ECLI:NL:RBOVE:2022:935

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
7 april 2022
Publicatiedatum
7 april 2022
Zaaknummer
08.060471.21 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor mishandeling en poging tot doodslag met noodweer als verweer

Op 7 april 2022 heeft de Rechtbank Overijssel een 28-jarige man veroordeeld tot een gevangenisstraf van één week voor mishandeling. De man had op 3 maart 2021 in Almelo thee naar zijn begeleider gegooid, wat resulteerde in eerstegraads brandwonden. Daarnaast was hij beschuldigd van poging tot doodslag en zware mishandeling, maar de rechtbank sprak hem vrij van deze beschuldigingen op grond van noodweer. De man was belaagd door een groep van drie of vier jongens en had geprobeerd te ontsnappen voordat hij een mes pakte om zich te verdedigen. De rechtbank oordeelde dat zijn handelen in deze situatie niet disproportioneel was en dat hij zich moest verdedigen tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding. De rechtbank achtte het bewezen dat de man zich schuldig had gemaakt aan het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan slachtoffer 1, maar sprak hem vrij van de poging tot doodslag. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van één week, met aftrek van de tijd die de man in voorlopige hechtenis had doorgebracht. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat de man van het onder 1 ten laste gelegde feit werd ontslagen van alle rechtsvervolging.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08.060471.21 (P)
Datum vonnis: 7 april 2022
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1993 in [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 24 februari 2022 en 24 maart 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. S. Leusink-van Dijk en van wat door verdachte en zijn raadsvrouw mr. T.S.S. Overes, advocaat in Almere, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:heeft geprobeerd [slachtoffer 1] van het leven te beroven of zwaar te mishandelen door hem met een mes in zijn borst en zijn schouder te steken of te snijden.
feit 2:[slachtoffer 2] heeft mishandeld door thee tegen zijn borst en schouder te gooien.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
hij op of omstreeks 3 maart 2021 te Almelo ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, meermalen, althans eenmaal in de borst en/of de schouder, althans in het lichaam van die [slachtoffer 1] heeft gestoken en/of gesneden en/of geprikt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 3 maart 2021 te Almelo ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, meermalen, althans eenmaal in de borst en/of de schouder, althans in het lichaam van die [slachtoffer 1] heeft gestoken en/of gesneden en/of geprikt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 15 september 2021 te Almelo [slachtoffer 2] heeft mishandeld door thee, althans een hete vloeistof, tegen de schouder en/of borst, althans tegen het lichaam van die [slachtoffer 2] te gooien.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsmotivering

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het als feit 1 subsidiair en als feit 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen. Door met een mes te zwaaien in een ruzie heeft verdachte de aanmerkelijke kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aanvaard.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat verdachte moet worden vrijgesproken van het hem als feit 1 primair en subsidiair ten laste gelegde. Uit het dossier blijkt niet dat verdachte daadwerkelijk met het mes gestoken of gesneden heeft. Wel blijkt uit het dossier dat verdachte een mes vasthad en dat hij en [slachtoffer 1] zijn gevallen. Niet uitgesloten is daarom dat [slachtoffer 1] geraakt is door het mes tijdens de val zonder dat verdachte daadwerkelijk het mes gebruikt heeft. De vereiste opzet ontbreekt.
Ten aanzien van het tweede feit refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Feit 1
Op basis van de inhoud van het dossier en van wat ter terechtzitting is besproken stelt de rechtbank de volgende feiten vast.
Op 3 maart 2021 in Almelo heeft verdachte tijdens een vechtpartij een mes gepakt en daarmee gezwaaid. [slachtoffer 1] is daarbij geraakt en heeft snij- of steekverwondingen aan borst en schouder opgelopen.
Vrijspraak van het primair ten laste gelegde
Met de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte (voorwaardelijk) opzet had op de dood van [slachtoffer 1] , zodat verdachte moet worden vrijgesproken van de tenlastegelegde poging tot doodslag (feit 1 primair).
Beoordeling van het subsidiair ten laste gelegde
Verdachte heeft een mes uit zijn tas gehaald, daarmee gezwaaid tijdens een vechtpartij en [slachtoffer 1] daarbij in zijn borst en schouder geraakt. Door het mes uit de tas te pakken en ermee om zich heen te zwaaien terwijl het slachtoffer zich in zijn direct nabijheid bevond, heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer geraakt zou worden en snij- of steekwonden zou oplopen. Door zo te handelen heeft verdachte de aanmerkelijke kans aanvaardt dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen. Immers, naar algemene ervaringsregels kan het steken of snijden met een mes leiden tot zwaar lichamelijke letsel. Dat [slachtoffer 1] niet aanzienlijk ernstiger letsel heeft opgelopen is een gelukkige omstandigheid die niet aan verdachte is te danken.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op het voorgaande wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte zich op 3 maart 2021 schuldig heeft gemaakt aan een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel (feit 1 subsidiair).
De rechtbank merkt nog op dat de verdediging ter zitting de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer 1] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] ter discussie heeft gesteld. Voor zover de verdediging bedoeld heeft een betrouwbaarheidsverweer te voeren behoeft dit geen bespreking omdat de rechtbank deze verklaringen niet voor het bewijs gebruikt.
4.3.2
Feit 2
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen. [1]
1. Het proces-verbaal van de terechtzitting van 24 februari 2022, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte, als bedoeld in artikel 359, derde lid laatste volzin Sv;
2. Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] van 15 september 2021, pag. 8 en 9.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen en de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair ten laste gelegde en het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1 subsidiair.
hij op 3 maart 2021 te Almelo ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een mes in de borst en de schouder van die [slachtoffer 1] heeft gestoken of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 15 september 2021 te Almelo [slachtoffer 2] heeft mishandeld door thee tegen de schouder en borst van die [slachtoffer 2] te gooien.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

5.1
Het beroep op noodweer
5.1.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat verdachte geen geslaagd beroep op noodweer kan doen. Verdachte werd aangevallen door vier andere jongens. Hij mocht zich daartegen verdedigen, maar dat houdt niet in dat verdachte met een mes mocht steken of zwaaien naar de jongens. Verdachte had bovendien andere mogelijkheden. Hij had in de [supermarkt] kunnen wachten tot de groep jongens weg zou zijn gegaan of hij had in de [supermarkt] al om hulp kunnen vragen.
5.1.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte handelde uit noodweer. Verdachte werd door een groep van vier jongens belaagd. Hij werd tegen zijn hoofd en lichaam getrapt en geslagen, terwijl hij op de grond lag. Verdachte heeft eerst geprobeerd weg te rennen en zich met zijn handen te verdedigen, maar hij viel. Toen hij niet weg kon komen en de aanval niet kon stoppen, heeft hij het mes gepakt om zich te verdedigen.
5.1.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank moet beoordelen of de feiten en omstandigheden die aan het beroep op noodweer ten grondslag zijn gelegd aannemelijk zijn geworden. Vereist is dat verdachte zich moest verdedigen tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding en de manier waarop verdachte zich verdedigd heeft moet noodzakelijk en geboden zijn.
De rechtbank stelt op basis van de getuigenverklaringen van [getuige 1] , [getuige 2] , [getuige 3] , [getuige 4] en [getuige 5] vast dat verdachte werd belaagd door een groep van drie of vier jongens. Zij liepen achter verdachte aan en wachtten hem op toen hij in een winkel was. Verdachte is weggelopen en heeft, zo blijkt uit het dossier, tegen zijn belagers gezegd dat ze hem met rust moesten laten. De groep bleef hem echter volgen en daagde hem uit. Toen verdachte ging rennen, rende de groep achter hem aan. Nadat hij door iemand uit de groep onderuit was getrapt ontstond een vechtpartij waarbij verdachte werd geslagen en getrapt. Daarbij werd hij meerdere keren in zijn maag en tegen zijn hoofd geraakt.
Op grond van deze verklaringen van de getuigen is aannemelijk geworden dat sprake was van een zodanige ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding dat verdediging noodzakelijk en geboden was. Verdachte heeft geprobeerd zich aan het conflict te onttrekken door weg te lopen en weg te rennen en te vragen hem met rust te laten. Ze bleven hem echter volgen, hij werd ingehaald en onderuit getrapt. Onder die omstandigheden kan niet gezegd worden dat voor verdachte nog een reële en redelijke mogelijkheid bestond om zich te onttrekken aan de situatie. Gelet op de ernst van de aanranding: verdachte lag op de grond, werd door meerdere personen geschopt en geslagen, onder andere tegen het hoofd, staat het gebruik van een mes als verdedigingsmiddel daarmee niet in een onredelijke verhouding. Ook de wijze waarop verdachte het mes heeft gebruikt is niet disproportioneel. Het beroep op noodweer slaagt.
Gelet op het voorgaande moet verdachte voor het bewezenverklaarde feit 1 subsidiair worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
5.2
De bewezenverklaring
Het onder 2 bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 2
het misdrijf: mishandeling.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte voor het tweede feit uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit 2.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert dat verdachte voor feit 1 subsidiair en feit 2 wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging voert aan dat een taakstraf, naast de drie weken die verdachte al in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, passend is.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
De ernst van het feit
Verdachte heeft [slachtoffer 2] mishandeld door thee tegen hem aan te gooien. [slachtoffer 2] was op dat moment aan het werk als activiteitenbegeleider bij Dagloon, onderdeel van Humanitas onderdak. Verdachte heeft een onaanvaardbare inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer 2] . [slachtoffer 2] heeft door de hete thee eerstegraads brandwonden opgelopen.
De persoon van verdachte
Uit het strafblad van verdachte van 16 november 2021 blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor mishandeling. De veroordelingen zijn wel langer geleden, namelijk uit 2017 en daarvoor.
De reclassering heeft in een rapportage van 4 maart 2021 verklaard dat verdachte niet meewerkt en wantrouwend is naar politie en justitie. Uit het advies van 4 mei 2021 van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie blijkt dat verdachte een geschat IQ heeft van rond de 80, dat hij geen dagbesteding of werk heeft en dat hij leeft van een uitkering.
Ter zitting heeft de verdediging verklaard dat het naar omstandigheden goed gaat met verdachte. Hij heeft het gevoel dat hem onrecht aangedaan is, omdat hij als enige is opgepakt na het incident op 3 maart 2021 terwijl hij juist degene is die werd aangevallen. Doordat hij is opgepakt en heeft vastgezeten, is verdachte zijn woning kwijtgeraakt. De spullen die in de woning stonden zijn weggegooid. Inmiddels huurt verdachte een kamer.
De straf of maatregel
Gelet op de ernst van het feit en de niet meewerkende houding van verdachte bij de reclassering acht de rechtbank in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend. De rechtbank houdt bij het vaststellen van de duur daarvan rekening met het feit dat verdachte enige tijd in voorlopige hechtenis heeft gezeten en met de gevolgen die de hechtenis voor hem heeft gehad. De rechtbank veroordeelt verdachte daarom tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één week met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.

8.De schade van benadeelde

8.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 5.361,76 (vijfduizenddriehonderdeenenzestig euro en zesenzeventig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- kledingstukken met een geschatte waarde van € 250,00;
- daggeldvergoeding van € 30,00;
- gederfde inkomsten van € 63,04;
- reiskosten van € 18,72.
Ter vergoeding van immateriële schade wordt een bedrag van € 5.000,00 gevorderd. Daarnaast vordert de benadeelde partij vergoeding van zijn proceskosten, bestaande uit reiskosten van € 15,48.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot vergoeding van de materiele schade van [slachtoffer 1] kan worden toegewezen. De vordering tot vergoeding van immateriële schade dient te worden gematigd, omdat [slachtoffer 1] zelf een bijdrage heeft geleverd aan het incident door verdachte samen met anderen te belagen.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de vordering van de benadeelde partij moet worden afgewezen in verband met eigen schuld van [slachtoffer 1] . Subsidiair moet de vordering worden gematigd om diezelfde reden. De vordering tot vergoeding van gederfde inkomsten is bovendien niet onderbouwd.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
De vordering heeft betrekking op het onder 1 ten laste gelegde. Omdat verdachte van dit feit wordt ontslagen van alle rechtsvervolging, zal de rechtbank de benadeelde partij op de voet van artikel 361, tweede lid Sv niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op het hiervoor genoemde wetsartikel.

10.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het onder 2 bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het onder 2 bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
feit 2, het misdrijf:
mishandeling
- verklaart dat het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde geen strafbaar feit oplevert en ontslaat verdachte op dat onderdeel van alle rechtsvervolging;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 2 bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) week;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
schadevergoeding
- bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] (feit 1) in het geheel niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil;
opheffing geschorste bevel voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.T.C. Jordaans, voorzitter, mr. M.J.G.B. Heutink en mr. M. Scheeper, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.J. Seuters, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 7 april 2022.
Buiten staat
De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bewijsmiddelen
Feit 1 subsidiair:
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van politie-eenheid Oost-Nederland met nummer PL0600-2021097508. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar pagina’s van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
1. Proces-verbaal van de terechtzitting van 24 februari 2022, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
Op 3 maart 2021 heb ik in Almelo een mes uit mijn tas gehaald en met dat mes gezwaaid naar een groep van vier jongens. Dat was nadat ik was gevallen. Ik zag dat een van de jongens daarna bloedde. Het kan niet anders dan dat hij geraakt is door mijn mes.
2. Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] van 3 maart 2021, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (pagina’s 31 en 32):
Op 3 maart 2021 in Almelo zag ik dat de persoon (de rechtbank begrijpt: verdachte) en een groep van vier jongens elkaar sloegen. Ik zag dat de persoon een soort mes in zijn handen had.
3. Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 4] van 3 maart 2021, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (pagina’s 35 en 36):
Ik zag dat [slachtoffer 1] (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 1] ) de man op een gegeven moment onderuit schopte. Ik zag dat de man (de rechtbank begrijpt: verdachte) viel en [slachtoffer 1] ook. Ik zag dat zij met elkaar in gevecht waren. Ik zag dat de man op een gegeven moment opstond en wegliep. [slachtoffer 1] bleef op de grond liggen, ik zag dat hij bloedde.
4. Een deskundigenverslag, te weten het forensisch geneeskundig letselverslag van T.H. Evers, forensisch arts, van 8 juni 2021, inhoudende voor zover van belang en zakelijk weergegeven (pagina’s 7, 8, 9):
In de brief van SEH (gedateerd 3 maart 2021) is het volgende vermeld ten aanzien van het letsel:
Conclusie:
  • diepe snijwond thorax (borstkas) hoog lateraal rechts van ongeveer 8 cm
  • oppervlakkige snijwond schouder links van ongeveer 1 cm.
Verslag ct-thorax 4 maart 2021:
Een forse bloeduitstorting, geen schade aan de slagaders, mogelijke schade aan een kleine zijtak;
Beantwoording vraagstelling:
Het letsel bestaat uit 2 huidletsels en een letsel aan een kleine slagader nabij de rechteroksel.
Een dergelijke huidklieving wordt opgeleverd door scherprandig mechanisch geweld door snijden en/of steken met en/of aan een of meerdere scherprandige voorwerpen.
Het letsel op de linkerschouder betreft strikt genomen mogelijk een snijletsel, maar heeft een vorm passend bij een steekletsel. Het letsel nabij de rechteroksel berust waarschijnlijk op een snijwond, maar beoordeling van de uiteinden van de huidklieving is niet mogelijk zodat een steekwond niet kan worden uitgesloten.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie-eenheid Oost-Nederland met nummer PL0600-2021433226. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.