Overwegingen
1. Bij besluit van 12 augustus 2019 heeft verweerder voor de maanden mei 2019 t/m september 2019 aan eiser studiefinanciering toegekend in de vorm van een aanvullende beurs van € 396,39 per maand. Per brief van 27 juni 2020 heeft verweerder eiser gevraagd om bewijsstukken op te sturen waaruit moet blijken dat hij in de maanden waarvoor hij studiefinanciering heeft ontvangen minstens 56 uur per maand heeft gewerkt en daarvoor salaris heeft ontvangen. In reactie hierop heeft eiser per e-mail van 2 juli 2020 stukken bij de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) ingediend. Vervolgens heeft de besluitvorming plaatsgevonden zoals vermeld onder ‘Procesverloop’.
Beoordelingskader
2. Eiser heeft de Roemeense nationaliteit en is dus burger van één van de lidstaten van de Europese Unie (EU). EU-studenten die kunnen worden aangemerkt als migrerend werknemer als bedoeld in artikel 45 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) komen op grond van artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder b, van de wet studiefinanciering 2000 in aanmerking voor studiefinanciering.
3. Ter uitvoering van deze bepaling heeft verweerder de Beleidsregel controlebeleid migrerend werknemerschap (de Beleidsregel) vastgesteld, die op 1 januari 2014 in werking is getreden (
Staatscourant 2013, 6218). Daarin is bepaald dat studenten met een nationaliteit van één van de lidstaten van de EU of zij die daarmee gelijkgesteld zijn, net als Nederlandse studenten in aanmerking kunnen komen voor volledige studiefinanciering, indien zij of hun ouders aangemerkt worden als migrerend werknemer.
4. Volgens gevestigde rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) heeft het begrip ‘werknemer’ in artikel 45 van het VWEU een communautaire inhoud en mag het niet beperkt worden uitgelegd. ‘Werknemer’ is een ieder die reële en daadwerkelijke arbeid verricht, met uitsluiting van werkzaamheden van zo geringe omvang dat zij louter marginaal en bijkomstig zijn. Uit de rechtspraak van het Hof volgt ook dat de feitelijke beoordeling of een betrokkene de status van werknemer heeft, door de nationale rechter moet worden verricht. De nationale rechter moet zich baseren op objectieve criteria en alle omstandigheden van de zaak die te maken hebben met de aard van zowel de betrokken werkzaamheden als de betrokken arbeidsverhouding, in hun geheel beoordelen. Hoofdkenmerk van de arbeidsverhouding is dat iemand gedurende een bepaalde tijd voor een ander en onder diens gezag werkzaamheden verricht en hiervoor een beloning ontvangt. De geringe hoogte van de beloning, de herkomst van de middelen waaruit deze wordt betaald, de meer of minder grote productiviteit van betrokkene of het feit dat deze maar een klein aantal uren per week werkt, sluiten niet uit dat iemand als werknemer in de zin van artikel 45 van het VWEU wordt aangemerkt. Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van
4 december 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3700. Hierin staat een verwijzing naar het arrest van het Hof van 23 maart 1982, Levin, ECLI:EU:C:1982:105 (rechtsoverwegingen 16-17), het arrest van het Hof van 26 februari 1992, Raulin, ECLI:EU:C:1992:87, en het arrest van het Hof van 4 februari 2010, Genc, ECLI:EU:C:2010:57 (rechtsoverwegingen 26-27). In het arrest van 26 februari 1992, Bernini, ECLI:EU:C:1992:89, heeft het Hof verder geoordeeld dat ook een persoon die een stage vervult als een werknemer kan worden beschouwd, mits die stage wordt vervuld onder de voorwaarden die voor reële en daadwerkelijke arbeid in loondienst gelden. 5. In de Beleidsregel staat dat DUO, alvorens tot toekenning van studiefinanciering over te gaan, nagaat of de student als migrerend werknemer kan worden aangemerkt. Migrerende werknemers dienen daartoe bij de aanvraag van studiefinanciering een passend arbeidscontract over te leggen. DUO controleert achteraf of de student gedurende de studiefinancieringsperiode ook daadwerkelijk als migrerend werknemer kon worden beschouwd en of de studiefinanciering aldus rechtmatig is toegekend. Hiertoe dienen studenten het aantal uren dat zij over het te controleren studiefinancieringstijdvak hebben gewerkt aan te tonen door middel van salarisstrookjes en een ingevulde werkgeversverklaring. DUO gaat ervan uit dat iedere student die over de controleperiode 56 uur of meer gemiddeld per maand heeft gewerkt, zonder meer de status van migrerend werknemer heeft en daarmee terecht studiefinanciering heeft ontvangen over het gecontroleerde studiefinancieringstijdvak. Bij het vaststellen van het criterium van 56 uur gemiddeld per maand zal eveneens tot een hoogte van één maand rekening worden gehouden met vakanties en eventuele ziekte. Als de student niet aan het genoemde criterium voldoet, kan DUO nader onderzoek doen naar de individuele omstandigheden van het geval. Bij deze controle moeten de objectieve criteria en alle omstandigheden die te maken hebben met de aard van zowel de betrokken werkzaamheden als de betrokken arbeidsverhouding in hun geheel worden beoordeeld. Hierbij kan een veelheid van factoren van belang zijn, zoals de aard van het afgesloten arbeidscontract, het aantal gegarandeerde werkuren per maand en de hoogte van het loon. Het is dan ook niet mogelijk gespecificeerd aan te geven in welke gevallen al dan niet sprake is van migrerend werknemerschap. De specifieke omstandigheden van het geval maken een individuele beoordeling door DUO dus nodig, aldus de Beleidsregel.
6. Van februari 2019 tot juli 2019 heeft eiser via uitzendbureau Randstad bij Hogeschool Saxion (Saxion) gewerkt als student-assistent. In de maanden mei 2019 t/m juli 2019 heeft eiser tevens via uitzendbureau In Person af en aan bij [naam vennootschap] B.V. gewerkt als productiemedewerker food. In augustus 2019 heeft eiser niet gewerkt. Volgens eiser is hij deze maand met vakantie geweest. Vanaf 1 september 2019 t/m december 2019 (en ook daarna nog) heeft eiser voltijds bij Saxion stage gelopen als verplicht onderdeel van zijn opleiding. Hij ontving daarvoor een maandelijkse stagevergoeding.
7. In het bestreden besluit heeft verweerder geconcludeerd dat eiser niet heeft aangetoond dat hij in de maanden juli 2019, augustus 2019 en september 2019 migrerend werknemer was. Volgens verweerder blijkt namelijk uit de stukken die eiser heeft opgestuurd dat hij in juli 2019 geen 56 uren heeft gewerkt en dat hij in augustus 2019 helemaal niet heeft gewerkt. Verder heeft verweerder zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat het recht op studiefinanciering voor een stage kan worden toegekend als dit een verplicht onderdeel van de opleiding is én er voorafgaand aan de maand waarin met de stage is begonnen recht op studiefinanciering bestond. Omdat eiser in de maand augustus 2019 niet voldeed aan de voorwaarden voor het recht op studiefinanciering, heeft hij volgens verweerder voor zijn stage ook geen recht op studiefinanciering.
Ontwikkelingen na het bestreden besluit
8. In het verweerschrift heeft verweerder verklaard dat hij aanleiding heeft gezien om eisers recht op studiefinanciering voor de maand juli 2019 te herstellen. De reden hiervoor is dat eiser in juli 2019 nog een aantal uren heeft gewerkt voor In Person, dat er in die maand nog sprake was van een arbeidsverhouding en dat eiser in de maanden mei 2019 tot en met juli 2019 voldoende heeft gewerkt om in die gehele periode als migrerend werknemer te kunnen worden aangemerkt. Volgens verweerder stemt dit ook overeen met de passage in de Beleidsregel dat er voor één maand rekening zal worden gehouden met vakanties en eventuele ziekte.
Ter zitting heeft verweerder bevestigd dat het recht op studiefinanciering van eiser voor de maand juli 2019 bij besluit van 22 maart 2021 is hersteld.
9. Verder heeft verweerder in het verweerschrift, in reactie op wat eiser in beroep heeft aangevoerd en in aanvulling op het bestreden besluit, beoordeeld of eiser met zijn stage reële en daadwerkelijke arbeid heeft verricht. Verweerder heeft geconcludeerd dat dit niet het geval is, omdat bij de stage van eiser het leerdoel voorop stond en niet productieve arbeid of economische meerwaarde voor de werkgever. Volgens verweerder blijkt uit de stageovereenkomst duidelijk dat eiser de mogelijkheid kreeg om praktische kennis op te doen ten behoeve van zijn studie. Omdat opleiden het doel was en gelet op de korte duur daarvan, kan niet worden gesteld dat eiser ten tijde van zijn stage al voldoende vertrouwd was met het werk. Dit wordt nog eens bevestigd door de omstandigheid dat eiser bij zijn stage een begeleider toegewezen heeft gekregen. Volgens verweerder is gesteld noch gebleken dat een andere invulling aan de stageovereenkomst is gegeven dan een stage in het kader van een studie. Verder acht verweerder van belang dat eiser voor de stage een vergoeding ontving die ruim onder het minimumuurloon ligt en dat in de stageovereenkomst uitdrukkelijk is opgenomen dat het niet de bedoeling was om een arbeidsovereenkomst aan te gaan.
Beoordeling door de rechtbank
10. De rechtbank overweegt allereerst dat ter zitting is komen vast te staan dat verweerder de intrekking van het recht op studiefinanciering voor de maanden juli 2019 t/m september 2019 voor een deel ongedaan gemaakt heeft. Dit betekent dat verweerder gedeeltelijk aan het beroep van eiser is tegemoetgekomen en dat het beroep alleen al om die reden gegrond is.
11. De rechtbank moet beoordelen of de intrekking van het recht op studiefinanciering voor de maanden die verweerder wenst te handhaven terecht is.
12. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat verweerder bij de beoordeling van de vraag of hij ook voor de maanden augustus 2019 en september 2019 als migrerend werknemer moet worden aangemerkt, het beleid uit de Beleidsregel onjuist heeft toegepast. Volgens eiser heeft verweerder alleen naar het 56-urencriterium gekeken en niet concreet onderzocht of zijn stage een arbeidsverhouding betrof, zoals dat begrip is uitgelegd in de rechtspraak van het Hof. Eiser is van mening dat hij ook tijdens zijn stage voor een ander en onder diens gezag werkzaamheden heeft verricht en daarvoor een beloning heeft ontvangen, zodat hij ook tijdens zijn stage migrerend werknemer in de zin van artikel 45 van het VWEU was.
Ter onderbouwing van dit standpunt heeft eiser onder meer gewezen op het arrest van het Hof van 9 juli 2015, Balkaya, ECLI:EU:C:2015:455 (rechtsoverwegingen 50-51). Verder staat nergens dat voor een stage alleen recht op studiefinanciering bestaat als in de maand voorafgaand aan die stage ook recht op studiefinanciering bestond. Daarbij is eiser overigens van mening dat hij in augustus 2019 ook recht op studiefinanciering had, omdat er volgens de Beleidsregel rekening mee moet worden gehouden dat hij die maand vakantie had.
Eiser heeft verder aangevoerd dat verweerder naar de gewerkte uren in het gehele kalenderjaar had moeten kijken en op basis daarvan het gemiddelde aantal uren per maand had moeten bepalen. Volgens eiser is het niet juist om een aantal maanden waarin hij minder heeft gewerkt op zichzelf te bekijken. Hij heeft in beroep berekend dat hij, met inbegrip van zijn stage, in 2019 meer dan 50% van de voor hem toepasselijke bijstandsnorm heeft verdiend en, rekening houdend met één maand vakantie, in de overige elf maanden gemiddeld 78,65 uur per maand heeft gewerkt. Op basis hiervan is eiser van mening dat hij op grond van de Beleidsregel ook voor de maanden augustus 2019 en september 2019 moet worden aangemerkt als migrerende werknemer in de zin van artikel 45 van het VWEU.
13. De rechtbank overweegt dat het in dit geval gaat om de intrekking van een eerder toegekend recht op studiefinanciering. Anders dan bij de weigering om op aanvraag studiefinanciering toe te kennen, rust de bewijslast bij de intrekking van een recht op studiefinanciering op het bestuursorgaan. Dat betekent dat het in dit geval aan verweerder is om aannemelijk te maken dat eiser voor de maanden waarover het recht op studiefinanciering is ingetrokken geen migrerend werknemer is in de zin van artikel 45 van het VWEU, omdat hij geen reële en daadwerkelijke arbeid verrichtte. Daarvoor is niet voldoende om te zeggen dat eiser niet heeft aangetoond dat hij voor die maanden wel migrerend werknemer is.
14. In dit geval was het dus verweerder die aannemelijk had moeten maken dat, daargelaten het feit dat bij een stage in beginsel het leerdoel voorop staat, eiser daarbij geen
reële en daadwerkelijk arbeid verrichtte. Verweerder had dit kunnen doen door een onderzoek in te stellen op het stageadres. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder nu onvoldoende onderbouwd dat eiser bij zijn stage geen reële en daadwerkelijke arbeid verrichtte. Dat uit de stageovereenkomst niet blijkt dat eiser reële en daadwerkelijke arbeid verrichtte, is daarvoor onvoldoende. Dit sluit namelijk niet uit dat eiser tijdens zijn stage dergelijke arbeid wel heeft verricht.
15. Omdat verweerder onvoldoende heeft aangetoond dat eiser bij zijn stage geen reële en daadwerkelijke arbeid verrichtte, heeft verweerder ook onvoldoende aangetoond dat op grond van de Beleidsregel kan worden geconcludeerd dat eiser voor de maanden augustus 2019 en september 2019 niet als migrerend werknemer kan worden aangemerkt. Daarbij merkt de rechtbank op dat eiser terecht heeft aangevoerd dat in de Beleidsregel is bepaald dat iedere student die over de controleperiode 56 uur of meer
gemiddeld per maandheeft gewerkt zonder meer de status van migrerend werknemer heeft en dat bij het vaststellen of aan dit criterium wordt voldaan tot een hoogte van één maand rekening wordt gehouden met vakanties en eventuele ziekte.
16. Op grond van de voorgaande overwegingen is de rechtbank van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft onderbouwd dat het recht op studiefinanciering van eiser voor de maanden augustus 2019 en september 2019 mocht worden ingetrokken. Dit betekent dat het beroep ook om deze reden gegrond is.
17. Het beroep is gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen en het primaire besluit herroepen. Dit betekent dat het oorspronkelijk toegekende recht op studiefinanciering van eiser voor de gehele periode van mei 2019 t/m september 2019 in stand blijft.
18. Omdat het beroep gegrond is, bestaat aanleiding voor het toekennen van een proceskostenvergoeding. De rechtbank stelt vast dat de proceskosten van eiser uitsluitend bestaan uit kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) stelt de rechtbank de vergoeding voor deze kosten vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroep en 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt: € 759,-; wegingsfactor 1). De rechtbank ziet geen reden om, zoals eiser heeft gevraagd, het gewicht van deze zaak op ‘zwaar’ vast te stellen.
19. Omdat het primaire besluit wordt herroepen en omdat eiser daar in bezwaar om heeft gevraagd, is er ook reden om voor de bezwaarfase een kostenvergoeding toe te kennen. De vergoeding voor de bezwaarfase stelt de rechtbank op grond van het Bpb vast op € 541,- (1 punt voor het indienen van het bezwaar; waarde per punt: € 541,-; wegingsfactor 1).
Uit de stukken kan de rechtbank niet opmaken dat in de bezwaarfase een hoorzitting heeft plaatsgevonden.
20. Ook moet verweerder het door eiser betaalde griffierecht aan hem vergoeden.