ECLI:NL:RBOVE:2022:565

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
28 februari 2022
Publicatiedatum
28 februari 2022
Zaaknummer
08/102558-21 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een 19-jarige jongen tot jeugddetentie en PIJ-maatregel voor tankstationoverval en drugshandel

Op 28 februari 2022 heeft de Rechtbank Overijssel een 19-jarige jongen veroordeeld tot 322 dagen jeugddetentie voor het overvallen van een tankstation en voor het bezit en de handel in drugs. De rechtbank legde naast de jeugddetentie ook de PIJ-maatregel (plaatsing in een inrichting voor jeugdigen) op. De verdachte, geboren in 2003 in Haïti, verblijft momenteel in een jeugdinrichting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging. De verdachte heeft op 3 mei 2020 een tankstation in Enschede overvallen, waarbij hij een mes gebruikte en de medewerkster bedreigde. Daarnaast heeft hij in de periode van 15 december 2020 tot en met 13 april 2021 opzettelijk MDMA en hennep verhandeld en in zijn bezit gehad. De rechtbank achtte de feiten wettig en overtuigend bewezen op basis van de bekennende verklaring van de verdachte en andere bewijsmiddelen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten en dat er geen feiten of omstandigheden zijn die de strafbaarheid uitsluiten. De rechtbank legde de PIJ-maatregel op, omdat de verdachte leed aan een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens en er een hoog recidiverisico aanwezig is. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding van bijna 4.000 euro aan het slachtoffer toegewezen, bestaande uit materiële en immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08/102558-21 (P)
Datum vonnis: 28 februari 2022
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2003 in [geboorteplaats] (Haïti),
nu verblijvende in Rijks Justitiële Jeugdinrichting De Hartelborgt in Spijkenisse.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de met gesloten deuren gehouden terechtzittingen van 6 september 2021, 25 november 2021 en 14 februari 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. C.P. Dronkers en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. M. van Leussen, advocaat in Oldenzaal, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:op 3 mei 2020 een tankstation heeft overvallen;
feit 2:van 15 december 2020 tot en met 13 april 2021 opzettelijk in MDMA heeft gehandeld dan wel dit aanwezig heeft gehad;
feit 3: op 13 april 2021 opzettelijk een hoeveelheid MDMA aanwezig heeft gehad;
feit 4: van 2 januari 2021 tot en met 13 april 2021 opzettelijk in hennep heeft gehandeld dan wel dit aanwezig heeft gehad.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
hij op of omstreeks 3 mei 2020 te Enschede, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld
[slachtoffer] (medewerkster van het [tankstation] ) heeft gedwongen tot de
afgifte van een geldbedrag en/of meerdere pakjes sigaretten (van het merk Marlboro en Marlboro light) en/of een (plastic) tas, in elk geval enig(e) goed(eren), dat geheel of ten dele aan dat [tankstation] (gevestigd aan [adres] ) toebehoorde, in elk geval aan een ander dan aan verdachte, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en), dat hij, verdachte:
- (al dan niet) voorzien van geheel of gedeeltelijk gezichtsbedekkende kleding en/of
donkere kleding en/of handschoenen voornoemd tankstation is binnen gelopen,
- (vervolgens) over de balie/toonbank (voor uitgifte broodjes) is gesprongen en/of
(vervolgens) (achter de balie langs) in de richting van die [slachtoffer] is gelopen en/of
(daarbij) een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in zijn hand(en) heeft
gehouden,
- (vervolgens) meerdere malen, althans eenmaal tegen het veiligheidsglas
(waarachter die [slachtoffer] zich bevond) heeft geslagen/gebonkt en/of daarbij heeft
gezegd/geschreeuwd: “geld, geld, doe die deur open”, althans woorden van gelijke
(dreigende) aard en/of strekking,
- (vervolgens) is teruggelopen en/of in de richting van de (voorzijde van de) kassa is
gelopen en/of een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, heeft gericht en/of gericht heeft gehouden op die [slachtoffer] en/of daarbij heeft gezegd/geschreeuwd: “tas, tas” en/of “is hier ook een kluis” en/of die [slachtoffer] medegedeeld dat hij, verdachte, sigaretten wilde, althans woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking;
2.
hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 15 december 2020
tot en met 13 april 2021 te Enschede, in elk geval in Nederland, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een (grote) hoeveelheid, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij op of omstreeks 13 april 2021 te Enschede opzettelijk aanwezig heeft gehad
ongeveer 36 pillen, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
4.
hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 2 januari 2021 tot
en met 13 april 2021 te Enschede, in elk geval in Nederland, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van ongeveer 42 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsmotivering

4.1
Het oordeel van de rechtbank
Evenals de officier van justitie en de verdediging acht de rechtbank het onder feit 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte deze feiten heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen [1] :
Feiten 1, 2, 3 en 4:
- Het proces-verbaal van de terechtzitting van 6 september 2021, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte;
Feit 1:
- Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] van 4 mei 2020, pag. 63 tot en met 65;
Feiten 2, 3 en 4:
- Het relaas proces-verbaal van verbalisant [verbalisant 1] van 29 juli 2021, pag. 4 tot en met 14;
- Het proces-verbaal onderzoek verdovende middelen van verbalisant [verbalisant 2] en [verbalisant 3] van 3 juni 2021, pag. 164 tot en met 167.
4.2
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 3 mei 2020 te Enschede, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer] (medewerkster van het [tankstation] ) heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag en meerdere pakjes sigaretten (van het merk Marlboro en Marlboro light) en een (plastic) tas, die aan het [tankstation] (gevestigd aan [adres] ) toebehoorden, welke bedreiging met geweld hierin bestond, dat hij, verdachte:
- voorzien van geheel of gedeeltelijk gezichtsbedekkende kleding en donkere kleding en handschoenen voornoemd tankstation is binnengelopen,
- vervolgens over de toonbank (voor uitgifte broodjes) is gesprongen en in de richting van die [slachtoffer] is gelopen en een mes in zijn hand(en) heeft gehouden,
- vervolgens meerdere malen tegen het veiligheidsglas (waarachter die [slachtoffer] zich bevond) heeft geslagen en heeft geschreeuwd: “geld, geld, doe die deur open”,
- vervolgens in de richting van de (voorzijde van de) kassa is gelopen en heeft geschreeuwd: “tas, tas” en “is hier ook een kluis” en die [slachtoffer] medegedeeld dat hij, verdachte, sigaretten wilde;
2.
hij op meerdere tijdstippen in de periode van 15 december 2020 tot en met 13 april 2021 te Enschede, opzettelijk heeft verkocht een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij op 13 april 2021 te Enschede opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 36 pillen, zijnde MDMA, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
4.
hij in de periode van 2 januari 2021 tot en met 13 april 2021 te Enschede opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van ongeveer 42 gram hennep, zijnde hennep, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 317 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) en artikel 2 jo. 10 en 3 jo. 11 van de Opiumwet. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf: afpersing;
feit 2
het misdrijf: opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 3
het misdrijf: opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 4
het misdrijf: opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna: de PIJ-maatregel) wordt opgelegd. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd om aan verdachte een jeugddetentie gelijk aan de duur van het voorarrest op te leggen.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ook op het standpunt gesteld dat aan verdachte de PIJ-maatregel en een jeugddetentie gelijk aan de duur van het voorarrest moet worden opgelegd.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft een tankstation overvallen. Hij is terwijl hij in het donker gekleed was en een bivakmuts droeg het tankstation binnengegaan. Daar is hij over de toonbank gesprongen, heeft hij hard op het veiligheidsglas waar de caissière achter zat gebonkt en heeft hij tegen haar geschreeuwd dat zij aan hem geld en sigaretten moest afgeven. Ook heeft hij haar een mes getoond. De overval heeft grote impact op het slachtoffer gehad. Uit de door haar ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaring blijkt dat zij na de overval niet alleen naar buiten durfde. Ook had zij regelmatig last van nachtmerries en kon zij haar werk als caissière bij het tankstation lange tijd niet uitoefenen. Het slachtoffer ondervindt nog altijd angstgevoelens. Verdachte heeft de overval gepleegd met als enig doel om snel geld te verdienen. Verdachte heeft verklaard dat hij wist wat de gevolgen van zijn handelen voor het slachtoffer zouden kunnen zijn, maar dat hij met die wetenschap er bewust voor heeft gekozen om de overval te plegen. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
Verdachte heeft daarnaast drugs aanwezig gehad en daarin gehandeld. Drugs vormen een ernstige bedreiging voor de volksgezondheid en werken over het algemeen zeer verslavend. De handel en het gebruik van drugs brengen bovendien vele vormen van (zware) criminaliteit met zich. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij hieraan een bijdrage heeft geleverd.
Persoon van verdachte
Uit het uittreksel uit de justitiële documentatie van 12 juni 2021 over verdachte volgt dat hij op 12 augustus 2019 is veroordeeld voor de overval op een tankstation en een poging tot overval op een snackbar, beiden gepleegd in november 2018. Aan verdachte is toen een jeugddetentie opgelegd voor de duur van 90 dagen waarvan 42 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met daaraan gekoppeld een aantal bijzondere voorwaarden. Daarnaast is aan verdachte een werkstraf van 80 uren en een leerstraf van 50 uren opgelegd
Over de persoon van verdachte is gerapporteerd. Psychiater [naam 1] heeft over verdachte een rapport, gedateerd 4 januari 2022, opgemaakt. Hierin is te lezen dat bij verdachte sprake is van een verstandelijke ontwikkelingsstoornis, matig van ernst, en een matig tot ernstige stoornis in het gebruik van cannabis en alcohol. Verder is bij verdachte als gevolg van verwaarlozing in zijn vroege babytijd schade op het gebied van hechting ontstaan: er is sprake van een psychische stoornis in de zin van een ernstige persisterende reactieve hechtingsstoornis. Verdachte kan zich hierdoor moeilijk verbaal en emotioneel uiten, heeft weinig constructieve oplossings- en copingvaardigheden geleerd en vraagt niet snel om hulp. Verder is de sociaal emotionele ontwikkeling van verdachte verstoord geraakt. Hij ontwikkelt een egocentrische levenshouding, waarin bevrediging van eigen behoeftes en belangen voorop staan en waarbij hij weinig rekening houdt met anderen. Verdachte is in zijn ontwikkeling jonger dan zijn kalenderleeftijd. Hij is bovendien erg kwetsbaar en laat zich snel beïnvloeden door de jongens van de straat. Er kan worden gesproken van een ernstig bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met antisociale kenmerken.
De beschreven stoornissen waren aanwezig ten tijde van de ten laste gelegde feiten en zijn van invloed geweest op de afwegingen en het handelen van verdachte. Geadviseerd wordt om verdachte de ten laste gelegde feiten in verminderde mate toe te rekenen.
Er is een hoog risico op herhaling van gewelddadig gedrag in de toekomst. Het is van groot belang dat verdachte behandeling krijgt om zijn ontwikkeling in de juiste richting bij te sturen en zo de kans op recidive te verlagen. Gezien het chronische karakter van de problematiek en het feit dat de gevolgen hiervan zich beginnen te verankeren in zijn persoonlijkheid, is langdurige behandeling noodzakelijk binnen een gestructureerde omgeving en een gedwongen kader. Dit kan gerealiseerd worden binnen het kader van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel.
GZ-psycholoog [naam 2] heeft over verdachte een rapport, gedateerd 13 december 2021, opgemaakt. Hierin is te lezen dat bij verdachte sprake is van een antisociale persoonlijkheidsstoornis in ontwikkeling, waarbij een negatieve grondhouding en het gebrek aan spijt en berouw op de voorgrond staat. Verder is de gewetensontwikkeling gebrekkig en zijn de copingvaardigheden beperkt. Onderliggend aan de persoonlijkheidsproblematiek ligt de vroegkinderlijke verwaarlozing van verdachte en de daarmee samenhangende hechtingsproblematiek. Verdachte functioneert op sociaal-emotioneel gebied op een jonger niveau. Verder is sprake van een stoornis in het gebruik van cannabis en alcohol.
De beschreven stoornissen waren aanwezig tijdens het plegen van de overval. De problematiek van verdachte heeft doorgewerkt in de totstandkoming van de overval. Verdachte was in toenemende mate boos op het leven. De spanningen bij verdachte liepen dusdanig op dat hij op de dag van de overval boos wakker werd en besloot een overval te plegen. Aan dit idee had hij eerder weerstand kunnen bieden. Verachte had gedurende de dag op meerdere momenten de mogelijkheid om andere keuzes te maken. Hij verkeerde echter in een soort van roes/spanning en vond een zekere rechtvaardiging voor de overval in zijn boosheid over het leven. De boosheid en de rechtvaardiging van het gebruik van geweld vloeien voort uit de persoonlijkheidsproblematiek. Geadviseerd wordt om verdachte de overval in verminderde mate toe te rekenen.
Er is sprake van een hoog recidive risico, zowel op het plegen van geweldsdelicten als op het plegen van andere strafbare feiten. Er zijn nauwelijks beschermende factoren aanwezig. Een intensieve behandeling is dan ook geïndiceerd. De behandeling dient zich te richten op de dynamische (veranderbare) criminogene factoren en het versterken van copingvaardigheden. Hoewel een onvoorwaardelijke PIJ het meest passende kader is, bestaat de kans dat behandeling binnen een PIJ-kader niet zal aanslaan, omdat verdachte een grote behoefte aan autonomie heeft en behandeling als bemoeienis ziet. De persoonlijkheidsproblematiek en de onderliggende hechtingsproblematiek in combinatie met het hoge recidive risico, maken echter dat de oplegging van een PIJ-maatregel noodzakelijk is.
De Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) heeft een rapport over verdachte opgemaakt, gedateerd 3 februari 2022. Ook de Raad adviseert om aan verdachte de PIJ-maatregel op te leggen, nu behandeling noodzakelijk is om de kans op recidive te verkleinen en behandeling op andere wijze niet haalbaar is.
Ter terechtzitting heeft [naam 3] namens de Raad als deskundige een toelichting op het rapport gegeven en het gegeven advies gehandhaafd. Hij heeft naar voren gebracht dat hoewel bij verdachte sprake is van lichte motivatie voor behandeling en begeleiding, hij toch veel ontwikkelingsmogelijkheden ziet. Er is geen sprake van een verharde jongen.
Ter terechtzitting heeft [naam 4] als deskundige van de Jeugdbescherming Overijssel zich achter het raadadvies geschaard. Zij heeft naar voren gebracht ook veel ontwikkelingsmogelijkheden te zien, nu verdachte een jongen is met veel kwaliteiten en vaardigheden.
Toepassing jeugdstrafrecht
De rechtbank stelt vast dat verdachte minderjarig was ten tijde van het plegen van de overval, feit 1. Op het moment van het plegen van het overige bewezenverklaarde, feit 2, 3 en 4, had verdachte de leeftijd van 18 jaren -deels- bereikt. De rechtbank ziet vanwege de persoon van verdachte aanleiding om ten aanzien van die feiten ook recht te doen overeenkomstig de bepalingen van het jeugdstrafrecht.
Straf en/of maatregel
-
Maatregel
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld welke straf en/of maatregel aan verdachte moet worden opgelegd. De rechtbank zal hieronder allereerst bezien of de oplegging van een
PIJ-maatregel, zoals geëist door de officier van justitie, aangewezen is gelet op de persoon van verdachte.
Een PIJ-maatregel kan worden opgelegd indien bij de verdachte ten tijde van het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond.
Daarnaast dient het door de verdachte begane feit een misdrijf te zijn waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld dan wel is omschreven in artikel 77s, eerste lid, onder a Sr en dient de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel te eisen. Tot slot is vereist dat de maatregel in het belang is van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de verdachte.
-
PIJ waardig feit
De rechtbank stelt vast dat door verdachte misdrijven zijn gepleegd waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld (feit 1, 2 en 3).
-
Gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens
De rechtbank verenigt zich met bovenstaande bevindingen en conclusies van de deskundigen en neemt deze over voor zover zij tot de conclusie komen dat verdachte ten tijde van het ten laste gelegde, leed aan een gebrekkige ontwikkeling en (een) ziekelijke stoornis(sen) van de geestvermogens en dat die gebrekkige ontwikkeling en stoornis(sen) op zijn gedrag hebben doorgewerkt. De rechtbank is van oordeel dat de ten laste gelegde feiten in verminderde mate toegerekend kunnen worden aan verdachte.
-
De veiligheid van anderen of de algemene veiligheid van personen of goederen
De rechtbank onderschrijft de overwegingen en de conclusies van de deskundigen en neemt deze over waar het het recidiverisico betreft. De rechtbank is van oordeel dat er zonder adequate behandeling een reële kans op herhaling aanwezig is, waarbij gevaar voor de veiligheid van anderen of de algemene veiligheid van personen of goederen bestaat. De rechtbank heeft hierbij de ernst van het bewezenverklaarde, de justitiële documentatie en het door de deskundigen hoog ingeschatte recidiverisico in aanmerking genomen.
-
In het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling
De rechtbank overweegt dat verdachte eerder een ambulante behandeling heeft ondergaan, maar dat deze behandeling niet heeft kunnen voorkomen dat hij nieuwe delicten heeft gepleegd. De deskundigen beschrijven dat langdurige behandeling nodig is om de ontwikkeling van verdachte in de juiste richting te sturen en zo de kans op recidive te verlagen. Er dient gewerkt te worden aan empathie, gewetensvorming, gezonde coping en het verminderen van verslavingsgevoeligheid. De behandeling dient bovendien intensief te zijn om duurzame gedragsverandering te bereiken. Hier kan binnen een PIJ-maatregel op worden ingezet. Naar het oordeel van de rechtbank biedt een PIJ-maatregel verdachte de best mogelijke kans om zich te ontwikkelen, zelfstandig te worden en een goede toekomst op te bouwen.
Aan de voorwaarden voor het opleggen van een PIJ-maatregel is gelet op het voorgaande voldaan.
De rechtbank ziet geen andere mogelijkheid dan de PIJ-maatregel te gelasten. Er is bij verdachte sprake van complexe problematiek. Verdachte is in zijn vroege babytijd verwaarloosd, waardoor er schade is ontstaan op het gebied van hechting. Hierdoor heeft verdachte moeite zich verbaal en emotioneel te uiten. Ook is sprake van een ernstig bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met antisociale kenmerken. Ondanks de lichte motivatie bij verdachte voor behandeling, is het positief dat de deskundigen ontwikkelingsmogelijkheden voor verdachte zien. Verdachte is een beschadigde, maar geen verharde jongeman. Dit betekent dat er een basis voor verdachte aanwezig is om tot gedragsverandering te komen. De beschadigingen die verdachte heeft opgelopen kunnen niet ongedaan gemaakt worden, maar verdachte kan wel geholpen worden om daarmee te leren omgaan. Er is langdurige, specialistische behandeling binnen een gestructureerde setting nodig om ervoor te zorgen dat verdachte een gedragsontwikkeling kan doormaken en dat zijn persoonlijkheidsontwikkeling in aanloop naar zijn volwassenheid in positieve zin kan worden omgebogen.
Al met al zal de rechtbank overgaan tot het opleggen van een onvoorwaardelijke
PIJ-maatregel.
-
Duur van de maatregel
De rechtbank overweegt dat de PIJ-maatregel zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, namelijk de overval. Dit betekent dat verlenging van deze maatregel mogelijk is voor zover de maatregel daardoor de duur van zeven jaar niet te boven gaat.
-
Gevangenisstraf
Tot slot is de rechtbank van oordeel dat niet enkel met het opleggen van de PIJ-maatregel kan worden volstaan. De aard en ernst van het bewezenverklaarde nopen ook tot het opleggen van een jeugddetentie. Bij het bepalen van de duur daarvan laat de rechtbank het belang van behandeling van verdachte zwaar wegen. De rechtbank zal dan ook de duur van een op te leggen jeugddetentie gelijkstellen aan de duur van de tijd die verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
7.4
De inbeslaggenomen voorwerpen
Onder verdachte is beslag gelegd op een tweetal telefoons, te weten een Oppo A9 2020 en een Nokia 3.2.
De officier van justitie vordert de verbeurdverklaring van de Nokia nu deze is gebruikt voor de handel in verdovende middelen. De Oppo moet worden teruggegeven aan verdachte.
De raadsman deelt het standpunt van de officier van justitie.
De rechtbank is van oordeel dat de Nokia moet worden verbeurdverklaard, omdat het een voorwerp betreft met betrekking tot welke het onder feit 2 ten laste gelegde is begaan. De Oppo moet worden teruggegeven aan verdachte.

8.De schade van de benadeelde

8.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 6.387,60, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
De gevorderde materiële schade van in totaal € 1.887,60 bestaat uit de volgende posten:
- gederfde inkomsten € 1.548,25
- ziektekosten € 334,47
- reiskosten € 4,88
Wegens immateriële schade wordt een bedrag van € 4.500,-- gevorderd.
De gevorderde proceskosten bedragen € 13,12.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering in het geheel dient te worden toegewezen.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich met betrekking tot de materiële schade op het standpunt gesteld dat de schadeposten ‘ziektekosten’ en ‘reiskosten’ geheel voor toewijzing vatbaar zijn. De ‘gederfde inkomsten’ kunnen tot een bedrag van € 516,08 worden toegewezen
De gevorderde immateriële schadevergoeding dient te worden gematigd.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het onder feit 1 bewezenverklaarde rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij.
De materiële schade
De opgevoerde schadeposten ‘ziektekosten’ (€ 334,47) en ‘reiskosten’ (€ 4,88) zijn niet betwist en voldoende onderbouwd en aannemelijk. De schadepost ‘gederfde inkomsten’
(€ 1.548,25) is tot een bedrag van € 516,08 niet betwist en voldoende onderbouwd en aannemelijk. Het overige gevorderde is onvoldoende onderbouwd en door de raadsman gemotiveerd betwist. Het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij om dit overige gevorderde bedrag alsnog nader te onderbouwen, levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal de benadeelde partij ten aanzien van dat overige gevorderde in de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
De immateriële schade
Voor wat betreft de gevorderde immateriële schade (€ 4.500,--) overweegt de rechtbank het volgende. Artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW) geeft een limitatieve opsomming van gevallen waarin deze bepaling recht geeft op vergoeding van immateriële schade als gevolg van onrechtmatig handelen. Voor zover hier van belang komt deze schade voor toewijzing in aanmerking als er sprake is van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’. Van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van bedoelde aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo’n geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. [2]
Bij het slachtoffer is door een psycholoog van Mediant een Post Traumatische Stress Stoornis (PTSS) vastgesteld. Zij heeft PTSS-kenmerken, zoals herbelevingen en nare dromen, ontwikkeld in de weken volgend op de gebeurtenis. Ter verwerking van de gebeurtenis heeft zij EMDR-therapie gevolgd. Door de psychische klachten heeft het slachtoffer lange tijd haar werk als caissière bij het tankstation niet kunnen uitoefenen.
Gelet op de aard en de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan op het slachtoffer, zijnde een door een psycholoog vastgestelde diagnose van PTSS, maakt naar het oordeel van de rechtbank dat er sprake is van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’.
De rechtbank is op grond van het voorgaande, en mede gelet op wat in soortgelijke zaken wordt toegekend, van oordeel dat een immateriële schadevergoeding van € 3.000,-- redelijk en billijk is. De gevorderde immateriële schade komt daarmee gedeeltelijk voor vergoeding in aanmerking. Het resterende deel van de gevorderde immateriële schade wordt afgewezen.
Proceskosten
Tot slot heeft de benadeelde partij proceskosten gevorderd (€ 13,12). Deze schadepost is niet betwist en voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank zal de tot op heden gemaakte proceskosten in deze vordering dan ook begroten op € 13,12.
8.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder feit 1 ten laste gelegde is toegebracht.

9.De vordering tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 08/710095-18

De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop kan de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen. Gelet op het opleggen van de onvoorwaardelijke PIJ-maatregel, zal de rechtbank hiertoe niet besluiten. De vordering tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van 12 augustus 2019 voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie van 42 dagen zal om die reden worden afgewezen.

10.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 33, 33a, 77a, 77c, 77g 77i, 77s en 77gg Sr.

11.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1, het misdrijf: afpersing;
feit 2, het misdrijf: opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 3, het misdrijf: opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 4, het misdrijf: opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder feit 1, 2, 3 en 4 bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
jeugddetentievoor de duur van
322 (driehonderdtweeëntwintig) dagen(feiten 1, 2, 3 en 4);
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
maatregel
- legt aan verdachte op de
maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen
(feiten 1, 2 en 3);
schadevergoeding
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] (feit 1) van een bedrag van
€ 3.855,43 (drieduizend achthonderdvijfenvijftig euro en drieënveertig cent), bestaande uit € 855,43 materiële schade en € 3.000,-- immateriële schade. Voormeld bedrag is te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 mei 2020;
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op
€ 13,12 (dertien euro en twaalf cent), alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van het onder feit 1 bewezenverklaarde tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van
€ 3.855,43 (drieduizend achthonderdvijfenvijftig euro en drieënveertig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 mei 2020 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van
0 (nul)dagen kan worden toegepast;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
  • bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige materiële deel dat ziet op de schadepost ‘ziektekosten’ niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
  • wijst af de door [slachtoffer] gevorderde overige immateriële schade;
de in beslag genomen voorwerpen
- verklaart verbeurd de Nokia 3.2;
- gelast de teruggave aan verdachte van de Oppo A9 2020;
tenuitvoerlegging voorwaardelijke straf met parketnummer
- wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 08/710095-18.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.K. Huisman, voorzitter, mr. H. Stam en mr. V. Wolting, allen tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. S.R. Kuiper, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 28 februari 2022.
Mr. Wolting is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie-eenheid Oost-Nederland met nummer ON2R020041. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Hoge Raad d.d. 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793.