Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen
2. [naam 1] ,
het college van Gedeputeerde Staten van Overijssel, verweerder,
Elfstedenhart Recreatie B.V. uit Sneek,
Procesverloop
Beoordeling door de voorzieningenrechter
Standpunt derde partij
10. Het oordeel van de voorzieningenrechter
Kampeerdoeleindenhad. Verder staat vast dat de gemeente op 9 februari 2004 – dus vóór de referentiedatum – een vergunning heeft verleend op grond van de WOR. Op grond van artikel 10 lid 1 sub b van de toen vigerende WOR kan een dergelijke vergunning alleen worden verleend als het kampeerterrein uitsluitend of mede als kampeerterrein is bestemd. In de WOR-vergunning zijn in totaal 150 kampeer-plaatsen vergund. Met de intrekking van de WOR per 1 januari 2008 is ook de WOR-vergunning komen te vervallen. Verweerder heeft terecht gesteld dat op grond van jurisprudentie geen referentiesituatie kan worden ontleend aan een (natuur- of milieu) toestemming die is vervallen. Wel gaf de WOR-vergunning ten tijde van verlening een publiekrechtelijke toestemming voor bepaalde activiteiten. In het onderhavige geval was het aantal kampeerplaatsen gemaximaliseerd op 150. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder van dit maximale aantal kampeerplaatsen heeft mogen uitgaan nu de WOR-vergunning gezien kan worden als een beperking van de onbeperkte planologische toestemming op de referentiedatum. Dat nadien door het van kracht worden van het bestemmingsplan Buitengebied 2013 het aantal mogelijke kampeerplekken op het terrein (al dan niet tijdelijk) planologisch fors beperkt is en dat bij de vergelijking daarom niet van 150 plekken uit had mogen worden gegaan, is wel gesteld maar onvoldoende aannemelijk gemaakt. Voor de referentiesituatie acht de voorzieningenrechter het, anders dan namens verzoekers gesteld, niet relevant dat de natuurcamping feitelijk slechts gedurende zes maanden per jaar in gebruik was.