ECLI:NL:RBAMS:2021:4753

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 augustus 2021
Publicatiedatum
3 september 2021
Zaaknummer
C/13/705930 / KG ZA 21-698
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verwijdering van BKR-registraties in kort geding afgewezen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 30 augustus 2021 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiser en ING Bank N.V. De eiser, die in 2008 een studentenlening van € 2.500,- bij ING had afgesloten, vorderde de verwijdering van twee BKR-registraties die waren geplaatst vanwege betalingsachterstanden. De eiser stelde dat hij niet op de hoogte was van de registraties en dat deze hem belemmerden bij het verkrijgen van een hypothecaire lening voor de aankoop van een woning. ING voerde verweer en stelde dat de registraties terecht waren en dat de vijfjaarstermijn voor verwijdering pas recent was begonnen na de betaling van de schuld op 2 augustus 2021.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de vordering van de eiser niet kon worden toegewezen. De rechter concludeerde dat de registratie en de bijbehorende coderingen terecht waren en dat de belangen van ING en andere kredietverstrekkers bij handhaving van de registraties zwaarder wogen dan het belang van de eiser bij verwijdering. De eiser had onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zijn financiële situatie zodanig was verbeterd dat er geen belang meer was bij handhaving van de registraties. De rechter wees de vordering af en veroordeelde de eiser in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/705930 / KG ZA 21-698 MDvH/MB
Vonnis in kort geding van 30 augustus 2021
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser bij dagvaarding van 16 augustus 2021,
advocaat mr. S.M.M. Hamers te Heerlen,
tegen
de naamloze vennootschap
ING BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. T.J.P. Jager te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en ING worden genoemd.

1.De procedure

Ter zitting van 25 augustus 2021 heeft [eiser] de vorderingen zoals omschreven in de dagvaarding toegelicht. ING heeft verweer gevoerd. Beide partijen hebben op voorhand schriftelijke stukken ingediend, waaronder een conclusie van antwoord (notitie) van ING, en ING heeft ter zitting een pleitnota overgelegd.
Ter zitting waren aanwezig:
- [eiser] , zijn echtgenote [echtgenote] en mr. Hamers;
- aan de kant van ING: mr. D.J. Posthuma.
Vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
[eiser] heeft in 2008 een studentenlening afgesloten bij ING voor een bedrag van € 2.500,- (hierna ook: het studentenkrediet). [eiser] was toen 27 jaar oud. [eiser] , inmiddels 39 jaar, is getrouwd met [echtgenote] en heeft met haar twee kinderen van één en vijf jaar.
2.2.
ING heeft op 20 oktober 2014 en op 4 januari 2015 twee registraties (met nummers [registratienummer 1] en [registratienummer 2] ) op naam van [eiser] doen opnemen in het CKI (Centraal Krediet Informatiesysteem) bij het BKR (Stichting Bureau Kredietregistratie), vanwege het niet tijdig aflossen van het studentenkrediet en een ongeoorloofde debetstand op een betaalrekening. Beide registraties hadden achterstandscodering A en begin 2015 zijn daaraan bijzonderheidscodes 2 en 3 toegevoegd. Code 2 houdt in dat de vordering opeisbaar is en code 3 dat een bedrag van € 250,- of meer op de vordering is afgeboekt.
2.3.
ING heeft [eiser] bij brieven van 3 november en 3 december 2014
verzocht om het saldotekort op zijn betaalrekening aan te vullen en de achterstand op het studentenkrediet te betalen. [eiser] heeft dat niet gedaan.
2.4.
Bij brief van 6 januari 2015 heeft ING het studentenkrediet opgezegd en meegedeeld incassobureau Vesting Finance (handelsnaam van Incassobureau Fiditon B.V.) te zullen inschakelen. Vesting Finance heeft [eiser] sommaties gestuurd in de jaren daarna, onder meer op 12 en 27 maart 2015, maar ook in de jaren 2016 tot en met 2019 (laatstelijk op 7 maart 2019), steeds naar hetzelfde toen bij ING bekende adres van [eiser] .
2.5.
Onder de gedingstukken bevindt zich een exploot van de belastingdienst van een executoriaal beslag ten laste van [eiser] , gedateerd 26 februari 2016, uitgebracht aan het onder 2.4 bedoelde adres.
2.6.
Bij brief van 13 februari 2021, verzonden vanaf een ander adres dan waarnaar ING en Vesting Finance de aanmaningen en sommaties hebben verzonden, heeft [eiser] ING verzocht de BKR-registraties (met code A3) te verwijderen, omdat deze ten onrechte geregistreerd zouden zijn.
2.7.
In een e-mail van 16 maart 2021 heeft ING aan [eiser] meegedeeld dat verwijdering van de registraties niet mogelijk is, aangezien deze conform het reglement van het BKR zijn geplaatst.
2.8.
Bij brief van 8 juni 2021 heeft een medewerker van ’Coderingvrij’ namens [eiser] ING verzocht bij de registratie met nummer S88149440 (die ziet op het studentenkrediet) als einddatum 5 januari 2020 op te nemen, omdat de verjaring van de vordering op grond van het studentenkrediet op die datum is voltooid.
2.9.
[eiser] heeft (een kopie van) een (niet ondertekende) koopovereenkomst in het geding gebracht, gedateerd juni 2021, waarin hij en zijn vrouw een woning in Heerlen hebben gekocht voor een koopprijs van € 189.000,-, met als leveringsdatum 1 augustus 2021. De koopovereenkomst bevat een financieringsvoorbehoud voor de duur van zes weken na ondertekening ervan.
2.10.
Bij brief van 19 juli 2021 heeft de advocaat van [eiser] ING wederom verzocht de BKR-registratie met nummer [registratienummer 1] (die ziet op het studentenkrediet) te verwijderen, en herhaald dat de vordering op grond waarvan de registratie had plaatsgevonden inmiddels is verjaard.
2.11.
Bij brief van 26 juli 2021 heeft Vesting Finance namens ING aan Coderingvrij meegedeeld dat de vordering op [eiser] niet is verjaard, aangezien ING de verjaring tijdig heeft gestuit. Verder staat in de brief dat het saldo van de vordering (op grond van het studentenkrediet) op dat moment € 4.514,33 bedraagt.
2.12.
[eiser] woonde met zijn gezin in een huurwoning, waarvan de maandelijkse huur € 900,- bedroeg. [eiser] en [echtgenote] hebben de huur van deze woning met ingang van 1 augustus 2021 opgezegd.
2.13.
[eiser] heeft op 2 augustus 2021 het openstaande saldo van het studentenkrediet, een bedrag van € 4.514,33, aan ING betaald.
2.14.
Bij brief van 4 augustus 2021 heeft Vesting Finance namens ING gereageerd op de onder 2.10 genoemde brief en meegedeeld dat de BKR-registratie en/of -codering(en) niet worden verwijderd, omdat deze, kort gezegd, correct zijn en geen bijzondere omstandigheden aanwezig zijn om de verwijderingstermijn, in de regel vijf jaar na volledige betaling, in dit geval te verkorten.
2.15.
ING heeft bankoverzichten in het geding gebracht waaruit valt af te leiden dat [eiser] :
- in de maanden januari tot en met juni 2021 een groot deel van de tijd een negatief saldo op zijn betaalrekening had;
- in 2020 diverse betalingsregelingen had, onder meer met de belastingdienst.
Daarnaast heeft ING bancaire bescheiden overgelegd van [echtgenote] , die duiden op roodstanden en mislukte incasso’s wegens saldotekort.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert, samengevat, dat ING wordt geboden om de registraties in het CKI van het BKR met de nummers [registratienummer 1] en [registratienummer 2] uiterlijk binnen één dag na betekening van het vonnis te (doen) verwijderen, op straffe van dwangsommen en met veroordeling van ING in de proceskosten.
3.2.
[eiser] heeft ter toelichting op zijn vordering, samengevat, het volgende gesteld. Hij is op 22-jarige leeftijd met zijn ouders uit Marokko naar Nederland gekomen. Hij is toen gaan studeren, eerst Nederlandse taal en daarna een ict-opleiding aan het MBO. Hij heeft het studentenkrediet moeten afsluiten, omdat hij en zijn ouders het collegegeld voor zijn studie niet konden betalen. De periode 2021-2014 was voor hem een moeilijke periode. Zijn vader overleed en hij heeft (financiële) problemen gehad door een relatiebreuk en verlies van werk. Daarna heeft hij een tijd in België gewerkt. Dat hij het krediet niet heeft afgelost komt doordat hij het uit het oog was verloren. Er was geen sprake van betalingsonwil. De aanmaningen en sommaties heeft hij niet ontvangen, vermoedelijk omdat deze zijn verzonden naar een adres waar hij al sinds maart 2015 niet meer woont. ING heeft hem ook niet op het krediet gewezen toen hij in 2019 een nieuwe rekening bij de bank opende. Inmiddels hebben [eiser] en zijn vrouw alles weer op orde en hebben zij geen schulden meer. Zij hebben beiden werk. Er is nu een unieke kans voor de aankoop van een huis, voor een relatief gunstig bedrag en met meer ruimte voor het gezin, tegen lagere kosten dan zij voorheen voor de huurwoning betaalden. De verkoper heeft het financieringsvoorbehoud verlengd tot 1 september 2021. Volgens de financieel adviseur van [eiser] kan hij een hypothecaire lening krijgen om de woning te financieren als de BKR-registraties worden verwijderd en anders niet. Pas door die mededeling van de financieel adviseur raakte [eiser] van de registraties op de hoogte. [eiser] wordt onevenredig benadeeld als ING de registraties handhaaft. Zijn belang bij verwijdering moet zwaarder wegen dan het belang van ING bij handhaving van de registraties. De financiële situatie van [eiser] en zijn vrouw is nu stabiel. Het studentenkrediet is volledig afgelost en er zijn geen andere schulden meer. Als de koop van de nieuwe woning niet doorgaat, moet [eiser] op zoek naar een nieuwe huurwoning waarvan de kosten vermoedelijk hoger zullen zijn.
3.3.
ING voert verweer. De bank ziet geen aanleiding de BKR-registraties te verwijderen. De financiële situatie van [eiser] en zijn echtgenote is allesbehalve stabiel en de vijfjaarstermijn is pas enkele weken geleden gaan lopen, op het moment dat [eiser] zijn schuld uit hoofde van het studentenkrediet aan ING heeft voldaan.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De vordering van [eiser] kan alleen worden toegewezen, indien voldoende aannemelijk is dat de rechter in een eventuele bodemprocedure dat ook zou doen en [eiser] een spoedeisend belang heeft. Dat laatste is het geval. Voldoende aannemelijk is dat [eiser] een koopovereenkomst voor een woning is aangegaan waarin een financieringsvoorbehoud is gemaakt, dat op korte termijn afloopt. ING heeft het bestaan van de koopovereenkomst in twijfel getrokken, omdat de overgelegde kopie geen handtekening bevat, maar de advocaat van [eiser] heeft verklaard desgewenst een getekend exemplaar, gedateerd 23 juni 2021, over te kunnen leggen. In dit kort geding wordt daarom van het bestaan van de koopovereenkomst uitgegaan. Ook is voldoende aannemelijk dat de BKR-registraties een belemmering vormen bij het aangaan van een hypothecaire lening.
4.2.
De deelname van ING aan het kredietregistratiesysteem is verplicht krachtens artikel 4:32 en artikel 1:1 van de Wet Financieel Toezicht (Wft). Bij de totstandkoming van de registratie en de handhaving daarvan moeten de bepalingen uit de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) in acht worden genomen.
4.3.
Bij de beoordeling van de vordering van [eiser] is van belang dat de gebeurtenissen waarop de coderingen zien (de ontstane achterstand en het opeisen van de vordering) zich daadwerkelijk hebben voorgedaan. De registratie en de daarbij toegepaste coderingen zijn dan ook op zichzelf terecht. Bij de uitvoering van de kredietregistratie wordt het Algemeen Reglement (AR) van het BKR gehanteerd. Daarin is in de artikelen 13 en 14 geregeld dat in gevallen als dit de registratie wordt verwijderd vijf jaar na de datum van betaling van de vordering. Tussen partijen is niet in geschil dat die termijn pas onlangs, na de betaling van [eiser] op 2 augustus 2021, is gaan lopen.
4.4.
Ook als de codering op zichzelf terecht is en de vijfjaarstermijn nog loopt, kan de geregistreerde verzoeken om (eerdere) verwijdering van zijn gegevens.
4.5.
Op basis van het toepasselijke wettelijke kader en de rechtspraak daarover moet bij de (verdere) beoordeling van een verwijderingsverzoek (of vordering) een belangenafweging plaatsvinden, waarbij gekeken wordt naar de proportionaliteit en de subsidiariteit van het handhaven van de registratie (Hoge Raad 9 september 2011, ECLI: NL:HR:2011:BQ8097). Het doel van de BKR-registratie en het daaruit voortvloeiende belang van ING en andere kredietverstrekkers moet worden afgewogen tegen het belang van degene die om verwijdering verzoekt, in dit geval [eiser] . Het belang van [eiser] is om geen ongerechtvaardigde belemmeringen te ondervinden bij het aangaan van een lening om de beoogde nieuwe woning te kunnen financieren. De belangen van de BKR-registratie zijn (i) de bescherming van de consument tegen overkreditering en (ii) het beschermen van kredietverleners tegen niet-kredietwaardige kredietnemers (vgl. rechtbank Amsterdam 9 mei 2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:3857 en gerechtshof Den Haag, 10 november 2020, ECLI:NL:GDHA:2020:2068).
4.6.
Niet in geschil is dus dat de vijfjaarstermijn uit het AR pas net is begonnen. De vraag die voorligt is of het in de gegeven omstandigheden gerechtvaardigd is om deze termijn buiten toepassing te laten en de registraties vrijwel direct na aflossing van de vordering door te halen. Anders dan [eiser] heeft bepleit, bestaat daarvoor in dit geval onvoldoende grond. Daarvoor is het volgende redengevend.
4.7.
Het moge zo zijn dat [eiser] zich niet (meer) bewust was van de schuld van ING. Onvoldoende aannemelijk is echter dat hij geen enkele aanmaning zou hebben ontvangen. Mogelijk zijn aanmaningen verzonden naar een adres waar hij niet meer woonde, maar ING heeft er terecht op gewezen dat nog vóór maart 2015 – de datum waarop [eiser] naar zijn zeggen is verhuisd – al diverse aanmaningen naar zijn adres zijn gestuurd. Kennelijk heeft [eiser] er destijds voor gekomen zijn ‘kop in het zand te steken’. Daarnaast had het op de weg van [eiser] gelegen om ING in kennis te stellen van zijn nieuwe adres. Ook is aannemelijk dat hij in februari 2016 nog op dat adres was ingeschreven, zoals ING stelt, nu de belastingdienst haar exploot met een executoriale titel naar dat adres heeft gestuurd. Dit alles is dus geen rechtvaardigingsgrond om het krediet niet af te lossen of ter zake een regeling met de bank te treffen.
4.8.
De stelling van [eiser] dat hij zich pas heeft gerealiseerd dat de BKR-registratie bestond nadat hij zich was gaan oriënteren op de financiering voor de aankoop van de nieuwe woning, overtuigt evenmin. Hij heeft immers in februari 2021, ruim voor de aankoop, al verzocht om de registraties te verwijderen en in maart 2021 is hem al meegedeeld dat ING niet tot verwijdering bereid was. Bij zijn aankoopbeslissing heeft hij er dus rekening mee kunnen en moeten houden dat dat een probleem zou kunnen zijn. Overigens had [eiser] ook toen alles in het werk kunnen stellen om nadere informatie over de vordering in te winnen en de schuld aan ING af te lossen. Hij heeft dat echter niet gedaan. Integendeel, [eiser] heeft, toen hij wel weer op de hoogte was van het bestaan van de schuld, deze niet onmiddellijk voldaan, maar eerst (aanvankelijk via Coderingvrij en later ook bij monde van zijn advocaat) met een beroep op verjaring onder zijn betalingsverplichtingen proberen uit te komen. Dit alles duidt niet op een goede betalingsmoraal.
4.9.
Voor de voorzieningenrechter legt echter het meeste gewicht in de schaal dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat de financiële situatie van [eiser] en zijn vrouw inmiddels zodanig stabiel is dat kredietverstrekkers bij handhaving van de coderingen geen redelijk belang zouden hebben. Uit de stukken die ING heeft overgelegd blijkt, zoals ING terecht heeft aangevoerd, dat [eiser] in elk geval zeer recent nog diverse betalingsregelingen had, waaronder met deurwaarderskantoren, en ook dat hij vermoedelijk een nieuwe lening is aangegaan om het studentenkrediet alsnog te kunnen afbetalen. Het betoog van [eiser] dat de kwestie met het studentenkrediet een eenmalig incident in het verleden was, waarna [eiser] onberispelijk betalingsgedrag zou hebben vertoond, wordt dan ook niet gevolgd. Dat hij mogelijk in deze situatie is komen te verkeren door omstandigheden die hem niet zijn aan te rekenen, maakt dit niet anders. [eiser] heeft wel uiteengezet dat en waarom hij het in het verleden niet breed heeft gehad en de zaken op zijn beloop heeft gelaten, maar die omstandigheden zijn niet dermate uitzonderlijk dat de coderingen en de handhaving daarvan om die reden niet gerechtvaardigd zouden zijn. Vooralsnog kan niet worden gezegd dat de kredietwaardigheid van [eiser] zodanig is dat er geen belang meer is bij handhaving van de BKR-registraties.
4.10.
Dat [eiser] de huurovereenkomst van zijn vorige woning heeft opgezegd per 1 augustus 2021, terwijl de koop en de financiering nog niet rond waren, komt voor zijn rekening en risico. Dat geldt ook als het klopt, zoals [echtgenote] ter zitting heeft verklaard, dat een medewerker van Coderingvrij heeft gezegd te verwachten dat het wel goed zou komen. [eiser] wist immers al vanaf februari 2021 van het bestaan van de coderingen en was ook op de hoogte dat ING niet bereid was deze te verwijderen. Het had op zijn weg gelegen om te wachten met drastische beslissingen over zijn huisvesting totdat deze kwestie zou zijn afgerond, ook al zou een belangenbehartiger iets anders hebben gezegd. [eiser] heeft daarin een eigen verantwoordelijkheid.
4.11.
Al met al wegen de belangen van ING en andere kredietverstrekkers bij handhaving van de registraties in dit geval zwaarder dan het belang van [eiser] bij – onmiddellijke – verwijdering. Daar komt bij dat een hypotheekverstrekker niet
verplichtis om een lening in deze omstandigheden te weigeren. Weliswaar vormen de registraties een belemmering, maar het valt niet helemaal uit te sluiten dat [eiser] alsnog een hypotheek kan krijgen als hij een kredietgever, ondanks de registraties, op basis van zijn achtergrond, zijn huidige financiële positie, zijn vooruitzichten, de relatief beperkte omvang van de hypotheek – en de daaruit voortvloeiende lasten – van zijn kredietwaardigheid kan overtuigen. Voor het verwijderen van op zichzelf correcte registraties waarvan de verwijderingstermijn van vijf jaar pas net begonnen is, bestaat echter onvoldoende grond.
4.12.
Het voorgaande leidt tot weigering van de gevraagde voorziening met veroordeling van [eiser] als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten. Ook de nakosten zullen worden toegewezen als gevorderd.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
weigert de gevraagde voorziening,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de kosten van dit geding, tot heden aan de zijde van ING begroot op:
– € 667,- € 667,- aan griffierecht en
– € 667,- € 1.016,- aan salaris advocaat,
5.3.
veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,- voor salaris advocaat, te vermeerderen met € 82,- en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit vonnis plaatsvindt,
5.4.
verklaart deze kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A. Dudok van Heel, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M. Balk, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 30 augustus 2021. [1]

Voetnoten

1.type: MB