Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1:
hij, op een of meer tijdstippen, in of omstreeks de periode van 10 juni 2002 tot en met heden, in Amsterdam en/of elders in Nederland, en/of in Luxemburg en/of elders in het Groothertogdom Luxemburg,
tezamen en in vereniging met een of meer natuurlijke perso(o)n(en) en/of rechtsperso(o)n(en), althans alleen,
van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt,
hierin bestaande dat hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een of meer natuurlijke perso(o)n(en) en/of rechtsperso(o)n(en), althans alleen,
(telkens) krachtens die gewoonte, van een of meer geldbedrag(en),
(tot een totaalbedrag van ongeveer
- EUR 5.280.000 (maximumpositie), of
- EUR 3.267.000 (minimumpositie),)
(sub a) de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing verborgen en/of verhuld, dan wel verborgen of verhuld wie de rechthebbende(n) op dat/die voorwerp(en) was/waren, en/of wie bovenomschreven voorwerp(en) voorhanden heeft/hebben gehad;
en/of
(sub b) verworven en/of voorhanden gehad en/of overdragen en/of omgezet en/of van voornoemd(e) voorwerp(en) gebruik gemaakt, door toen en daar (telkens) opzettelijk,
a. a) een of meer geldbedrag(en) te (laten) storten op een of meer (Luxemburgse) rekeningen die te naam waren gesteld van [verdachte] en/of Fondation BION; en/of
b) een of meer gira(a)l(e) geldbedrag(en) te beleggen in een of meer beleggingsproduct(en); en/of
c) een of meer gira(a)l(e) geldbedrag(en) om te zetten in een of meer charta(a)l(e) geldbedrag(en); en/of d) een of meer charta(a)l(e) geldbedrag(en) in een auto en op de plek waar het reservewiel wordt bewaard te (laten) vervoeren van het Groothertogdom Luxemburg naar Nederland; en/of
e) een of meer charta(a)l(e) geldbedrag(en) te verstoppen (AMB-003), althans te bewaren in een mechanisch ventilatiesysteem in een woning gelegen aan de [adres 1] ; en/of
f) een of meer charta(a)l(e) geldbedrag(en) te (laten) storten op een of meer (Nederlandse) rekeningen die te naam waren gesteld van [verdachte] en/of [naam 1] en/of [naam 2] en/of [naam 3] en/of [naam 4] ; en/of
g) een of meer gira(a)l(e) geldbedrag(en) te (laten) overboeken van een of meer (Nederlandse) rekeningen die te naam waren gesteld van [naam 1] en/of [naam 2] en/of [naam 3] en/of [naam 4] naar een of meer (Nederlandse) rekeningen die te naam waren gesteld van [verdachte] met als omschrijving huur en/of bekend en/of lening en/of een omschrijving die aan beleggen te relateren is; en/of
h) een of meer gira(a)l(e) geldbedrag(en) te (laten) overboeken van en naar een of meer (Nederlandse) rekeningen die te naam waren gesteld van [verdachte] met als omschrijving rangeren; en/of
i. i) een of meer gira(a)l(e) en/of charta(a)l(e) geldbedrag(en) (op moeilijk traceerbare wijze) aan te (laten) wenden ten behoeve van zichzelf, verdachte, en/of een of meer ander(en);
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s), wist(en) - althans redelijkerwijze moest(en) vermoeden - dat dit/deze geldbedrag(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig(e) misdrij(f)(ven);
2:
hij, op een of meer tijdstippen, in of omstreeks de periode van 1 januari 2003 tot en met 14 maart 2014, in Amsterdam en/of Apeldoorn en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer natuurlijke perso(o)n(en) en/of rechtsperso(o)n(en), althans alleen, meermalen, althans eenmaal,
als belastingplichtige in de zin van de wet inkomstenbelasting 2001, (telkens) opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten
- de aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2002; en/of
- de aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2003; en/of
- de aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2004; en/of
- de aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2005; en/of
- de aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2006; en/of
- de aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2007; en/of
- de aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2008; en/of
- de aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2009; en/of
- de aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2010; en/of
- de aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2011; en/of
- de aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2012; en/of
- de aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2013
onjuist of onvolledig heeft gedaan en/of door een ander heeft laten doen, terwijl dat/die feit(en) er (telkens) toe strekte(n), dat te weinig belasting wordt geheven, hebbende die onjuistheid of onvolledigheid hierin bestaan dat in die aangifte(n) (telkens)
- een te laag bedrag aan Nederlands en/of niet-Nederlands belastbaar inkomen (uit aanmerkelijk belang) werd aangegeven, en/of
- een te laag bedrag aan vermogen in een ander land dan Nederland werd aangegeven; en/of
- een te laag bedrag aan voordeel uit sparen en beleggen werd aangegeven; en/of (daardoor)
- een te laag bedrag aan verschuldigde inkomstenbelasting werd aangegeven.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Aan de verdachte is als feit 1 ten laste gelegd dat hij dit feit heeft begaan ‘in of omstreeks de periode van 10 juni 2002 tot en met heden’. Het hof begrijpt de aanduiding ‘heden’ aldus dat hiermee de datum wordt aangeduid waarop de inleidende dagvaarding is uitgebracht. Op de dagvaarding is een datum niet vermeld. Het hof verbindt echter aan de datum waarop door de officier van justitie aan de raadsman een afschrift van de dagvaarding is toegezonden, te weten 28 september 2015, de conclusie dat dit de datum is waarop de dagvaarding is uitgebracht en met ‘heden’ dus is bedoeld: 28 september 2015.
Verweer strekkende tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie dan wel bewijsuitsluiting.
Door de verdediging is, aan de hand van de overgelegde pleitnota, aangevoerd dat het hof het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te verklaren in de strafvervolging, dan wel dat het hof dient te komen tot uitsluiting van het tegen de verdachte vergaarde bewijs en op grond daarvan de verdachte dient vrij te spreken van het hem ten laste gelegde. Daartoe heeft de verdediging, kort gezegd, gesteld dat aan de onderhavige strafvervolging een onderzoek op grond van artikel 53 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) ten grondslag ligt, dat op onrechtmatige wijze is uitgevoerd door de Belastingdienst. Het door de Belastingdienst in samenwerking met de FIOD en het openbaar ministerie opgezette project Debet Credit is onrechtmatig omdat controlebevoegdheden zijn gebruikt voor een ander doel dan waarvoor ze bedoeld zijn, te weten voor de opsporing. In dit verband is door de verdediging de nadere stelling betrokken dat de toepassing van de controlebevoegdheden is aan te merken als een (onrechtmatige) ‘fishing expedition’ en het artikel 53 Awr-onderzoek (ten onrechte) niet beperkt is gebleven tot een onderzoek naar zogeheten ‘basisgegevens’ van ‘administratieplichtigen’ in de zin van artikel 53 Awr. De verdediging heeft in dit verband nog gesteld dat van een verstrengeling tussen controle en opsporing blijkt uit media-uitlatingen van het openbaar ministerie en uit het document van het ‘project-debet-en-creditcards’ waaruit blijkt van afstemming tussen het openbaar ministerie, de FIOD en het Functioneel Parket. Voorts is door de verdediging aangevoerd dat artikel 53 Awr geen deugdelijke grondslag biedt voor de privacy-schendingen die hebben plaatsgevonden en dat het openbaar ministerie (mede) verantwoordelijk is te houden voor deze onrechtmatigheden.
Door de advocaat-generaal is geconcludeerd tot verwerping van de op dit punt gevoerde verweren. De advocaat-generaal heeft daartoe, zakelijk weergegeven, aangevoerd dat het openbaar ministerie geen rol heeft vervuld bij het inzetten van de bevoegdheid van artikel 53 Awr door de Belastingdienst, terwijl voorts de (brede) toepassing van de bevoegdheid van art 53 Awr in vergelijkbare gevallen door de rechter is getoetst en de privacy-inbreuk die van deze toepassing het gevolg is geweest, als gerechtvaardigd moet worden aangemerkt.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Door de verdediging is een beroep gedaan op artikel 359a Sv, waarin is bepaald dat, indien blijkt dat bij het voorbereidend onderzoek vormen zijn verzuimd die niet meer kunnen worden hersteld en de rechtsgevolgen hiervan niet uit de wet blijken, de rechter kan bepalen dat de officier van justitie in de strafvervolging niet ontvankelijk is, bewijsuitsluiting kan volgen dan wel de straf kan worden verminderd. Ook kan de rechter het laten bij een enkele constatering van het verzuim. Bij de beoordeling van het gevoerde verweer is dan ook in de eerste plaats van belang of de gestelde schendingen hebben plaatsgevonden in een ‘voorbereidend onderzoek’ als bedoeld in artikel 359a Sv. Wat een voorbereidend onderzoek is, is neergelegd in artikel 132 Sv: het onderzoek dat voorafgaat aan het onderzoek ter terechtzitting. In dit verband is voorts van belang dat op grond van art. 132a Sv onder opsporing moet worden verstaan het onderzoek in verband met strafbare feiten onder gezag van de officier van justitie met als doel het nemen van strafvorderlijke beslissingen.
Ingevolge vaste rechtspraak heeft het ‘voorbereidend onderzoek’ in art. 359a Sv betrekking op het voorbereidend onderzoek tegen de verdachte ter zake van het aan hem tenlastegelegde feit waarover de rechter die in art. 359a Sv wordt bedoeld, heeft te oordelen. Art. 359a Sv is dus niet van toepassing indien het verzuim is begaan buiten het verband van dit voorbereidend onderzoek.
Voorts dienen volgens die rechtspraak onder de vormverzuimen, begaan bij het voorbereidend onderzoek tegen de verdachte met name die vormverzuimen te worden begrepen die normschendingen bij de opsporing vormen (HR 18 april 2017, ECLI:HR:2017:706).
In de onderhavige zaak blijkt dat de door de verdediging aan de orde gestelde, in de visie van de verdediging als onrechtmatig aan te merken, handelingen zijn uitgevoerd door de belastingdienst. De controlebevoegdheid van artikel 53 Awr is door de Belastingdienst gebruikt in het ‘project debet-creditcards’, welk project was gericht op het identificeren van belastingplichtige houders van creditcards van buitenlandse bankrekeningen teneinde de juistheid of volledigheid van de belastingaangiften van deze personen te controleren. Pas nadat aan de hand van de (niet op een specifieke belastingplichtige gerichte) inzet door de Belastingdienst bleek van vermoedens van strafbare feiten, specifiek ten opzichte van de verdachte, is door het openbaar ministerie een opsporingsonderzoek tegen de verdachte gestart. De omstandigheid dat sprake is geweest van coördinatie van werkzaamheden tussen de Belastingdienst, de FIOD en het Functioneel Parket, leidt niet tot de vaststelling dat bij de uitoefening van de controlebevoegdheden door de Belastingdienst sprake was van een opsporingsonderzoek, nu er daarbij niet sprake was van een onderzoek in verband met strafbare feiten, onder verantwoordelijkheid van de officier van justitie met als doel het nemen van strafvorderlijke beslissingen. Er is dan ook, wat er overigens ook zij van de stellingen van de verdediging ten aanzien van de uitoefening van de bevoegdheden door de Belastingdienst, niet sprake van een verzuim van vormen in het voorbereidend onderzoek, als bedoeld in artikel 359a Sv.
Het hiervoor overwogene leidt ertoe dat het verweer, strekkende tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de strafvervolging, dan wel tot bewijsuitsluiting, wegens verzuim van vormen wordt verworpen
Ook overigens leidt het door de verdediging aangevoerde niet tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie dan wel tot uitsluiting van het vergaarde bewijs. Daarbij heeft het hof nog in beschouwing genomen dat de door de Belastingdienst ontwikkelde activiteiten naar hun aard de strekking hadden de juistheid van de belastingheffing te controleren. Voorts leidt de door de verdediging gestelde inbreuk op de privacy van de verdachte die door het handelen van de Belastingdienst zou zijn aangebracht, niet tot het oordeel dat het gebruik van de vergaarde gegevens strijd met het in artikel 6 EVRM neergelegde recht van de verdachte op een eerlijk proces oplevert.
Het hof verwerpt derhalve de verweren.