partij ter zitting toegezegd hierover nadere afspraken met verzoekers te willen maken.

Conclusie en gevolgen

De voorzieningenrechter concludeert dat vooralsnog niet is gebleken dat de realisatie van het vakantiepark leidt tot directe en indirecte effecten op kwalificerende habitattypen- en soorten en/of negatieve gevolgen voor door de Wnb beschermde diersoorten. Verweerder heeft dan ook op goede gronden het door verzoekers ingediende handhavingsverzoek afgewezen.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening om die reden af. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H.M. Hesseling, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van C. Kuiper, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.