ECLI:NL:RBOVE:2022:733

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
17 februari 2022
Publicatiedatum
16 maart 2022
Zaaknummer
08-996106-15 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een 62-jarige man uit Toronto voor witwassen en verboden wapenbezit

De rechtbank Overijssel heeft op 17 februari 2022 uitspraak gedaan in de zaak tegen een 62-jarige man uit Toronto, die werd beschuldigd van witwassen en verboden wapenbezit. De man werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 28 maanden. De zaak kwam aan het licht toen de Belastingdienst een project startte om betalingen met buitenlandse debet- en creditcards te onderzoeken, waarbij verdachte werd geïdentificeerd als gebruiker van een debetcard die was gekoppeld aan verdachte transacties. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een gewoonte had gemaakt van het witwassen van in totaal € 868.863,15, afkomstig van investeerders die hun geld aan hem toevertrouwden voor investeringen in bedrijven. In plaats van deze investeringen te doen, gebruikte de verdachte het geld voor zijn eigen luxe levensstijl. Daarnaast had hij een vuurwapen en munitie in zijn bezit, waarvoor hij ook werd veroordeeld. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de ten laste gelegde feiten en dat er geen redenen waren om hem vrij te spreken. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de overschrijding van de redelijke termijn in de strafprocedure, wat leidde tot een straf van 28 maanden gevangenisstraf.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08-996106-15 (P)
Datum vonnis: 17 februari 2022
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1960 in [geboorteplaats] (Canada),
wonende aan [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 27 februari 2017, 6 september 2021 en 3 februari 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A.M. Ruige en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. M.J. Jansma, advocaat in Kampen, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er na de wijziging van de tenlastelegging van 6 september 2021, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:in de periode van 1 januari 2009 tot en met 6 december 2016, al dan niet samen met een ander, een gewoonte heeft gemaakt van het witwassen van in totaal € 868.863,15;
feit 2:in de periode van 1 mei 2015 tot en met 6 december 2016 een vuurwapen en munitie voorhanden heeft gehad.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari
2009 tot en met 6 december 2016 te Amsterdam en/of Hoorn en/of Schiphol en/of
Heerhugowaard en/of Enkhuizen en/of Bovenkarspel en/of Purmerend en/of Andijk,
althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer natuurlijk(e) perso(o)n(en) en/of een
of meer rechtsperso(o)n(en), althans alleen,
van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt,
hierin bestaande dat hij, verdachte, krachtens die gewoonte
(telkens) een of meer geldbedragen met een totale hoogte van 868.863,15 euro, althans enige
geldbedrag,
heeft overgedragen en/of heeft omgezet en/of van een of meer geldbedrag(en) heeft gebruik gemaakt,
terwijl hij (telkens) wist dat dat geldbedrag - onmiddellijk of middellijk -
afkomstig was uit enig misdrijf;
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 mei 2015 tot en met 6 december 2016 te
Hoorn, althans in Nederland,
1) een wapen van categorie III, te weten een vuurwapen van het merk STI modeltype 2011 Eagle 5.1, kaliber 9mmx19, en/of
2) munitie van categorie III, te weten
- acht volmantel kogelpatronen, kaliber 9mm, merk CBC, en/of
- vijftig volmantel kogelpatronen, kaliber 9mm, merk Magtech, en/of
- twintig hollowpoint kogelpatronen, kaliber 9mm merk Federal,
voorhanden heeft gehad.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.Het artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) verweer

4.1
Inleiding
De Belastingdienst is een project gestart waarin onderzoek wordt gedaan naar betalingen in Nederland met buitenlandse debet- en creditkaarten, met als doel om Nederlands ingezetenen met fiscaal onbekend buitenlands vermogen te identificeren. Het initiatief hiertoe is genomen door de Belastingdienst/GO/Amsterdam in samenwerking met de Belastingdienst/FIOD/vestiging Zwolle. Gekeken werd naar debet- en creditcards uit risicolanden, landen met bijvoorbeeld een bankgeheim, waarvan waarschijnlijk gebruik werd gemaakt door in Nederland woonachtige personen. Van deze debet- en creditcards werden de kaarten, eventueel in combinatie met andere kaarten, met een uitgavenpatroon van € 50.000,- of meer nader onderzocht. Tijdens dit onderzoek kwam een debetcard van een toen nog onbekende persoon naar voren. Door onderzoek te doen bij bedrijven waar de kaart gebruikt werd, kon uiteindelijk verdachte geïdentificeerd worden als de gebruiker van deze debetcard.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat er om twee redenen sprake is van een schending van beginselen van behoorlijke procesorde en dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De rechtbank dient daarom te komen tot uitsluiting van het tegen de verdachte vergaarde bewijs en op grond daarvan de verdachte vrij te spreken van het hem ten laste gelegde.
Ter toelichting heeft de verdediging in de eerste plaats erop gewezen dat aan de onderhavige strafvervolging een onderzoek op grond van artikel 53 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) ten grondslag ligt, dat op onrechtmatige wijze is uitgevoerd door de Belastingdienst. De Belastingdienst heeft in 2009, EMS (European Merchant Services) gevorderd inzage te geven in alle transactiegegevens van buitenlandse credit- en debetcards, omdat zij die nodig zou hebben voor heffingsdoeleinden. Deze door EMS verstrekte informatie is echter in het geheel niet gebruikt voor heffingsdoeleinden, zoals werd gesteld door de Belastingdienst tegenover de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam. Enkel op basis van een buitenlands kaartnummer en een totaalbedrag is een selectie gemaakt en op basis daarvan is direct besloten een strafrechtelijk onderzoek te starten. De toezichthoudende bevoegdheid is dus niet gebruikt in het kader van die toezichthoudende taak maar ingezet met betrekking tot bewijsvergaring in opsporingsonderzoeken. De verdediging heeft in dit verband nog gesteld dat er al bij de inzet van de controlebevoegdheid ex artikel 53 AWR sprake was van een voorbereidend onderzoek in de zin van artikel 359a Sv, omdat sprake was van een gezamenlijk project van de Belastingdienst en FIOD Zwolle en het EMS bestand hoofdzakelijk is gebruikt voor opsporing en dus in het geheel niet voor heffingsdoeleinden of een onderzoek daartoe. Een bevoegdheid die een grote ‘fishing expedition’ mogelijk maakt zonder dat er in het geheel een redelijk vermoeden ter zake van enig strafbaar feit is, kent het Wetboek van Strafvordering niet. De raadsman concludeert dat dit niet alleen een schending van artikel 53 AWR oplevert, maar ook een schending van artikel 359a Sv.
De raadsman heeft daarnaast – kort samengevat – bepleit dat sprake is van structurele en langdurige schending van artikel 126nc Sv, nu in de vordering en het proces-verbaal van verstrekking gegevens in het geheel niet is omschreven om welk misdrijf het ging, terwijl dit een expliciete wettelijke verplichting is. Hieruit volgt dat er op dat moment nog helemaal geen redelijk vermoeden van schuld was.
4.3
Het standpunt van de officier van justitie
Met betrekking tot het standpunt van de raadsman dat sprake is van een zogenaamde ‘fishing expedition’ verwijst de officier van justitie naar het arrest van het gerechtshof Amsterdam [1] , waarin het Hof oordeelde dat een dergelijke grootschalige actie geen verzuim oplevert als bedoeld in artikel 359a Sv. Voorts stelt de officier van justitie dat er ook geen sprake is van ‘détournement de pouvoir’, omdat het een eigen bevoegdheid van de Belastingdienst betreft. Uit het dossier blijkt duidelijk wanneer de gegevens formeel zijn overgedragen aan de opsporingsdienst FIOD.
De officier van justitie heeft gesteld dat zij het standpunt van de raadsman, dat er geen redelijk vermoeden van schuld was op het moment dat sommige vorderingen zijn gedaan, niet deelt. Het is duidelijk dat er een witwasverdenking uit voortkwam en in het proces-verbaal is dat ook duidelijk gerelateerd. Het verweer van de raadsman dat er sprake is van een schending van artikel 126nc Sv dient dan ook te worden verworpen, aldus de officier van justitie.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank moet beoordelen of sprake is van een vormverzuim, zoals bedoeld in artikel 359a Sv. Daarvoor is naar vaste rechtspraak vereist dat sprake is van een geschonden norm, die een belang van verdachte beoogt te beschermen. Die schending moet onherstelbaar zijn en verdachte moet daarvan nadeel hebben ondervonden. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Schending van artikel 53 AWR?
De rechtbank stelt voorop dat de toepassing van artikel 359a Sv is beperkt tot vormverzuimen begaan in het voorbereidend onderzoek tegen een verdachte ter zake van het aan hem ten laste gelegde feit, waarover de rechter die in artikel 359a Sv wordt bedoeld, heeft te oordelen. Bij de beoordeling van het gevoerde verweer dient de rechtbank daarom eerst na te gaan of de gestelde schendingen hebben plaatsgevonden in een ‘voorbereidend onderzoek’ als bedoeld in artikel 359a Sv. Artikel 132 Sv definieert het voorbereidend onderzoek als het onderzoek dat voorafgaat aan de behandeling ter terechtzitting. In dit verband is ook van belang dat volgens artikel 132a Sv onder opsporing moet worden verstaan het onderzoek in verband met strafbare feiten onder gezag van de officier van justitie met als doel het nemen van strafvorderlijke beslissingen. Uit het voorgaande volgt dat artikel 359a Sv niet van toepassing is op vormfouten die zijn begaan buiten de kaders van de opsporing. In uitzonderlijke gevallen is bewijsuitsluiting wegens een vormverzuim begaan buiten het kader van het voorbereidend onderzoek echter niet geheel uitgesloten.
In het onderhavige geval zijn de in de visie van de verdediging als onrechtmatig aan te merken handelingen uitgevoerd door de Belastingdienst. De Belastingdienst heeft gebruik gemaakt van de controlebevoegdheid die voortvloeit uit artikel 53 AWR in het ‘project debet-creditcards’. Dit project is een samenwerking van de Belastingdienst, de FIOD en het Openbaar Ministerie om het probleem van niet-aangegeven buitenlands vermogen ‘rijksbreed en integraal’ aan te pakken. Hiertoe heeft de Belastingdienst gegevens opgevraagd van betaaltransacties die zijn verricht met debet- en creditcards die aan buitenlandse tegoeden zijn gekoppeld en die niet een specifieke belastingplichtige betroffen. Op basis van een analyse van die gegevens kan de Belastingdienst belastingplichtigen met fiscaal onbekend vermogen identificeren. In het onderhavige geval is pas nadat aan de hand van deze inzet door de Belastingdienst bleek van vermoedens van strafbare feiten door verdachte, door het Openbaar Ministerie een opsporingsonderzoek tegen verdachte gestart. Dat de Belastingdienst, de FIOD en het Functioneel parket hun werkzaamheden op enig moment gecoördineerd hebben, leidt niet tot de vaststelling dat ten tijde van de uitoefening van de controlebevoegdheden door de Belastingdienst reeds sprake was van een opsporingsonderzoek, nu er op dat moment (nog) geen sprake was van een onderzoek in verband met strafbare feiten onder verantwoordelijkheid van een officier van justitie met als doel het nemen van strafvorderlijke beslissingen.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat geen sprake is van een verzuim van vormen in het voorbereidend onderzoek, als bedoeld in artikel 359a Sv, dat maakt dat het tegen verdachte vergaarde bewijs moet worden uitgesloten.
Daarbij komt dat de verdediging niet heeft onderbouwd dat en op welke grond(en) sprake is van een vormverzuim begaan buiten het kader van het voorbereidend onderzoek, dat moet worden aangemerkt als een uitzonderlijk geval waarin bewijsuitsluiting in deze strafzaak op zijn plaats is. Het verweer van de raadsman wordt dan ook verworpen.
Schending van artikel 126nc Sv?
De bevoegdheid van artikel 126nc Sv ziet op het vorderen van gegevens van een derde die daarvoor redelijkerwijs in aanmerking komt en die anders dan ten behoeve van persoonlijk gebruik gegevens verwerkt, zoals een (rechts)persoon in de uitoefening van een beroep of bedrijf, indien er aanwijzingen zijn dat deze derde identificerende gegevens over een persoon kan hebben. Deze bevoegdheid kan slechts in geval van verdenking van een misdrijf en ‘in het belang van het onderzoek’ worden uitgeoefend.
In deze zaak zijn de door de raadsman genoemde vorderingen betreffende de inzet van bijzondere opsporingsbevoegdheid (pleitnotitie, p. 3 e.v.) ingezet nadat op 27 oktober 2014 in het zogeheten S&S-overleg (Signaal- en Selectieoverleg) was geaccepteerd dat een strafrechtelijk onderzoek werd ingesteld inzake een aantal geselecteerde zaken. [2] Dit strafrechtelijk onderzoek heeft plaatsgevonden nadat een aantal zaken daarvoor waren geselecteerd op basis van witwastypologieën en bestedingspatronen. De Belastingdienst heeft daartoe een aantal geselecteerde kaarten eerst gemeld aan het Anti Money Laundering Centre (AMCL), de rechtsopvolger van het Kenniscentrum witwassen. Het AMCL heeft vervolgens de kaarten doorgemeld aan het team Belastingdienst/FIOD/Account/OI, afdeling opsporingsinformatie. Zij hebben, namens het AMCL, de gemelde selectie van kaarten nader beoordeeld, aan de hand van witwastypologieën en bestedingspatronen, op de aanwezigheid van een redelijk vermoeden van witwassen. De kaarten, waarbij een redelijk vermoeden van witwassen is geconstateerd, zijn gemeld, via het AMCL en de Belastingdienst/FIOD/Zwolle/Witwasteam, bij de Landelijke Officier van Justitie Witwassen.
De vorderingen in het onderhavige strafrechtelijk onderzoek zijn dus gedaan in het kader van het vooronderzoek als bedoeld in artikel 132 Sv alsmede de opsporing in de zin van artikel 132a Sv gericht op het misdrijf witwassen.
De vorderingen d.d. 29 oktober 2014 zijn gericht tot het [hotel 1] respectievelijk [hotel 1] . Zij betreffen een op dat moment nog onbekende verdachte (“NN”) van enig misdrijf. Met die vorderingen is beoogd de persoon te identificeren die de in de vordering genoemde transacties heeft verricht. Dit geldt eveneens voor de andere door de raadsman genoemde vorderingen die op de voet van artikel 126nc Sv en, in twee gevallen, op grond van artikel 126na Sv daarna zijn gedaan. Die omstandigheid laat onverlet dat blijkens het dossier bij de vanaf december 2014 gedane vorderingen steeds de bedoeling voorzat om in het strafrechtelijk vooronderzoek te achterhalen wie de betreffende transacties had verricht of, waar het betreft de vorderingen op grond van artikel 126na Sv, wie van de betreffende communicatiediensten gebruik had gemaakt om de mogelijke strafbare feiten van een Nederlands ingezetene met betrekking tot mogelijk illegaal vermogen uit vooralsnog onbekende bron te kunnen concretiseren en de officier van justitie in staat te stellen de naar zijn oordeel geëigende strafvorderlijke beslissingen in verband daarmee te nemen. De resultaten van die vorderingen maken deel uit van het dossier en de verdediging heeft daarvan kennis kunnen nemen. [3]
De rechtbank overweegt voorts dat gebruik is gemaakt van een wettelijk gegeven bevoegdheid. Slechts de verslaglegging daarvan is niet in alle gevallen overeenkomstig de eisen die artikel 126nc Sv daaraan stelt. Er was sprake van verdenking van een misdrijf, er was sprake van een onderzoeksbelang bij identificerende gegevens betreffende de verdachte, er bestond daarom de bevoegdheid om de gegevens die verstrekt zijn te vorderen, er is verslag gedaan in het dossier. Voor zover bij de verslaglegging zich een juridisch relevant vormverzuim als bedoeld in artikel 126nc, leden 4 t/m 6 Sv voor heeft gedaan volstaat de rechtbank met de constatering daarvan.
De rechtbank concludeert dan ook dat verdachte door de wijze waarop de door de raadsman genoemde vorderingen zijn ingericht en gedaan alsmede de processen-verbaal van verstrekking gegeven, nog daargelaten dat die vorderingen betrekking hebben op feiten en gegevens waarop verdachte op het moment van die vorderingen geen zeggenschap (meer) had, niet in zijn belangen wordt geschaad en dat daarmee ook anderszins geen afbreuk is gedaan aan het recht van verdachte op een eerlijk strafproces, zodat de resultaten van die vorderingen niet van het bewijs worden uitgesloten. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman.

5.De bewijsmotivering

5.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 ten laste gelegde gewoontewitwassen van een totaalbedrag van € 868.863,15, wettig en overtuigend kan worden bewezen. De officier van justitie heeft hiertoe aangevoerd dat een vermoeden van witwassen is vastgesteld en dat de summiere verklaringen van verdachte over de herkomst van de geldbedragen onvoldoende concreet en verifieerbaar zijn. Dit betekent dat een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
Met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde heeft de officier van justitie gesteld dat ook dit feit wettig en overtuigend kan worden bewezen, mede gelet op de bekennende verklaring van verdachte.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde bepleit en daartoe aangevoerd dat de herkomst van het geld helder is, nu dit naar de bankrekening van verdachte is overgemaakt door investeerders. De raadsman heeft gesteld dat door verdachte wel degelijk aandelencertificaten zijn geleverd, zodat niet kan worden uitgesloten dat het geld een legale herkomst heeft en dat dus niet een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
De raadsman heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
5.3
Het oordeel van de rechtbank [4]
5.3.1
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
De rechtbank stelt op grond van de hierna genoemde bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden vast.
Naar aanleiding van het onder 4.1 omschreven project is het strafrechtelijk onderzoek gestart naar de debetcard met nummer [nummer 1] . Later bleek die kaart op naam van verdachte te staan en te zijn uitgegeven door de Bank of America. [5] Naast deze debetcard maakte verdachte tevens gebruik van nog twee andere debetcards (kaartnummers [nummer 2] en [nummer 3] ), welke beide ook op zijn naam waren uitgegeven door de Bank of America. [6] Deze drie debetcards waren gekoppeld aan de bankrekening bij genoemde bank met nummer [nummer 4] .
De bankafschriften over de periode van 9 augustus 2011 tot en met 31 maart 2017 van die bankrekening zijn nader onderzocht. In die periode werd in totaal $ 852.960,90 bijgeschreven op de bankrekening, waarvan vermoedelijk een gedeelte van in ieder geval $ 775.561,48 (91% van het totaal bijgeschreven bedrag) afkomstig is van buitenlandse (rechts)personen. [7] De afschrijvingen bestaan gedurende die periode uit contante opnamen, betalingen bij verschillende verkooppunten en bankkosten. Zo werd er in totaal $ 689.797,13 contant opgenomen bij verschillende geldautomaten en werd een bedrag van $ 136.676,94 gepind bij diverse winkels, horeca- en uitgaansgelegenheden, veelal gevestigd in Amsterdam.
Over de periode van 2006 tot en met augustus 2011 is in totaal een bedrag van $ 773.787,50 bijgeschreven op de rekening. Dit bedrag is afkomstig van buitenlandse (rechts)personen. [8] Er is geen informatie over de afschrijvingen die in deze periode hebben plaatsgevonden.
Uit de opgevraagde transacties van die drie debetcards en de in de woning van verdachte aangetroffen overboekingsspecificaties blijkt dat in de ten laste gelegde periode met deze debetcards gezamenlijk in totaal € 813.446,50 contant is opgenomen en dat er voor een bedrag van € 106.771,92 aan betalingen mee is verricht. Dit betekent dat er in totaal een bedrag van € 920.218,42 is opgenomen en uitgegeven met deze debetcards. [9]
Verdachte was ten tijde van het ten laste gelegde door middel van een trust ook ‘beneficial owner’ van twee bankrekeningen bij de VP-bank Liechtenstein. [10] Op deze rekeningen is een totaalbedrag van $ 218.979,03 ontvangen van buitenlandse (rechts)personen. In 2010 is een bedrag van $ 143.680,14 overgeboekt van een van deze Liechtensteinse bankrekeningen naar de hiervoor genoemde bankrekening van verdachte bij de Bank of America. [11]
Daarnaast had verdachte sinds 15 juni 2015 een bankrekening bij de ING bank. [12] Blijkens bankmutaties over de periode 2 september 2015 tot en met 23 juni 2016 is er in die periode
€ 28.681,58 bijgeschreven op deze bankrekening. Van dat bedrag is in totaal € 28.214,51 contant op de rekening gestort, welke stortingen plaatsvonden bij een ING-servicepunt te Hoorn. [13] Verdachte heeft hierover verklaard dat hij geldbedragen van de rekening van de Bank of America contant opnam, die hij vervolgens weer stortte op zijn rekening bij de ING. Verdachte kon naar eigen zeggen de geldbedragen niet door girale overboeking van zijn ene bankrekening naar de andere verplaatsen.
Dat verdachte het geld dat hij contant opnam vervolgens gebruikte om contante betalingen te doen, blijkt onder meer uit de verklaring van getuige [getuige 1] , facilitair en duty manager bij [hotel 2] in Hoorn. Hij heeft verklaard dat verdachte gedurende een periode van twee jaar 86 nachten heeft overnacht in het hotel en dat hij altijd contant afrekende. Uit de gegevens van het [hotel 2] hotel is gebleken dat verdachte in de periode van 20 mei 2015 tot en met 8 juli 2015 en 31 augustus 2016 tot en met 10 oktober 2016 een bedrag van
€ 13.208,-- contant heeft afgerekend. Ook de huur van de garageboxen bij [bedrijf 1] alsmede bij [bedrijf 2] werd door verdachte maandelijks contant afgerekend. [14]
Uit de bij de Belastingdienst bekende gegevens blijkt niet dat verdachte in die periode zodanige legale inkomsten genoot dat daarmee bovenstaande geldbedragen zouden kunnen worden verdiend. [15]
Het toetsingskader witwassen
Voor een bewezenverklaring van witwassen is vereist dat vast komt te staan dat het geldbedrag waarop de verdenking van witwassen betrekking heeft middellijk of onmiddellijk uit enig misdrijf afkomstig is en dat verdachte dat wist dan wel redelijkerwijs had moeten vermoeden. Naar inmiddels bestendige jurisprudentie kan, in een geval waarin geen direct bewijs voor inkomsten uit brondelicten aanwezig is, witwassen bewezen worden geacht, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het geld of de goederen direct of indirect uit enig misdrijf afkomstig zijn. Het ligt op de weg van het Openbaar Ministerie om zicht te bieden op het bewijs waaruit zodanige feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid. [16]
De rechtbank zal bij de toetsing het volgende stappenplan doorlopen.
Allereerst zal moeten worden vastgesteld of de aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Indien van dit laatste sprake is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de legale herkomst van het geld of de goederen. Een dergelijke verklaring dient concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk te zijn. Zodra het door de verdachte geboden tegenwicht daartoe aanleiding geeft, ligt het vervolgens op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het geld of de goederen. Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal dienen te blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het geld of de goederen waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst hebben en dat derhalve een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
Gronddelict?
De rechtbank is op basis van de inhoud van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting van oordeel dat er aanwijzingen zijn dat verdachte een aantal investeerders heeft opgelicht dan wel dat hij de gelden van deze investeerders heeft verduisterd en/of dat hij belastingfraude heeft gepleegd. De rechtbank is echter van oordeel dat met onvoldoende zekerheid kan worden vastgesteld welk gronddelict verdachte zou hebben gepleegd ter verkrijging van de grote geldbedragen die door hem in Nederland contant zijn opgenomen en uitgegeven, omdat daarvoor onvoldoende direct bewijs is. Gelet daarop dient het hiervoor uiteengezette toetsingskader te worden toegepast.
Het vermoeden van witwassen
Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen. De rechtbank heeft reeds vastgesteld dat verdachte over een lange periode met buitenlandse debetcards in Nederland grote geldbedragen contant heeft opgenomen en uitgegeven en dat hij ook betalingen heeft verricht met die debetcards. De herkomst van die geldstromen kan niet worden verklaard door legale inkomsten van verdachte noch van zijn partner destijds. Verdachte heeft een geldbedrag van zijn Liechtensteinse bankrekening overgeboekt naar zijn bankrekening bij de Bank of America en hij heeft geldbedragen contant opgenomen van zijn rekening bij de Bank of America en vervolgens weer gestort op zijn rekening bij de ING bank. Daarbij komt dat verdachte de geldstromen op geen enkele manier fiscaal heeft verantwoord. Het hebben van buitenlands vermogen, het gebruik van buitenlandse debetcards, het veelvuldig contant geld opnemen met deze debetcards en het doen van grote betalingen met contant geld zijn allemaal bekende witwastypologieën. [17] Bij de Belastingdienst was niet bekend dat verdachte beschikte over buitenlands vermogen in Luxemburg of Amerika. Daarbij komt dat verdachte geen administratie of andere documenten heeft overgelegd waaruit blijkt dat de gelden een legale herkomst hebben. Bovendien heeft verdachte zich tijdens zijn verblijf in Nederland tussen 1986 en 14 juli 2015 niet ingeschreven als inwoner van een Nederlandse gemeente en is hij er op die manier in geslaagd in Nederland ‘onder de radar’ te leven.
Naar het oordeel van de rechtbank leveren de door verdachte contant opgenomen en door middel van pinbetalingen met een buitenlandse debetcard uitgegeven geldbedragen onder de hiervoor genoemde omstandigheden dan ook een vermoeden van witwassen op. Alsdan mag van verdachte volgens vaste rechtspraak worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft voor de herkomst van de geldbedragen.
De verklaring van verdachte over de herkomst van het geld
Verdachte heeft verklaard dat hij zijn inkomsten haalde uit het verrichten van werkzaamheden als bemiddelaar tussen verschillende bedrijven en potentiële investeerders. Verdachte was naar zijn zeggen verantwoordelijk voor het zoeken van investeerders en die investeerders stortten (grote) bedragen op de Amerikaanse privé-rekening van verdachte, waarna hij voor die investeerders aandelen aankocht of opties op aandelen veiligstelde. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij de op zijn privé-rekening overgemaakte gelden gebruikte voor het betalen van zijn fee/provisie en zijn zakelijke kosten. Verdachte heeft zijn verklaring niet met stukken onderbouwd en hij hield ook geen enkele administratie bij, zo heeft hij zelf verklaard. [18]
Voor zover deze verklaring van verdachte al als concreet en verifieerbaar kan worden aangemerkt overweegt de rechtbank het volgende.
Investeerders hebben verklaard dat zij nooit bewijs hebben gezien – bijvoorbeeld in de vorm van documenten of certificaten van aandelen – dat hun geld daadwerkelijk geïnvesteerd was. Ook verklaren zij nooit een cent te hebben verdiend aan deze zogenaamde beleggingen. [19] Zo heeft getuige [getuige 2] verklaard dat verdachte voor hem geld zou investeren in de film [naam 1] , maar dat hij daar geen enkele winst van heeft uitgekeerd gekregen. Ook heeft hij het geld van zijn investering niet terugontvangen, terwijl hij aan verdachte herhaaldelijk heeft gevraagd of hij zijn geld terug kon krijgen. [20] [getuige 3] heeft middels drie betalingen in totaal $ 169.831,20 overgeboekt naar één van de privé-rekeningen van verdachte en hij heeft daarover verklaard dat hij dit deed in de veronderstelling dat verdachte voor deze bedragen aandelen in [naam 2] zou kopen. [getuige 3] heeft van zijn belegde gelden nooit een cent teruggezien. [21]
Naast de stortingen op de verschillende rekeningen van verdachte heeft hij in totaal een bedrag van $ 129.760,-- aan contant geld ontvangen van investeerders. Zo heeft getuige [getuige 4] verklaard dat hij $ 3.400,-- heeft betaald met betrekking tot [bedrijf 3] , [22] en getuige [getuige 5] heeft verklaard dat hij ongeveer $ 126.360,-- contant heeft betaald aan verdachte, welk bedrag bedoeld was voor aandelen in ‘ [naam 1] ’. [23] Ook zij hebben van hun investeringen niets teruggezien.
Investeerder [getuige 4] heeft naar aanleiding van de investering die verdachte voor hem zou doen in [bedrijf 4] , zelf contact opgenomen met [naam 3] , omdat verdachte niet of nauwelijks reageerde op vragen van hem over die investering. [naam 3] reageert per e-mail dan als volgt:
“ [verdachte] heeft helemaal geen aandelen van [bedrijf 4] , Inc PLC. We hadden wel een overeenkomst waarbij [verdachte] aandelen kon verdienen als zij een aantal aan haar cliënten verkocht. Maar de cliënten moeten eerst [bedrijf 4] , Inc PLC betalen voor de aandelen. Dat is niet gebeurd. Derhalve zijn er geen [bedrijf 4] aandelen voor jou in het portfolio dat door [verdachte] of [verdachte] persoonlijk gehouden wordt.”
Uit de bankafschriften van bankrekening [nummer 4] blijkt niets van aankoop van aandelen, opties en/of certificaten. Wel is te zien dat zodra er geld werd bijgeschreven op deze privé-bankrekening van verdachte, het geld vrijwel direct contant wordt opgenomen, dan wel dat het geld gebruikt wordt om (privé) betalingen mee te doen bij diverse verkooppunten, zoals hotels, restaurants, diverse winkels in Amsterdam. [24] Uit de verkooppunten waar de betalingen zijn gedaan, ontstaat het beeld dat het gaat om privé-uitgaven die niets te maken lijken te hebben met het ‘beleggen’ dan wel aankopen van aandelen voor de diverse investeerders. [25]
Daarbij komt dat verdachte desgevraagd ter zitting geen verklaring heeft kunnen geven over de wijze waarop de investeerders, voor wie hij stelt als tussenpersoon te hebben gefungeerd, de juridische eigendom van de aandelen dan wel de volledige zeggenschap over anderszins deelnemingen in een – soms nog op te richten – juridische entiteit met (beperkte) rechtspersoonlijkheid onder Engels recht (PLC) respectievelijk het recht van één van de Verenigde Staten van Amerika waar de betreffende entiteit was of zou worden opgericht (LLC) hebben verkregen. Verdachte kon desgevraagd niet toelichten welke vereisten voor een rechtsgeldige overdracht van aandelen of anderszins een deelneming golden. Ook kon hij zich niet herinneren, zo heeft hij ter zitting verklaard, dat hij, dan wel zijn investeerders ter zake van de verkrijging van die aandelen of deelnemingen, een document hebben getekend waarbij de eigendom of zeggenschap werd geleverd, noch dat die levering of overdracht door het bestuur van de betreffende entiteit op enig moment is goedgekeurd of erkend.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van verdachte met betrekking tot de legale herkomst van de gelden het vermoeden van witwassen niet heeft ontzenuwd. Ondersteunende verklaringen, al dan niet in combinatie met concludente financiële gegevens, zoals bankafschriften, en/of boekhoudkundige gegevens ontbreken. De verklaring van verdachte biedt aldus onvoldoende tegenwicht tegen het vermoeden van witwassen. Op basis van het hiervoor aangehaalde kan met voldoende mate van zekerheid worden uitgesloten dat het geld een legale herkomst heeft, zodat een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
De rechtbank overweegt voorts dat de verklaring die verdachte heeft afgelegd over het verkrijgen van een erfenis, door de FIOD zo goed mogelijk is nagelopen waardoor kan worden geconcludeerd dat een bedrag van (omgerekend) € 51.355,27 kan worden toegeschreven aan een erfenis die verdachte heeft ontvangen. [26] Derhalve is dit bedrag aangemerkt als een legale geldstroom en in mindering gebracht op het totale witwasbedrag.
Concluderend
Alles in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat er geen andere conclusie mogelijk is dan dat de door verdachte opgenomen en uitgegeven geldbedragen onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig zijn. Nu verdachte deze praktijken gedurende een langere tijd door middel van vele transacties heeft uitgevoerd, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van het door verdachte tot een gewoonte maken van witwassen van in totaal € 868.863,15.
5.3.2
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – conform artikel 359, derde lid, laatste volzin Sv, zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen. [27]
1. Het proces-verbaal van de terechtzitting van 3 februari 2022, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte, als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin Sv;
2. het proces-verbaal van doorzoeking van verbalisant [verbalisant 1] van 12 december 2016, pagina’s 1111 en 1112;
3. het proces-verbaal van onderzoek wapen van verbalisant [verbalisant 2] van 21 december 2016, pagina’s 1271 en 1272.
5.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 1 januari 2009 tot en met 6 december 2016 in Nederland,
van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, hierin bestaande dat hij, verdachte, krachtens die gewoonte telkens geldbedragen met een totale hoogte van 868.863,15 euro, heeft omgezet en van geldbedragen heeft gebruik gemaakt, terwijl hij telkens wist dat dat dat geldbedrag - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
2.
hij in de periode van 1 mei 2015 tot en met 6 december 2016 te Hoorn,
1) een wapen van categorie III, te weten een vuurwapen van het merk STI modeltype 2011 Eagle 5.1, kaliber 9mmx19, en
2) munitie van categorie III, te weten
- acht volmantel kogelpatronen, kaliber 9mm, merk CBC, en
- vijftig volmantel kogelpatronen, kaliber 9mm, merk Magtech, en
- twintig hollowpoint kogelpatronen, kaliber 9mm merk Federal,
voorhanden heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

6.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 420ter van het Wetboek van Strafrecht (Sr) en artikel 55 van de Wet Wapens en Munitie. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf:van het plegen van witwassen een gewoonte maken;
feit 2
het misdrijf:handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezen verklaarde feiten.

8.De op te leggen straf of maatregel

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 28 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, waarvan 271 dagen voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht en een proeftijd van twee jaren.
8.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte heeft zich van januari 2009 tot en met december 2016 schuldig gemaakt aan het gewoontewitwassen van een geldbedrag van € 868.863,15.
Verdachte heeft investeerders bewogen om door hem hun geld te laten investeren in bedrijven. Toen die investeerders grote bedragen op de buitenlandse privé-rekeningen van verdachte stortten heeft verdachte de geldbedragen omgezet en gebruikt, door de gelden direct nadat zij waren gestort, contant op te nemen en te gebruiken om zijn eigen – luxe – levensstijl te financieren. Deze geldbedragen zijn fiscaal niet door verdachte verantwoord, niet in Nederland, maar ook niet in Amerika of Canada. Verdachte heeft hierbij uitsluitend oog gehad voor zijn eigen financiële gewin. De rechtbank weegt in strafverzwarende zin mee dat verdachte zich op grote schaal, dagelijks en intensief bezig hield met het witwassen van deze naar zijn privé-rekening overgemaakt bedragen en dat er sprake was van een hoge organisatiegraad en grensoverschrijdende transacties. De bewezen verklaarde feiten moeten onder die omstandigheden als zeer ondermijnend en ontwrichtend voor de samenleving worden aangemerkt. De rechtbank rekent verdachte dit aan. Het witwassen van criminele gelden vormt bovendien een bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan.
Daarnaast heeft verdachte ook een vuurwapen en bij dat wapen behorende munitie voorhanden gehad. Het betrof een
semi- automatisch vuurwapen, waarvan het wapennummer was weggeslepen. Het wapen was half geladen, wat wil zeggen dat in het wapen een bijpassend patroonmagazijn stak, dat gevuld was met acht scherpe volmantel kogelpatronen. De rechtbank acht deze omstandigheden rondom het wapenbezit strafverzwarend.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de straf de geldende oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) als uitgangspunt genomen. Het LOVS geeft als oriëntatiepunt voor straftoemeting ten aanzien van fraude/witwassen met als benadelingsbedrag een bedrag van € 500.000,- tot € 1.000.000,- een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 18 tot 24 maanden. Voor het voorhanden hebben van een gewoon vuurwapen geldt als oriëntatiepunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier maanden; voor een automatisch vuurwapen is dat twaalf maanden. Nu het in dit geval een semi-automatisch vuurwapen betrof, neemt de rechtbank, mede gezien de gemelde strafverzwarende omstandigheden, als uitgangspunt acht maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Voor wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op het over verdachte opgemaakte reclasseringsadvies van 28 januari 2022 opgemaakt en ondertekend door mevrouw D. Stein, reclasseringswerker. Uit dit rapport komt naar voren dat verdachte samenwoont met zijn minderjarige oudste zoon, over wie hij voogdij heeft. Zijn andere twee kinderen ziet hij wekelijks onder toezicht. Er is sprake van problemen tussen verdachte en de moeder van zijn kinderen, wat voor de nodige spanningen zorgt en zowel de Raad voor de Kinderbescherming als de Bureau Jeugdzorg zijn volgens verdachte betrokken bij het gezin. Er is sprake van schuldenproblematiek, waarvoor verdachte deels regelingen zou hebben getroffen. Verdachte heeft een steunend netwerk en er zijn geen aanwijzingen voor problematisch middelengebruik. De reclassering schat het recidiverisico in als laag. De reclassering adviseert aan verdachte als bijzondere voorwaarden op te leggen een meldplicht en de verplichting om mee te werken aan schuldhulpverlening.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank eveneens gelet op een uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte van 29 november 2021, waaruit blijkt dat verdachte – in ieder geval in Nederland – niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. De rechtbank zal hiermee daarom noch in strafverzwarende, noch in strafverminderende zin rekening houden.
Voor wat betreft het recht op berechting binnen een redelijke termijn overweegt de rechtbank dat de Hoge Raad als uitgangspunt heeft geformuleerd dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting in eerste aanleg dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is begonnen en zich geen bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan die afwijking van dit uitgangspunt rechtvaardigen. De rechtbank stelt vast dat verdachte op 6 december 2016 is aangehouden in verband met de ten laste gelegde feiten. Dit geldt als startpunt van de redelijke termijn. Het vonnis wordt gewezen op 17 februari 2022, ongeveer vijf jaren en twee maanden na aanvang van de redelijke termijn. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn is overschreden met drie jaren en ongeveer twee maanden. Die overschrijding is deels te verklaren door de omvang en gecompliceerdheid van de zaak, nu het gaat om feiten die naar hun aard en omvang lastig in korte tijd te onderzoeken zijn en er internationale rechtshulpverzoeken moesten worden gedaan. Naar het oordeel van de rechtbank geeft dat echter onvoldoende rechtvaardiging voor de termijnoverschrijding van de vastgestelde duur en zij zal de overschrijding dan ook verdisconteren in de op te leggen straf.
Gelet op de aard, ernst en omvang van de strafbare feiten kan niet worden volstaan met een andere of lichtere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur en voor het opleggen van reclasseringstoezicht ziet de rechtbank geen aanleiding. De rechtbank acht het in beginsel passend aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 32 maanden. Alles overwegende, en rekening houdend met de aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn in deze zaak zal de rechtbank de duur van de aan verdachte op te leggen gevangenisstraf beperken tot een duur van 28 maanden.
Tot slot ziet de rechtbank geen aanleiding een beslissing te nemen over de geschorste voorlopige hechtenis van verdachte, gelet op de door de rechtbank opgelegde straf en nu daar ter zitting ook geen standpunten over zijn ingenomen.
8.4
De in beslag genomen voorwerpen
De officier van justitie heeft het standpunt ingenomen dat al het op de beslaglijst vermelde verbeurd kan worden verklaard.
De raadsman heeft betoogd dat de op de beslaglijst onder 2 vermelde ‘speelgoed trapauto’ toebehoort aan de zoon van verdachte en verzoekt die aan hem terug te geven. Voor het overige op de beslaglijst vermelde heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank is van oordeel dat het onder de nummers 1 tot en met 34 op de beslaglijst vermelde worden moet worden verbeurdverklaard, omdat het voorwerpen betreffen die aan verdachte toebehoren en die geheel of grotendeels door middel van of uit de baten van het strafbare feit zijn verkregen.
Ten aanzien van de onder verdachte in beslaggenomen speelgoed trapauto overweegt de rechtbank dat niet gebleken is dat deze trapauto anders dan met geld van verdachte is gekocht en derhalve aan verdachte toebehoort. Ook deze trapauto kan worden verbeurdverklaard.

9.De schade van de benadeelden

[getuige 4] , [bedrijf 5] ), [bedrijf 6] ) en [bedrijf 7] hebben zich als benadeelde partij in dit strafproces gevoegd. De vorderingen hebben allen betrekking op het onder 1 ten laste gelegde. De rechtbank is – overeenkomstig de standpunten van de officier van justitie en de verdediging – van oordeel dat door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting niet is komen vast te staan dat verdachte door de bewezen verklaarde feiten rechtstreeks schade heeft toegebracht aan deze benadeelde partijen. De rechtbank zal de benadeelde partijen daarom in hun vorderingen niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat zij hun vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen.

10.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 33, 33a en 57 Sr.

11.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1
het misdrijf:
van het plegen van witwassen een gewoonte maken;
feit 2
het misdrijf:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 en 2 bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
28 (achtentwintig) maanden;
de in beslag genomen voorwerpen
- verklaart verbeurd de in beslag genomen voorwerpen, te weten de op de beslaglijst genoemde voorwerpen onder de nummers 1 tot en met 34;
schadevergoedingen
- bepaalt dat de benadeelde partijen: [getuige 4] , [bedrijf 5] ), [bedrijf 6] ) en [bedrijf 7] , allen in het geheel niet-ontvankelijk zijn in hun vordering, en dat de genoemde benadeelde partijen hun vorderingen slechts bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen;
- bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.H.W.R. Orriëns-Schipper, voorzitter, mr. M.B. Werkhoven en mr. H. Manuel, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.J. Seuters, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 17 februari 2022.
Buiten staat
Mr. Orriëns-Schipper is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

2.Het zaakproces-verbaal, pagina 36; AMB-046, pagina 1394 e.v.
3.zie onder meer AMB-001 met verwijzingen, pagina 1022 e.v.
4.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van het onderzoek van de Belastingdienst/FIOD kantoor Zwolle, met nummer 54189. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
5.AMB-001, pagina’s 1022 tot en met 1024.
6.DOC-004, pagina’s 2789 tot en met 2793; BOB-082b, pagina’s 783 en 784.
7.AMB-057, pagina’s 1491 tot en met 1496; DOC-404, pagina’s 4334 tot en met 4344.
8.Dit is het bedrag minus het bedrag van $ 143.680,14 dat is overgeboekt van de bankrekening bij de VP-bank Liechtenstein; AMB-058, pagina 1501.
9.Het zaakproces-verbaal witwassen / verduistering, pagina’s 59 en 60.
10.AMB-048, pagina’s 1431 en 1432.
11.AMB-048, pagina 1436.
12.DOC-406, pagina 4363.
13.Het zaakproces-verbaal van witwassen / verduistering, pagina 63.
14.V-001-03, pagina 1636; G-004-01, pagina 1738.
15.DOC-023, pagina 2886; DOC-024, pagina 2887; DOC-022, pagina’s 2879 tot en met 2885.
16.Hof Amsterdam 11 januari 2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:BY8481.
17.De zogenoemde witwastypologieën zijn beschrijvingen van kenmerken die op basis van ervaring wijzen op witwassen, waarbij het doorgaand gaat om op zichzelf niet verboden gedragingen, die echter in samenhang kunnen wijzen op pogingen en de herkomst van crimineel geld te verhullen.
18.Het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting van 3 februari 2022, voor zover inhoudende, de verklaring van verdachte.
19.AMB-054, pagina’s 1467 tot en met 1474; AMB-061, pagina 1544; AMB-062, pagina’s 1555 tot en met 1558.
20.AMB-061, pagina 1544.
21.G-012, pagina’s 1841 tot en met 1844; AMB-058, pagina 1500.
22.G010-01, pagina’s 1784 en 1785.
23.G017-01a, pagina 2036.
24.AMB-048, pagina 1436; AMB-057, pagina 1496.
25.AMB-057, pagina 1495.
26.AMB-057, pagina 1494; DOC-267, pagina 3729.
27.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van het onderzoek van de Belastingdienst/FIOD kantoor Zwolle, met nummer 54189. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.