5.3.1Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
De rechtbank stelt op grond van de hierna genoemde bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden vast.
Naar aanleiding van het onder 4.1 omschreven project is het strafrechtelijk onderzoek gestart naar de debetcard met nummer [nummer 1] . Later bleek die kaart op naam van verdachte te staan en te zijn uitgegeven door de Bank of America.Naast deze debetcard maakte verdachte tevens gebruik van nog twee andere debetcards (kaartnummers [nummer 2] en [nummer 3] ), welke beide ook op zijn naam waren uitgegeven door de Bank of America.Deze drie debetcards waren gekoppeld aan de bankrekening bij genoemde bank met nummer [nummer 4] .
De bankafschriften over de periode van 9 augustus 2011 tot en met 31 maart 2017 van die bankrekening zijn nader onderzocht. In die periode werd in totaal $ 852.960,90 bijgeschreven op de bankrekening, waarvan vermoedelijk een gedeelte van in ieder geval $ 775.561,48 (91% van het totaal bijgeschreven bedrag) afkomstig is van buitenlandse (rechts)personen.De afschrijvingen bestaan gedurende die periode uit contante opnamen, betalingen bij verschillende verkooppunten en bankkosten. Zo werd er in totaal $ 689.797,13 contant opgenomen bij verschillende geldautomaten en werd een bedrag van $ 136.676,94 gepind bij diverse winkels, horeca- en uitgaansgelegenheden, veelal gevestigd in Amsterdam.
Over de periode van 2006 tot en met augustus 2011 is in totaal een bedrag van $ 773.787,50 bijgeschreven op de rekening. Dit bedrag is afkomstig van buitenlandse (rechts)personen.Er is geen informatie over de afschrijvingen die in deze periode hebben plaatsgevonden.
Uit de opgevraagde transacties van die drie debetcards en de in de woning van verdachte aangetroffen overboekingsspecificaties blijkt dat in de ten laste gelegde periode met deze debetcards gezamenlijk in totaal € 813.446,50 contant is opgenomen en dat er voor een bedrag van € 106.771,92 aan betalingen mee is verricht. Dit betekent dat er in totaal een bedrag van € 920.218,42 is opgenomen en uitgegeven met deze debetcards.
Verdachte was ten tijde van het ten laste gelegde door middel van een trust ook ‘beneficial owner’ van twee bankrekeningen bij de VP-bank Liechtenstein.Op deze rekeningen is een totaalbedrag van $ 218.979,03 ontvangen van buitenlandse (rechts)personen. In 2010 is een bedrag van $ 143.680,14 overgeboekt van een van deze Liechtensteinse bankrekeningen naar de hiervoor genoemde bankrekening van verdachte bij de Bank of America.
Daarnaast had verdachte sinds 15 juni 2015 een bankrekening bij de ING bank.Blijkens bankmutaties over de periode 2 september 2015 tot en met 23 juni 2016 is er in die periode
€ 28.681,58 bijgeschreven op deze bankrekening. Van dat bedrag is in totaal € 28.214,51 contant op de rekening gestort, welke stortingen plaatsvonden bij een ING-servicepunt te Hoorn.Verdachte heeft hierover verklaard dat hij geldbedragen van de rekening van de Bank of America contant opnam, die hij vervolgens weer stortte op zijn rekening bij de ING. Verdachte kon naar eigen zeggen de geldbedragen niet door girale overboeking van zijn ene bankrekening naar de andere verplaatsen.
Dat verdachte het geld dat hij contant opnam vervolgens gebruikte om contante betalingen te doen, blijkt onder meer uit de verklaring van getuige [getuige 1] , facilitair en duty manager bij [hotel 2] in Hoorn. Hij heeft verklaard dat verdachte gedurende een periode van twee jaar 86 nachten heeft overnacht in het hotel en dat hij altijd contant afrekende. Uit de gegevens van het [hotel 2] hotel is gebleken dat verdachte in de periode van 20 mei 2015 tot en met 8 juli 2015 en 31 augustus 2016 tot en met 10 oktober 2016 een bedrag van
€ 13.208,-- contant heeft afgerekend. Ook de huur van de garageboxen bij [bedrijf 1] alsmede bij [bedrijf 2] werd door verdachte maandelijks contant afgerekend.
Uit de bij de Belastingdienst bekende gegevens blijkt niet dat verdachte in die periode zodanige legale inkomsten genoot dat daarmee bovenstaande geldbedragen zouden kunnen worden verdiend.
Het toetsingskader witwassen
Voor een bewezenverklaring van witwassen is vereist dat vast komt te staan dat het geldbedrag waarop de verdenking van witwassen betrekking heeft middellijk of onmiddellijk uit enig misdrijf afkomstig is en dat verdachte dat wist dan wel redelijkerwijs had moeten vermoeden. Naar inmiddels bestendige jurisprudentie kan, in een geval waarin geen direct bewijs voor inkomsten uit brondelicten aanwezig is, witwassen bewezen worden geacht, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het geld of de goederen direct of indirect uit enig misdrijf afkomstig zijn. Het ligt op de weg van het Openbaar Ministerie om zicht te bieden op het bewijs waaruit zodanige feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid.
De rechtbank zal bij de toetsing het volgende stappenplan doorlopen.
Allereerst zal moeten worden vastgesteld of de aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Indien van dit laatste sprake is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de legale herkomst van het geld of de goederen. Een dergelijke verklaring dient concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk te zijn. Zodra het door de verdachte geboden tegenwicht daartoe aanleiding geeft, ligt het vervolgens op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het geld of de goederen. Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal dienen te blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het geld of de goederen waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst hebben en dat derhalve een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
De rechtbank is op basis van de inhoud van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting van oordeel dat er aanwijzingen zijn dat verdachte een aantal investeerders heeft opgelicht dan wel dat hij de gelden van deze investeerders heeft verduisterd en/of dat hij belastingfraude heeft gepleegd. De rechtbank is echter van oordeel dat met onvoldoende zekerheid kan worden vastgesteld welk gronddelict verdachte zou hebben gepleegd ter verkrijging van de grote geldbedragen die door hem in Nederland contant zijn opgenomen en uitgegeven, omdat daarvoor onvoldoende direct bewijs is. Gelet daarop dient het hiervoor uiteengezette toetsingskader te worden toegepast.
Het vermoeden van witwassen
Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen. De rechtbank heeft reeds vastgesteld dat verdachte over een lange periode met buitenlandse debetcards in Nederland grote geldbedragen contant heeft opgenomen en uitgegeven en dat hij ook betalingen heeft verricht met die debetcards. De herkomst van die geldstromen kan niet worden verklaard door legale inkomsten van verdachte noch van zijn partner destijds. Verdachte heeft een geldbedrag van zijn Liechtensteinse bankrekening overgeboekt naar zijn bankrekening bij de Bank of America en hij heeft geldbedragen contant opgenomen van zijn rekening bij de Bank of America en vervolgens weer gestort op zijn rekening bij de ING bank. Daarbij komt dat verdachte de geldstromen op geen enkele manier fiscaal heeft verantwoord. Het hebben van buitenlands vermogen, het gebruik van buitenlandse debetcards, het veelvuldig contant geld opnemen met deze debetcards en het doen van grote betalingen met contant geld zijn allemaal bekende witwastypologieën.Bij de Belastingdienst was niet bekend dat verdachte beschikte over buitenlands vermogen in Luxemburg of Amerika. Daarbij komt dat verdachte geen administratie of andere documenten heeft overgelegd waaruit blijkt dat de gelden een legale herkomst hebben. Bovendien heeft verdachte zich tijdens zijn verblijf in Nederland tussen 1986 en 14 juli 2015 niet ingeschreven als inwoner van een Nederlandse gemeente en is hij er op die manier in geslaagd in Nederland ‘onder de radar’ te leven.
Naar het oordeel van de rechtbank leveren de door verdachte contant opgenomen en door middel van pinbetalingen met een buitenlandse debetcard uitgegeven geldbedragen onder de hiervoor genoemde omstandigheden dan ook een vermoeden van witwassen op. Alsdan mag van verdachte volgens vaste rechtspraak worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft voor de herkomst van de geldbedragen.
De verklaring van verdachte over de herkomst van het geld
Verdachte heeft verklaard dat hij zijn inkomsten haalde uit het verrichten van werkzaamheden als bemiddelaar tussen verschillende bedrijven en potentiële investeerders. Verdachte was naar zijn zeggen verantwoordelijk voor het zoeken van investeerders en die investeerders stortten (grote) bedragen op de Amerikaanse privé-rekening van verdachte, waarna hij voor die investeerders aandelen aankocht of opties op aandelen veiligstelde. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij de op zijn privé-rekening overgemaakte gelden gebruikte voor het betalen van zijn fee/provisie en zijn zakelijke kosten. Verdachte heeft zijn verklaring niet met stukken onderbouwd en hij hield ook geen enkele administratie bij, zo heeft hij zelf verklaard.
Voor zover deze verklaring van verdachte al als concreet en verifieerbaar kan worden aangemerkt overweegt de rechtbank het volgende.
Investeerders hebben verklaard dat zij nooit bewijs hebben gezien – bijvoorbeeld in de vorm van documenten of certificaten van aandelen – dat hun geld daadwerkelijk geïnvesteerd was. Ook verklaren zij nooit een cent te hebben verdiend aan deze zogenaamde beleggingen.Zo heeft getuige [getuige 2] verklaard dat verdachte voor hem geld zou investeren in de film [naam 1] , maar dat hij daar geen enkele winst van heeft uitgekeerd gekregen. Ook heeft hij het geld van zijn investering niet terugontvangen, terwijl hij aan verdachte herhaaldelijk heeft gevraagd of hij zijn geld terug kon krijgen.[getuige 3] heeft middels drie betalingen in totaal $ 169.831,20 overgeboekt naar één van de privé-rekeningen van verdachte en hij heeft daarover verklaard dat hij dit deed in de veronderstelling dat verdachte voor deze bedragen aandelen in [naam 2] zou kopen. [getuige 3] heeft van zijn belegde gelden nooit een cent teruggezien.
Naast de stortingen op de verschillende rekeningen van verdachte heeft hij in totaal een bedrag van $ 129.760,-- aan contant geld ontvangen van investeerders. Zo heeft getuige [getuige 4] verklaard dat hij $ 3.400,-- heeft betaald met betrekking tot [bedrijf 3] ,en getuige [getuige 5] heeft verklaard dat hij ongeveer $ 126.360,-- contant heeft betaald aan verdachte, welk bedrag bedoeld was voor aandelen in ‘ [naam 1] ’.Ook zij hebben van hun investeringen niets teruggezien.
Investeerder [getuige 4] heeft naar aanleiding van de investering die verdachte voor hem zou doen in [bedrijf 4] , zelf contact opgenomen met [naam 3] , omdat verdachte niet of nauwelijks reageerde op vragen van hem over die investering. [naam 3] reageert per e-mail dan als volgt:
“ [verdachte] heeft helemaal geen aandelen van [bedrijf 4] , Inc PLC. We hadden wel een overeenkomst waarbij [verdachte] aandelen kon verdienen als zij een aantal aan haar cliënten verkocht. Maar de cliënten moeten eerst [bedrijf 4] , Inc PLC betalen voor de aandelen. Dat is niet gebeurd. Derhalve zijn er geen [bedrijf 4] aandelen voor jou in het portfolio dat door [verdachte] of [verdachte] persoonlijk gehouden wordt.”
Uit de bankafschriften van bankrekening [nummer 4] blijkt niets van aankoop van aandelen, opties en/of certificaten. Wel is te zien dat zodra er geld werd bijgeschreven op deze privé-bankrekening van verdachte, het geld vrijwel direct contant wordt opgenomen, dan wel dat het geld gebruikt wordt om (privé) betalingen mee te doen bij diverse verkooppunten, zoals hotels, restaurants, diverse winkels in Amsterdam.Uit de verkooppunten waar de betalingen zijn gedaan, ontstaat het beeld dat het gaat om privé-uitgaven die niets te maken lijken te hebben met het ‘beleggen’ dan wel aankopen van aandelen voor de diverse investeerders.
Daarbij komt dat verdachte desgevraagd ter zitting geen verklaring heeft kunnen geven over de wijze waarop de investeerders, voor wie hij stelt als tussenpersoon te hebben gefungeerd, de juridische eigendom van de aandelen dan wel de volledige zeggenschap over anderszins deelnemingen in een – soms nog op te richten – juridische entiteit met (beperkte) rechtspersoonlijkheid onder Engels recht (PLC) respectievelijk het recht van één van de Verenigde Staten van Amerika waar de betreffende entiteit was of zou worden opgericht (LLC) hebben verkregen. Verdachte kon desgevraagd niet toelichten welke vereisten voor een rechtsgeldige overdracht van aandelen of anderszins een deelneming golden. Ook kon hij zich niet herinneren, zo heeft hij ter zitting verklaard, dat hij, dan wel zijn investeerders ter zake van de verkrijging van die aandelen of deelnemingen, een document hebben getekend waarbij de eigendom of zeggenschap werd geleverd, noch dat die levering of overdracht door het bestuur van de betreffende entiteit op enig moment is goedgekeurd of erkend.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van verdachte met betrekking tot de legale herkomst van de gelden het vermoeden van witwassen niet heeft ontzenuwd. Ondersteunende verklaringen, al dan niet in combinatie met concludente financiële gegevens, zoals bankafschriften, en/of boekhoudkundige gegevens ontbreken. De verklaring van verdachte biedt aldus onvoldoende tegenwicht tegen het vermoeden van witwassen. Op basis van het hiervoor aangehaalde kan met voldoende mate van zekerheid worden uitgesloten dat het geld een legale herkomst heeft, zodat een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
De rechtbank overweegt voorts dat de verklaring die verdachte heeft afgelegd over het verkrijgen van een erfenis, door de FIOD zo goed mogelijk is nagelopen waardoor kan worden geconcludeerd dat een bedrag van (omgerekend) € 51.355,27 kan worden toegeschreven aan een erfenis die verdachte heeft ontvangen.Derhalve is dit bedrag aangemerkt als een legale geldstroom en in mindering gebracht op het totale witwasbedrag.
Alles in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat er geen andere conclusie mogelijk is dan dat de door verdachte opgenomen en uitgegeven geldbedragen onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig zijn. Nu verdachte deze praktijken gedurende een langere tijd door middel van vele transacties heeft uitgevoerd, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van het door verdachte tot een gewoonte maken van witwassen van in totaal € 868.863,15.
5.3.2Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – conform artikel 359, derde lid, laatste volzin Sv, zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen.
1. Het proces-verbaal van de terechtzitting van 3 februari 2022, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte, als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin Sv;
2. het proces-verbaal van doorzoeking van verbalisant [verbalisant 1] van 12 december 2016, pagina’s 1111 en 1112;
3. het proces-verbaal van onderzoek wapen van verbalisant [verbalisant 2] van 21 december 2016, pagina’s 1271 en 1272.