Overwegingen
1. Bij beschikking van de kantonrechter van deze rechtbank van 4 september 2020 is een bewind ingesteld over alle goederen die toebehoren of zullen toebehoren aan eiseres en is [naam vennootschap] B.V. als bewindvoerder benoemd.
Op 16 september 2020 is namens eiseres bij verweerder een aanvraag om bijzondere bijstand ingediend voor de kosten van het beschermingsbewind. Dan gaat het om de maandelijkse kosten van € 150,44 (inclusief BTW), de kosten van de aanvangswerkzaamheden van € 657,03 (inclusief BTW) en de kosten van het griffierecht van € 83,- voor de onderbewindstelling.
Verweerder heeft eiseres bij brief van 23 september 2020 medegedeeld dat de beslissing op de aanvraag wordt opgeschort, omdat nog niet alle gevraagde informatie is verstrekt. Eiseres wordt verzocht om de volgende informatie te verstrekken:
- schuldenoverzicht;
- verzoekschrift aan de rechtbank;
- verzoek onderbewindstelling;
- aanvullend plan van aanpak schulden;
- is er hulpverlening aanwezig en zo ja welke hulpverlening is dit?
De heer [naam] heeft bij e-mail van 25 september 2020 aan verweerder medegedeeld dat geen aanvullende gegevens zullen worden verstrekt, behoudens de financieel noodzakelijke gegevens die al in het bezit van verweerder zijn. Daarbij is gewezen op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 4 juli 2017.
Vervolgens heeft de besluitvorming plaatsgevonden, zoals deze hiervoor onder “Procesverloop” is weergegeven.
Uit de e-mail van de heer [naam] van 21 oktober 2021 aan verweerder volgt dat het bezwaar van eiseres van 6 oktober 2020 tegen het primaire besluit I mede is gericht tegen het primaire besluit II.
Het standpunt van verweerder
2. Verweerder heeft aan de besluitvorming ten grondslag gelegd dat de door eiseres verstrekte gegevens onvoldoende zijn om de aanvraag te kunnen beoordelen. Eiseres is twee maal in de gelegenheid gesteld om de aanvraag aan te vullen, maar heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt.
Het standpunt van eiseres
3. Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig is voorbereid danwel onvoldoende is gemotiveerd. Verweerder heeft verwezen naar de uitspraak van de CRvB van 6 augustus 2019.In die uitspraak was echter alleen sprake van het niet inleveren van een plan van aanpak. Andere gegevens werden door het college niet nodig geacht voor de beoordeling van de aanvraag. In het geval van eiseres vraagt verweerder wel meer informatie dan alleen het plan van aanpak. Verweerder had zijn beslissing dan ook niet mogen baseren op voormelde uitspraak. Verder was het voor verweerder bij de aanvraag al duidelijk dat in het geval van eiseres geen sprake is van aan schulden ten grondslag liggende verslavings- en/of andere (medische) problematiek, waarbij van haar kan worden verlangd dat deze zich in verband met die problematiek laat ondersteunen of behandelen. Ook het plan van aanpak is niet nodig om de aanvraag te kunnen beoordelen.
4. Artikel 4:2, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat de aanvrager de gegevens en bescheiden verschaft die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
Artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb bepaalt dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen. Van een onvolledige of ongenoegzame aanvraag is onder andere sprake indien onvoldoende gegevens of bescheiden worden verstrekt om een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk te maken. Gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb gaat het daarbij om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
5. Tussen partijen is in geschil of de door verweerder opgevraagde informatie, waaronder het plan van aanpak, moet worden aangemerkt als een gegeven als bedoeld in artikel 4:2, tweede lid, van de Awb en artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb.
Niet in geschil is dat eiseres de gevraagde informatie niet binnen de gegeven hersteltermijn heeft overgelegd.
De beoordeling door de rechtbank
6. De rechtbank stelt vast dat verweerder bij de bewindvoerder van eiseres het schuldenoverzicht, het verzoekschrift tot onderbewindstelling aan de rechtbank en een (aanvullend) plan van aanpak van de schulden heeft opgevraagd en aan de bewindvoerder de vraag heeft gesteld of hulpverlening aanwezig is en, in bevestigend geval, welke hulpverlening dit is.
7. De commissie bezwaarschriften van de gemeente Enschede heeft op 17 november 2020 een advies uitgebracht aan verweerder. Verweerder heeft dit advies in het bestreden besluit overgenomen.
De commissie heeft in het advies geconstateerd dat de gemeente Enschede het beleid voert dat bij een dergelijke aanvraag eerst beoordeeld wordt of passende en adequate alternatieven aanwezig zijn, of de bijstand in de vorm van een geldlening of borgtocht moet worden verstrekt en of nadere verplichtingen moeten worden opgelegd. Daarbij wordt verlangd dat het verzoekschrift tot onderbewindstelling aan de rechtbank en een eventueel plan van aanpak voor het bewind wordt overgelegd. Zonder deze gegevens kan het recht op bijstand niet sluitend worden vastgesteld en volgt een buitenbehandelingstelling van de aanvraag.
Dergelijke gevraagde gegevens zijn aan te merken als gegevens als bedoeld in artikel 4:2, tweede lid, en artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb en zijn noodzakelijk voor de beoordeling van het recht op bijstand, aldus de commissie.
8. Dat de gemeente dit beleid voert, volgt ook uit rechtsoverweging 4.5 van voormelde uitspraak van de CRvB van 4 juli 2017. De CRvB heeft in voormelde uitspraak onder verwijzing naar zijn uitspraak van 21 augustus 2001verder overwogen dat het de kantonrechter is die, in het kader van zijn bevoegdheid tot onderbewindstelling zoals geregeld in artikel 1:431 e.v. van het Burgerlijk Wetboek (BW) en met afweging van de individuele omstandigheden van de belanghebbende, de noodzaak tot onderbewindstelling beoordeelt en vaststelt. Het college is in het kader van de toepassing van de Participatiewet (Pw) ten aanzien van de belanghebbende aan de beschikking van de kantonrechter gebonden; de noodzaak tot onderbewindstelling dient voor het college het uitgangspunt te zijn.
9. De rechtbank overweegt in dit verband dat het, zoals ter zitting namens verweerder ook is erkend, niet aan verweerder is om de instelling van een bewindvoering door de kantonrechter te heroverwegen in die zin dat bij een aanvraag om toekenning van bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering eerst wordt beoordeeld of passende en adequate alternatieven aanwezig zijn. Het beleid van verweerder is op dit punt in strijd met het recht en had door verweerder dan ook niet aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd mogen worden.
10. De rechtbank ziet hierin aanleiding om het beroep gegrond te verklaren en het bestreden besluit te vernietigen. In het navolgende zal worden beoordeeld of aanleiding bestaat om de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand te laten.
11. Met betrekking tot het opgevraagde schuldenoverzicht, het verzoekschrift tot onderbewindstelling aan de rechtbank en de vraag over de hulpverlening heeft verweerder ter zitting desgevraagd niet kunnen duiden waarom deze informatie nodig is voor de beoordeling van de door eiseres ingediende aanvraag. De rechtbank merkt deze stukken en informatie dan ook niet aan als een gegeven als bedoeld in artikel 4:2, tweede lid, van de Awb en artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb, op grond waarvan verweerder bevoegd was de aanvraag op te schorten en vervolgens buiten behandeling te stellen.
12. Over het door verweerder opgevraagde plan van aanpak overweegt de rechtbank onder verwijzing naar voormelde uitspraak van de CRvB van 6 augustus 2019 dat een plan van aanpak nodig kan zijn voor de beoordeling van een aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering. In het kader van de Pw dient de noodzaak tot financiële belangenbehartiging in de vorm van onderbewindstelling voor de betrokkene uitgangspunt te zijn indien een beschikking tot onderbewindstelling is gegeven. Volgens de CRvB doet dat er niet aan af dat, gelet op de reden van bewindvoering, het plan van aanpak onder omstandigheden van belang kan zijn bij de beoordeling of al dan niet van gebruik zal worden gemaakt van de in artikel 48, tweede lid, aanhef en onder b, en artikel 55 van de Pw neergelegde bevoegdheden. Op grond van eerstgenoemde bepaling kan bijstand worden verleend in de vorm van een geldlening of borgtocht indien de noodzaak tot bijstandsverlening het gevolg is van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan. Op grond van artikel 55 kan het college verplichtingen opleggen die strekken tot vermindering of beëindiging van bijstand.
13. Een plan van aanpak kan een analyse van de ontstane schuldenproblematiek en de met het oog daarop te treffen maatregelen omvatten. Niet valt uit te sluiten dat het plan van aanpak in dit geval relevante informatie bevat voor de beoordeling van verweerder of hij gebruik wil maken van de hiervoor beschreven bevoegdheden. Verweerder kan zich gelet daarop op het standpunt stellen dat de oorzaak van de schuldenproblematiek aanleiding kan zijn om de bijzondere bijstand in de vorm van een geldlening of borgtocht te verstrekken. Ook kan het plan van aanpak uitwijzen dat sprake is van aan de schulden ten grondslag liggende verslavingsproblematiek en/of andere (medische) problematiek, waarbij van eiseres kan worden verlangd dat deze zich in verband met die problematiek laat ondersteunen of behandelen. Het plan van aanpak is in het geval van eiseres een gegeven als bedoeld in artikel 4:2, tweede lid, en artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb.
14. Niet in geschil is dat het plan van aanpak, hoewel daar door verweerder meermalen om is gevraagd, namens eiseres niet aan verweerder is verstrekt. Dit maakt dat verweerder op grond van artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb bevoegd was de aanvraag van eiseres op te schorten en vervolgens buiten behandeling te laten.
15. Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand te laten.
16. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt
€ 759,-; wegingsfactor 1).