In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 1 april 2022 uitspraak gedaan in een verzoek van de moeder om vervangende toestemming te verlenen voor een verhuizing met haar minderjarige kinderen naar [plaats 4] in de zomervakantie van 2022. De vader heeft zich verzet tegen deze verhuizing en verzocht om de moeder niet ontvankelijk te verklaren in haar verzoek, dan wel het verzoek af te wijzen. De rechtbank heeft kennisgenomen van diverse stukken, waaronder het verzoekschrift en de pleitnotitie van de moeder, en heeft op 18 maart 2022 een mondelinge behandeling gehouden waarbij beide ouders en een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig waren.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de ouders gezamenlijk het gezag uitoefenen over de kinderen, die hun hoofdverblijfplaats bij de moeder hebben. In het ouderschapsplan is afgesproken dat de kinderen op fietsafstand van beide ouders wonen. De rechtbank oordeelt dat de moeder onvoldoende heeft onderbouwd dat de verhuizing noodzakelijk is en dat deze in het belang van de kinderen is. De rechtbank wijst erop dat de verhuizing de betrokkenheid van de vader bij het dagelijks leven van de kinderen negatief zal beïnvloeden en dat de kinderen hun vertrouwde omgeving en sociale contacten zullen moeten achterlaten.
De rechtbank concludeert dat de belangen van de kinderen en de vader zwaarder wegen dan de belangen van de moeder om te verhuizen. Daarom wordt het verzoek van de moeder afgewezen. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere ouder zijn eigen kosten draagt.