ECLI:NL:RBOVE:2022:781

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
9 maart 2022
Publicatiedatum
22 maart 2022
Zaaknummer
C/08/273125 / HA RK 21-119
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot verwijdering van BKR-registratie afgewezen

In deze zaak heeft de rechtbank Overijssel op 9 maart 2022 uitspraak gedaan in een verzoek van [verzoekster] tot verwijdering van haar BKR-registratie. [verzoekster] had een negatieve BKR-registratie opgelopen na de executoriale verkoop van de voormalige echtelijke woning, wat resulteerde in een hypothecaire restschuld van € 50.886,00. Ondanks dat [verzoekster] haar schuld aan ING Bank N.V. had voldaan, weigerde de bank de registratie te verwijderen. De rechtbank oordeelde dat de belangen van een maatschappelijk verantwoorde financiële dienstverlening en de bescherming van de kredietregistratie zwaarder wegen dan het belang van [verzoekster] bij verwijdering van de registratie. De rechtbank concludeerde dat de door [verzoekster] aangevoerde feiten en omstandigheden onvoldoende waren om tot verwijdering van de BKR-registratie te komen. De rechtbank wees het verzoek af en veroordeelde [verzoekster] in de proceskosten van ING, die op € 1.802,00 werden begroot. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rekestnummer: C/08/273125 / HA RK 21-119
Beschikking van 9 maart 2022
in de zaak van
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster,
advocaat mr. W.T.M. Krieger te Enschede,
tegen
de naamloze vennootschap
ING BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster,
advocaat mr. T.J.P. Jager te Amsterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met producties, ter griffie binnengekomen op 4 november 2021,
  • het verweerschrift met producties, ter griffie binnengekomen op 26 januari 2022,
  • het e-mailbericht van 31 januari 2022 van mr. Krieger met aanvullende stukken,
  • de pleitaantekeningen van mr. Krieger,
  • de mondelinge behandeling, gehouden op 2 februari 2022, waarbij [verzoekster] is verschenen, bijgestaan door mr. Krieger en namens ING de heer [A] (medewerker bijzonder beheer), bijgestaan door mr. Posthuma.
1.2.
De beschikking is bepaald op vandaag.

2.De zaak in het kort

2.1.
In deze zaak verzoekt [verzoekster] ING te veroordelen om de BKR-registratie te laten verwijderen. De rechtbank is van oordeel dat de belangen van een maatschappelijk verantwoorde financiële dienstverlening en de bescherming van de kredietregistratie op dit moment zwaarder wegen dan het belang van [verzoekster] bij verwijdering van de BKR-registratie. Het verzoek wordt dan ook afgewezen.

3.De feiten

3.1.
[verzoekster] is gehuwd geweest met de heer [B]. Op 15 november 2017 is de echtscheiding tussen [verzoekster] en [B] uitgesproken.
3.2.
Bij de executoriale verkoop van de voormalige echtelijke woning is een hypothecaire restschuld van € 50.886,00 ontstaan. Dit heeft geleid tot een negatieve BKR-registratie op naam van [verzoekster]. Op 14 september 2018 is een achterstandscodering gevestigd (codering A) en op 31 januari 2019 een opeisingscodering (codering 2).
3.3.
Tussen Vesting Finance Detachering B.V. (hierna: Vesting Finance), die namens ING handelt, en [verzoekster] is op 12 augustus 2020 een vaststellingsovereenkomst getekend waarbij, voor zover van belang, het volgende is opgenomen:
“Akkoord voorstel
Namens onze opdrachtgever is Vesting Finance akkoord met het voorstel de openstaande vordering middels een totale afkoopsom vanaf heden van € 22.600,00 te voldoen. (…)
Voorwaarden
Wij verzoeken u er zorg voor te dragen, dat het bedrag van € 22.600,00 op de volgende wijze wordt voldaan. Uiterlijk 1 oktober 2020 voldoet u een startbetaling van € 12.450,00. Vervolgens betaalt u uiterlijk 1 november 2020 en gedurende een periode van 29 opeenvolgende termijnen een bedrag van € 350,00 per maand. De laatste betaling van
€ 350,00 betaalt u uiterlijk 1 maart 2023.
(…)
BKR
Conform de richtlijnen van Bureau Krediet Registratie (BKR) te Tiel zijn wij verplicht een einddatum en een code 3 te melden, omdat er sprake is van een finale kwijting, waarbij er een bedrag van € 250,- of meer is afgeboekt. Deze melding kan gevolgen hebben voor onder andere uw toekomstige krediet- en hypotheekaanvragen.(…)”
3.4.
[verzoekster] heeft vóór 1 oktober 2020 een startbetaling van € 12.450,00 voldaan, tot maart 2021 heeft zij de termijnen conform de vaststellingsovereenkomst voldaan en op 10 maart 2021 heeft zij een bedrag van € 8.400,00 ineens voldaan. [verzoekster] heeft dus in totaal
€ 22.600,00 aan ING voldaan en daarmee heeft zij de schuld conform de vaststellingsovereenkomst voldaan. Op 10 maart 2021 is een afboekingscodering genoteerd (codering 3).
3.5.
Bij brief van 2 april 2021 heeft [verzoekster] bij ING een verzoek ingediend tot doorhaling van haar BKR registratie. Vesting Finance heeft bij e-mailbericht van 20 april 2021 in reactie op dit verzoek aan [verzoekster] bericht dat zij geen aanleiding ziet tot verwijdering van de registratie over te gaan.
3.6.
Op 9 september 2021 is van de zijde van [verzoekster] opnieuw een verzoek ingediend tot verwijdering van haar negatieve BKR-registratie. Op 24 september 2021 heeft Vesting Finance het verzoek afgewezen.
3.7.
Op 21 oktober 2021 is van de zijde van [verzoekster] ING verzocht om het besluit te heroverwegen. Hierop heeft [verzoekster] geen reactie ontvangen van Vesting Finance.
3.8.
Op 10 maart 2026 worden de bijzonderheidscodes in ieder geval uit het CKI verwijderd.

4.Het verzoek

4.1.
[verzoekster] verzoekt de rechtbank, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij
voorraad:
I. te oordelen dat ING, binnen veertien dagen na de beschikking, de Stichting Bureau Krediet registratie zoals ingeschreven in het handelsregister onder nummer: 11009074 dient op te dragen per ommegaande, dan wel binnen een door de rechtbank in goede justitie te bepalen termijn, de BKR-registratie op naam van [verzoekster] met contractnummer K090876633 definitief te verwijderen, zodoende dat deze BKR-registratie niet langer zichtbaar is bij de Stichting Bureau Kredietregistratie en in het kredietoverzicht, althans te oordelen dat de beschikking, ex artikel 3:300 lid 1 BW, in de plaats treedt van de van ING vereiste medewerking aan verwijdering van de BKR-registratie, althans een zodanig oordeel te vellen als de rechtbank in goede justitie geraden acht;
II. wat betreft de onder 1 uit te spreken veroordeling te bepalen dat bij niet- nakoming
hiervan door ING, ING een dwangsom zal verbeuren van € 500,- per dag of dagdeel dat zij in gebreke blijft, althans een zodanige dwangsom vast te stellen als de rechtbank in goede justitie geraden acht;
III. althans een beschikking te wijzen als de rechtbank in goede justitie vermeent te
behoren,
IV. ING te veroordelen in de kosten van deze procedure en de nakosten, te
vermeerderen met wettelijke rente.
4.2.
ING voert verweer.

5.De beoordeling

5.1.
ING is een aanbieder van krediet in de zin van artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht (Wft). Op grond van artikel 4:32 lid 1 Wft is ING verplicht deel te nemen aan een stelsel van kredietregistratie. Het CKI is een dergelijke kredietregistratie, dat door de Stichting Bureau Kredietregistratie (hierna: het BKR) wordt bijgehouden. Het doel van het BKR is het bevorderen van een maatschappelijke verantwoorde financiële dienstverlening. Het doel van de kredietregistratie is enerzijds om consumenten te beschermen tegen overkreditering en anderzijds om aanbieders van krediet te beschermen tegen kredietnemers van wie is gebleken dat zij hun lening niet (kunnen) aflossen. Betalingsachterstanden of andere onregelmatigheden die ontstaan tijden de looptijd van een krediet, worden in het CKI weergegeven met een bijzonderheidscode.
5.2.
In het kader van het deelnemen aan het stelsel van kredietregistratie verwerken de kredietaanbieders persoonsgegevens. Daarop is de Algemene Verordening Gegevensbescherming (hierna: AVG) van toepassing. Het registreren van [verzoekster] in het CKI van het BKR is aan te merken als het verwerken van persoonsgegevens in de zin van artikel 4 onder 2 van AVG. De verwerking van de BKR-registraties berust op de verwerkingsgrond ex artikel 6 lid 1 sub f van de AVG. Deze f-grond houdt -kort gezegd- in dat de verwerking noodzakelijk is voor de behartiging van de gerechtvaardigde belangen van het BKR en zijn zakelijke klanten. Nu de verwerking van persoonsgegevens door het BKR zijn rechtmatige grondslag vindt in artikel 6 lid 1 onder f AVG, komt [verzoekster] een beroep toe op artikel 21 AVG. Op grond van artikel 21 AVG kan verwijdering van persoonsgegevens worden verzocht wanneer de desbetreffende persoonsgegevens feitelijk onjuist zijn, voor het doel of de doeleinden van de verwerking onvolledig of niet ter zake dienend zijn dan wel anderszins in strijd met de wettelijke voorschriften zijn verwerkt.
5.3.
Ingevolge het arrest Santander van de Hoge Raad (HR 9 september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ8097, NJ 2011/595) dient bij elke gegevensverwerking onder meer te zijn voldaan aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. Dit brengt mee dat de inbreuk op de belangen van betrokkene niet onevenredig mag zijn in verhouding tot het met de verwerking te dienen doel en dat dit doel in redelijkheid niet op een andere, voor betrokkene minder nadelige, wijze kan worden verwezenlijkt.
5.4.
Gelet op het voorgaande, gaat het bij de beantwoording van de vraag of ING de coderingen van [verzoekster] moet verwijderen om een toetsing van het doel van die registratie aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. Het belang van [verzoekster] bij verwijdering van de coderingen wordt dus afgewogen tegen het achterliggende belang van de (handhaving van) registratie van de coderingen.
5.5.
[verzoekster] heeft met het oog op de belangenafweging het volgende aangevoerd. De schulden waarmee zij is geconfronteerd zijn niet aan haar te wijten. Haar ex-partner heeft haar niet ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de hypothecaire geldlening, terwijl hij dat wel moest doen op basis van de echtscheidingsbeschikking. [verzoekster] heeft haar ex-partner hierover meerdere malen aangeschreven en is ook gestart met het opstellen van een verzoek tot vervangende toestemming voor verkoop van de woning. Deze procedure heeft niet plaatsgevonden door ontdekking van de wietplantage in de woning, waarna de woning executoriaal is verkocht. De restschuld is dus aan haar ex-partner te wijten, aldus [verzoekster]. [verzoekster] heeft haar verantwoordelijkheid voor de aflossing van de schuld genomen en met hulp van familie en vrienden is zij in staat geweest in een korte tijd haar schuld aan ING af te lossen. ING heeft uit vrije beweging door het aangaan van de vaststellingsovereenkomst een deel van de schuld afgeboekt. [verzoekster] kan als kredietwaardig worden beschouwd. Zij heeft in vijf jaar ruim 75% van een modaal jaarinkomen afgelost aan schulden die zij zelf niet heeft veroorzaakt. De financiële situatie van [verzoekster] was en is tot op heden stabiel en schuldenvrij. [verzoekster] heeft al tien jaar een vast dienstverband en heeft hierdoor een consistent inkomen. Haar inkomsten zijn consistent hoger dan haar uitgaven en ze heeft inmiddels € 6.650,00 spaargeld. [verzoekster] heeft een persoonlijk zwaarwegend belang, omdat de negatieve BKR-registratie haar in ernstige mate zal blijven belemmeren om haar leven na een moeilijke periode op te bouwen. Zij wil een woning kopen waar zij samen met haar zoon in veiligheid kan leven, maar zij kan niet uit haar huidige huurwoning verhuizen omdat het vinden van een (koop)woning vanwege de negatieve BKR-registratie praktisch onmogelijk is. De belangen van [verzoekster] wegen zwaarder dan de wettelijke verplichting van ING.
5.6.
ING heeft voor handhaving van de negatieve BKR-registratie gepleit. [verzoekster] heeft een mooie nieuwe huurwoning en van een onveilige situatie is niets gebleken. De wens om een woning te kopen weegt niet zwaarder dan het belang van de financiële sector om in het CKI van het BKR de juiste informatie over [verzoekster] te vinden. [verzoekster] heeft ook niet gesteld en onderbouwd welke woning zij zou willen kopen én dat zij in staat zou zijn de aankoopsom te financieren. Zij heeft geen concrete hypotheekaanvraag overgelegd en zij heeft dan ook niet aangetoond dat uitsluitend de BKR-registratie aan een verstrekking van een hypotheek in de weg staat.
In een recente uitspraak van de rechtbank Amsterdam (ECLI:NL:RBAMS:2021:4753) wordt onderkend dat een hypothecair kredietverstrekker niet verplicht is om een financiering af te wijzen als er een BKR notering is. Het is aan potentiële kredietverstrekkers om te bepalen welk gewicht zij aan de coderingen en aan de huidige (financiële) situatie van een aanvrager willen toekennen. Er is geen sprake van een disproportionele situatie. [verzoekster] huurt nu een woning in de sociale sector en als [verzoekster] een andere huurwoning wenst kan zij zich richten tot de verhuurder. Een BKR-registratie belemmert niet bij het huren van een woning. Verhuurders zijn geen deelnemers aan het CKI en hebben dus geen inzage in het CKI.
In de echtscheidingsbeschikking staat weliswaar een inspanningsverplichting voor de ex-echtgenoot van [verzoekster] om haar uit de hoofdelijke aansprakelijkheid te ontslaan, maar die verplichting geldt niet tegenover ING. Bovendien had [verzoekster] op de verkoop van de woning zelf toezicht moeten houden: zij had via internetbankieren toegang tot alle financiële gegevens en daar kon zij zien of de betalingen werden gedaan. [verzoekster] heeft zich herhaaldelijk op het standpunt gesteld dat zij niet gehouden zou zijn om ook maar iets aan ING te betalen. [verzoekster] betoogde ook dat het financieel heel slecht met haar ging en ING is daarom akkoord gegaan met een betaling tegen finale kwijting. [verzoekster] heeft destijds een overzicht aan ING verstrekt waarmee zij betoogde dat zij meer uitgaven dan inkomsten had, terwijl zij nu met een soortgelijk overzicht bij het verzoekschrift betoogt dat zij juist
€ 500,00 per maand zou overhouden. Onduidelijk is of de schulden bij derden die [verzoekster] is aangegaan om ING te betalen door haar zijn afbetaald.
5.7.
De rechtbank is van oordeel dat de door [verzoekster] aangevoerde feiten en omstandigheden onvoldoende zijn om te komen tot het oordeel dat de BKR-registratie verwijderd dient te worden. De rechtbank volgt [verzoekster] niet in haar standpunt dat de BKR-registratie disproportioneel is. Daargelaten of de wens of noodzaak om een woning te kopen op zichzelf al een voldoende belang kan inhouden dat moet prevaleren boven het belang van een BKR-registratie, is de rechtbank van oordeel dat dit hier niet het geval is. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat [verzoekster] geen afwijzing van een concrete aanvraag voor een hypotheek heeft overgelegd. Hoewel het ongetwijfeld moeilijker is met een BKR-registratie een hypothecaire geldlening te verkrijgen, heeft ING terecht naar voren gebracht dat het geen verplichting is van een hypothecair kredietverstrekker om een financiering af te wijzen als er een BKR-registratie is. Dat het voor [verzoekster] onmogelijk is om met een dergelijke registratie een hypotheeklening te krijgen is dus niet komen vast te staan. Dat [verzoekster] haar ex-partner vlakbij haar woont en regelmatig langs haar huis fietst, wat [verzoekster] een gevoel van constante onveiligheid geeft, is naar het oordeel van de rechtbank geen grond voor toewijzing van het verzoek. Het staat [verzoekster] immers ook vrij om een andere huurwoning te zoeken in een andere buurt. Het standpunt van [verzoekster] dat zij bij het vinden van een nieuwe huurwoning in ernstige mate wordt belemmerd door haar negatieve BKR-registratie is door [verzoekster] niet onderbouwd en door ING gemotiveerd bestreden. ING heeft daartoe immers aangevoerd dat verhuurders geen deelnemers aan het CKI zijn en dat ook niet kunnen worden.
5.8.
Dat de restschuld bij ING is te wijten aan de ex-partner van [verzoekster] wil de rechtbank aannemen, maar dat ligt in de risicosfeer van [verzoekster] zelf en niet in die van ING. Dat de ex-partner haar niet heeft ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire schuld en dat de woning mogelijk executoriaal moest worden verkocht door omstandigheden van zijn zijde, kan evenmin aan ING worden tegengeworpen. Nu [verzoekster] niet is ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid is zij steeds aansprakelijk gebleven voor de hypothecaire schuld. ING heeft daarover terecht naar voren gebracht dat [verzoekster] zelf toezicht had kunnen houden op de betalingen, omdat zij online toegang had tot alle financiële gegevens via internetbankieren. [verzoekster] heeft hierover ter zitting laten weten dat zij in de veronderstelling was dat haar ex-partner de hypotheek betaalde en dat het voor haar niet duidelijk was dat zij dit moest betalen als hij dit niet deed. Dat [verzoekster] hier niet van op de hoogte was ligt naar het oordeel van de rechtbank ook in haar eigen risicosfeer. Het bedrag dat ING op de hypotheekschuld van Kaboukabi heeft afgeboekt (€ 28.000,00) is bovendien een aanzienlijk bedrag. Dat ING vrijwillig deze afboeking heeft gedaan zoals door [verzoekster] wordt gesteld betekent niet dat de rechtbank hieraan voorbij moet gaan.
5.9.
[verzoekster] stelt zich verder op het standpunt dat zij financieel stabiel is en geen schulden meer heeft en dat zij in korte tijd in staat is geweest met hulp van familie en vrienden een hoge schuld af te lossen. [verzoekster] heeft stukken overgelegd waaruit volgens haar blijkt dat zij een schenking van € 12.000,00 heeft ontvangen van haar broer en dat zij de lening bij een vriendin van € 3.000,00 heeft afgelost. De rechtbank volgt ING in haar standpunt dat de door [verzoekster] overgelegde stukken niet bewijzen of [verzoekster] nog geld aan derden verschuldigd is. Vast staat immers dat [verzoekster] aan ING in totaal een bedrag heeft betaald van € 22.600,00, waarbij zij twee betalingen van € 12.450,00 en € 8.400,00 ineens heeft betaald. Dat [verzoekster] dit laatste bedrag mogelijk nog verschuldigd is aan een derde kan de rechtbank niet uitsluiten, nu zij zelf ook heeft laten weten dat zij met hulp van vrienden en familie de schuld kon aflossen. Het standpunt van [verzoekster] dat zij haar verantwoordelijkheid direct heeft genomen om de schuld terug te betalen is door ING bestreden. Nadat [verzoekster] tot betaling van de schuld werd aangesproken heeft zij zich herhaaldelijk op het standpunt gesteld dat zij niet gehouden zou zijn om ook maar iets aan ING te betalen en uiteindelijk heeft zij een bedrag van € 10.000,00 tegen finale kwijting aangeboden, dat door Vesting Finance namens ING is afgewezen.
5.10.
Ten slotte is er ook geen sprake van een groot tijdsverloop. De vijf jaar BKR-registratie is pas op 11 maart 2021, aangevangen, zodat bij indiening van het verzoek nog niet eens een jaar was verstreken. Bovendien heeft [verzoekster] amper drie weken na de afboeking door ING al haar verzoek tot verwijdering van de BKR-registratie gedaan. Het staat weliswaar vast dat [verzoekster] een langdurig dienstverband heeft met een consistent inkomen, maar ING heeft tijdens de zitting terecht naar voren gebracht dat dit dienstverband niet heeft verhinderd dat [verzoekster] in financiële problemen is geraakt. Dat [verzoekster] een overzicht heeft overgelegd waaruit blijkt dat zij € 500,00 per maand zou overhouden betekent niet dat kan worden gesproken van een langdurig stabiele financiële situatie aan de zijde van [verzoekster]. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat [verzoekster] aan ING, op het moment dat zij werd aangesproken om de schuld te betalen, een soortgelijk overzicht heeft verstrekt waaruit blijkt dat [verzoekster] juist minder inkomsten dan uitgaven had. Mocht er bij [verzoekster] al sprake zijn van financiële stabiliteit dan is dit in ieder geval deels het gevolg van de afboeking van ING. De wens van [verzoekster] om een zware periode af te sluiten en met een schone lei te kunnen beginnen is ook voor de rechtbank invoelbaar en begrijpelijk, maar dit levert geen grond op voor het kunnen toewijzen van het verzoek tot verwijdering van de BKR-registratie.
5.11.
De conclusie is dat de belangen van een maatschappelijk verantwoorde financiële dienstverlening en de bescherming van de kredietregistratie op dit moment zwaarder wegen dan het belang van [verzoekster] bij verwijdering van de BKR-registratie. Het verzoek van [verzoekster] ING te bevelen de BKR-registratie te verwijderen wordt daarom afgewezen.
5.12.
[verzoekster] verzoekt om een verkorting van de termijn indien een verwijdering van de BKR-registratie niet wordt toegewezen. Ook dit verzoek zal worden afgewezen, omdat de rechtbank van oordeel is dat er op dit moment geen aanleiding bestaat om de BKR-registratie eerder dan vijf jaar te verwijderen.
5.13.
[verzoekster] dient als de in het ongelijk gestelde partij te worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De kosten aan de zijde van ING worden begroot op:
  • griffierecht € 676,00
  • salaris gemachtigde
  • Totaal € 1.802,00
5.14.
De nakosten zullen worden toegewezen als na te melden.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
wijst het verzoek af,
6.2.
veroordeelt [verzoekster] in de proceskosten, aan de zijde van ING tot op heden begroot op € 1.802,00,
6.3.
veroordeelt [verzoekster] in de na deze beschikking ontstane kosten, begroot op
€ 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [verzoekster] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan de beschikking heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
6.4.
verklaart deze proceskostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. U. van Houten en in het openbaar uitgesproken op 9 maart 2022.