ECLI:NL:RBOVE:2022:434

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
11 februari 2022
Publicatiedatum
11 februari 2022
Zaaknummer
ak_20_1185
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag persoonsgebonden budget op basis van kwaliteitseisen zorgverlening

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 11 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van Almelo. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een persoonsgebonden budget (pgb) voor zorgverlening op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). In het primaire besluit van 15 augustus 2019 werd eiseres in aanmerking gebracht voor maatwerkvoorzieningen, maar niet in de vorm van een pgb. Het college concludeerde dat de zorginstelling niet voldeed aan de kwaliteitseisen die in de Wmo zijn geformuleerd. Eiseres was het hier niet mee eens en heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit van 12 mei 2020, waarin het bezwaar ongegrond werd verklaard.

Tijdens de zitting op 14 oktober 2021 heeft de rechtbank de zaak behandeld. Eiseres stelde dat de afwijzing van haar aanvraag onterecht was, omdat de zorg die zij wenste in te kopen bij de zorginstelling voldeed aan de kwaliteitseisen. De rechtbank oordeelde dat het college ten onrechte had geconcludeerd dat de zorginstelling niet voldeed aan de eisen, en dat de zorg aan eiseres in de vorm van een pgb moest worden verstrekt. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en bepaalde dat eiseres met terugwerkende kracht vanaf 1 juli 2019 recht had op de maatwerkvoorzieningen in de vorm van een pgb. Tevens werd het college veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.

De rechtbank benadrukte dat de kwaliteitseisen voor zorgverlening aan cliënten met een pgb niet mogen afwijken van die voor zorg in natura. De uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de toepassing van kwaliteitseisen in de Wmo en de rechten van cliënten die zorg in de vorm van een pgb wensen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 20/1185

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres,

gemachtigde: mr. R. Kaya,
en

het college van burgemeester en wethouders van Almelo, verweerder,

gemachtigde: mr. N.J. Boers.

Procesverloop

In het besluit van 15 augustus 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) in aanmerking gebracht voor de maatwerkvoorzieningen ondersteuning zelfstandig leven 2 (OZL2) voor 2 uur per week en ondersteuning maatschappelijke deelname 2 (OMD2) voor 6 dagdelen per week, hierna ook wel aangeduid als dagbesteding. Zij zal de voorzieningen ontvangen in de vorm van zorg in natura (ZIN) en niet op grond van een persoonsgebonden budget (pgb).
In het besluit van 12 mei 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting van de enkelvoudige kamer heeft plaatsgevonden op 27 mei 2021. Namens eiseres was haar gemachtigde aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek heropend en de zaak verwezen naar de meervoudige kamer van de rechtbank.
Het onderzoek ter zitting van de meervoudige kamer van de rechtbank heeft plaatsgevonden op 14 oktober 2021. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
De zaak is ter zitting gevoegd behandeld met de zaken met procedurenummers
AWB 20/1211, AWB 20/1302 en AWB 20/1541. Na afloop van de zitting heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de behandeling van de gevoegde zaken gesplitst. De rechtbank doet in de beroepen met genoemde procedurenummers afzonderlijk uitspraak.
Overwegingen
De feiten
1.1
Eiseres had eerder een maatwerkvoorziening OZL2 voor 2 uur per week, OMD2 voor 6 dagdelen per week en ondersteuning vervoer rolstoel voor 3 retourritten per week. De voorzieningen zijn toegekend voor de periode van 23 april 2017 tot en met 22 april 2019. De zorg werd in de vorm van ZIN geboden door Thuiszorg [naam 1] B.V. ( [naam 1] ), destijds een gecontracteerde zorginstelling.
1.2
Verweerder heeft met [naam 1] op 22 december 2018 een zogeheten afbouwovereenkomst gesloten. Daarin is afgesproken dat de overeenkomst tussen verweerder en [naam 1] afloopt op 31 december 2018, maar dat [naam 1] tot 1 juli 2019 ZIN blijft leveren.
1.3
Op 23 april 2019 heeft met eiseres een keukentafelgesprek plaatsgevonden en is een ondersteuningsplan opgesteld. In dit ondersteuningsplan is geadviseerd de maatwerkvoorzieningen OMD2 (6 dagdelen) en OZL2 (2 uur per week) in de vorm van ZIN voort te zetten bij een nader te bepalen zorgaanbieder. Eiseres heeft aangegeven de voorzieningen in de vorm van een pgb te willen. Daarvoor is een ‘Checklist PGB beoordelen’ ingevuld.
1.4
Op 31 juli 2019, door verweerder ontvangen op 6 augustus 2019, heeft eiseres een Wmo-aanvraag ingediend. Zij wenst de ondersteuning te ontvangen zoals in het ondersteuningsplan is beschreven. De ondersteuning wil ze op grond van een pgb ontvangen om de zorg via [naam 1] te blijven kunnen ontvangen.
1.5
Na onderzoek is verweerder overgegaan tot de besluitvorming zoals vermeld onder ‘Procesverloop’.
Het standpunt van verweerder
2. Verweerder heeft eiseres voor de periode van 1 juli 2019 tot en met 31 december 2019 in aanmerking gebracht voor maatwerkvoorzieningen OMD2 (6 dagdelen) en OZL2
(2 uur per week) in de vorm van ZIN. Verweerder heeft de maatwerkvoorziening niet in de vorm van een pgb toegekend, omdat niet is gewaarborgd dat de diensten die bij de maatwerkvoorziening behoren veilig, doeltreffend en cliëntgericht worden verstrekt. Degene die de ondersteuning biedt, moet beschikken over een adequate zorgopleiding. Uit de zorgplannen die zijn ingeleverd blijkt dat de begeleidster die de dagbesteding verzorgt in bezit is van een HBO-diploma Sociaal Juridische Dienstverlening (SJD). Voor de maatwerkvoorzieningen OMD en OZL is minimaal een aan zorg gerelateerd en relevant MBO-diploma niveau 4 vereist, volgens verweerder. De opleiding SJD is geen aan zorg gerelateerde en relevante opleiding voor het bieden van ondersteuning tijdens dagbesteding.
Volgens verweerder mogen in beleidsregels nadere eisen aan de kwaliteit van de ondersteuning worden gesteld. Op grond van artikel 2.1.3, tweede lid, van de Wmo 2015 worden bij verordening regels vastgesteld over de kwaliteitseisen die aan ondersteuning en zorgaanbieders worden gesteld. Uit de parlementaire geschiedenis (Kamerstukken II, 33 841, nr. 3, pagina 110 en 121) blijkt dat deze bepaling ziet op gecontracteerde zorgaanbieders (ZIN) als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wmo 2015. Volgens verweerder is de rechtspraak over de essentialia van de Wmo 2015 niet door te trekken naar ondersteuning op grond van een pgb. Verweerder is dan ook niet gehouden om concrete kwaliteitsvereisten ten aanzien van de kwaliteit van ondersteuning op grond van een pgb bij verordening op te nemen. Het staat verweerder vrij beleid te formuleren waarin (nadere) kwaliteitseisen worden gesteld en dit is dan ook gebeurd. Daarnaast biedt artikel 2.3.6, tweede lid, onder c, van de Wmo 2015, al voldoende grondslag om kwaliteitseisen te stellen aan ondersteuning op grond van een pgb. Ook biedt de zinsnede
‘naar het oordeel van het college’van artikel 2.3.6, tweede lid, onder c, van de Wmo 2015 in de visie van verweerder voldoende beoordelingsruimte om te beoordelen of de ondersteuning die iemand met het pgb wenst in te kopen, veilig, doeltreffend en cliëntgericht wordt verstrekt. Verweerder heeft aan deze beoordelingsruimte invulling gegeven door de nadere uitvoeringsregels vast te leggen in zowel de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Almelo 2019 (Verordening) als de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Almelo 2019 (Beleidsregels).
Het standpunt van eiseres
3. Eiseres stelt zich op het standpunt – samengevat weergegeven – dat verweerder de aanvraag om een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb ten onrechte heeft afgewezen. Verweerder stelt dat de zorg die eiseres wil inkopen bij [naam 1] niet zou voldoen aan de kwaliteitseisen die in de beleidsregels zijn opgenomen. Volgens verweerder is voor OMD en OZL minimaal een aan zorg gerelateerd en relevant MBO-diploma niveau 4 vereist. Daarmee brengt verweerder in haar beleidsregels ten aanzien van de kwaliteitseisen geldend voor de diensten die bij de maatwerkvoorziening behoren een aanscherping aan ten opzichte van de wet en de verordening. Dat is volgens eiseres niet toegestaan. Concrete kwaliteitseisen ten aanzien van de in te zetten ondersteuning moeten bij verordening worden bepaald en niet bij beleidsregels. Eiseres verwijst in dit verband naar de Memorie van Toelichting waaruit volgt dat het aan de gemeente is om in de verordening te bepalen welke kwaliteitseisen worden gesteld aan aanbieders van voorzieningen, die ook betrekking kunnen hebben op de deskundigheid van het in te schakelen personeel. Eiseres stelt dat verweerder de besluitvorming heeft gebaseerd op eigen interpretaties van de wet- en regelgeving zonder dat deze interpretaties hun grondslag hebben in wet- en regelgeving en jurisprudentie. Het is aan de gemeenteraad om bij verordening eisen te stellen aan de kwaliteit van aanbieders en hun beroepskrachten. Die bevoegdheid komt verweerder niet toe, aldus eiseres. Ook de stelling van verweerder dat de kwaliteitseisen zoals beschreven in de Memorie van Toelichting alleen zien op ZIN en niet op zorg in de vorm van een pgb, is volgens eiseres een eigen interpretatie van verweerder. Verweerder brengt op deze manier een groot verschil aan tussen de kwaliteitseisen voor zorg in de vorm van ZIN en zorg in de vorm van een pgb en dat kan nooit de bedoeling zijn van de wetgever. De zorg aan een zorgbehoevende moet aan dezelfde kwaliteitseisen voldoen. Verder kan verweerder aan de zinsnede ‘naar het oordeel van het college’ van artikel 2.3.6, tweede lid, onder c, van de Wmo 2015 geen bevoegdheid ontlenen, omdat deze passage ziet op de diensten, hulpmiddelen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren en niet op kwaliteitseisen van zorgaanbieders.
Eiseres beroept zich op het gelijkheidsbeginsel. Zij verwijst daarbij naar zaken waarbij sprake was van begeleiding door iemand met een SJD-diploma en waarvoor wel een pgb is toegekend.
Eiseres stelt tot slot dat verweerder onredelijk handelt door achteraf van haar informatie te vragen die zij niet kan leveren. Het betreft de informatie met betrekking tot de zorgverleners van [naam 1] die op de dagbesteding werkzaam zijn. Volgens eiseres moet het voldoende zijn als aangetoond kan worden dat ook andere zorgverleners met de juiste opleiding op de afdeling aanwezig zijn. Verweerder heeft daarbij in strijd gehandeld met artikel 2.3.2, zevende lid, van de Wmo 2015.
Wet- en regelgeving
4. De van belang zijnde bepalingen uit wet- en regelgeving zijn opgenomen in de bijlage.
Het procesbelang
5.1
De rechtbank ziet zich allereerst gesteld voor de vraag of eiseres procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van haar beroep.
5.2
Volgens vaste rechtspraak [1] is eerst sprake van (voldoende) procesbelang als het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het indienen van (hoger) beroep nastreeft, daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang. Als sprake is van een reeds verstreken periode, blijft procesbelang aanwezig als een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit van belang kan zijn voor een toekomstige periode. Daarnaast kan procesbelang aanwezig blijven in verband met de beoordeling van een verzoek om schadevergoeding, tenzij op voorhand onaannemelijk is dat schade is geleden.
5.3
Gezien de door eiseres ter zitting gegeven toelichting dat in de betreffende periode zorg is verleend, maar dat de bijbehorende facturen niet zijn betaald, is niet op voorhand onaannemelijk dat zij schade heeft geleden. Dit betekent dat zij procesbelang heeft.
De inhoudelijke beoordeling
5.4
Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres is aangewezen op een maatwerkvoorziening voor OMD2 en OZL2. De omvang van de maatwerkvoorzieningen zoals verweerder deze heeft vastgesteld is ook niet in geschil.
5.5
Het geschil spitst zich toe op de vraag of verweerder de aanvraag voor maatwerkvoorzieningen in de vorm van een pgb mocht afwijzen, omdat (de begeleiding door) [naam 1] niet voldoet aan de kwaliteitseisen die verweerder stelt aan maatwerkvoorzieningen op grond van de Wmo 2015, in het bijzonder de eis dat sprake is van zorg verleend door een zorgverlener met een relevante zorgopleiding.
5.6
Bij haar aanvraag heeft eiseres een zorgplan ingeleverd. Daarin staat dat haar directe zorgverlener, E. Dikranjan, een HBO-diploma SJD heeft. Volgens verweerder is dit niet een aan zorg gerelateerde en relevante opleiding voor het bieden van ondersteuning tijdens dagbesteding. Volgens verweerder moet het gaan om een opleiding die specifiek gericht is op het helpen van mensen om hen te laten functioneren in de samenleving. De opleiding SJD is primair gericht op het verrichten van juridische ondersteuning en niet op het verlenen van zorg aan mensen met een (psychische) beperking, aldus verweerder.
Volgens verweerder mag hij de eis dat de zorg moet worden verleend door een zorgverlener met een relevante zorgopleiding stellen op grond van artikel 2.3.6, tweede lid, onder c, van de Wmo 2015 en de nadere invulling daarvan zoals vastgelegd in de artikelen 4.1 en 5.1 van de Verordening en artikel 4.6 van de Beleidsregels.
5.7
Verweerder komt een zekere beoordelingsvrijheid toe bij de beoordeling of een maatwerkvoorziening, veilig, doeltreffend en cliëntgericht wordt verstrekt. De rechtbank vindt daarvoor steun in artikel 2.3.6, tweede lid, onder c, van de Wmo 2015. De eis dat een zorgverlener over een adequate zorgopleiding beschikt (artikelen 4.1 en 5.1 van de Verordening) en de nadere invulling daarvan die verweerder in artikel 4.6 van de Beleidsregels aan de deskundigheid van zorgverleners heeft gegeven, namelijk dat voor de producten OZL1 en 2 en OMD1 en 2 minimaal een zorg gerelateerd relevant MBO niveau 4 diploma is vereist, acht de rechtbank niet onredelijk. Aan de opleiding van zorgverleners die zorg verlenen tijdens dagbesteding, mogen (aanvullende) eisen worden gesteld, gelet op de aard van deze zorg en de diversiteit aan psychische en lichamelijke beperkingen waar deelnemers aan de dagbesteding mee te kampen hebben. Het standpunt van verweerder dat de opleiding SJD primair gericht is op het bieden van juridische ondersteuning en niet op het verlenen van zorg wordt onderschreven. In zoverre is niet gebleken dat verweerder zijn beleid onjuist heeft toegepast.
5.8
De rechtbank overweegt verder dat verweerder zich aan zijn eigen beleid moet houden, tenzij dat, in dit geval voor eiseres, gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. [2] De rechtbank is van oordeel dat hiervan sprake is. In het zorgplan staat [naam 2] als vervangende zorgverlener vermeld en zij heeft een aan zorg gerelateerd MBO-diploma niveau 4 dat voldoet aan de eisen die verweerder aan de opleiding van een zorgverlener stelt. Eiseres ontvangt dagbesteding in groepsverband en uit de dossierstukken en het verhandelde ter zitting is voldoende aannemelijk geworden dat er in ieder geval één zorgverlener op de dagbesteding aanwezig is die over een aan zorg gerelateerde relevante opleiding beschikt. Onder deze omstandigheden heeft verweerder in redelijkheid niet de gevraagde voorzieningen in de vorm van een pgb kunnen afwijzen.
Conclusie
6. Uit wat hiervoor onder 5.8 is overwogen volgt dat het beroep gegrond is. Het bestreden besluit zal worden vernietigd, voor zover het gaat om de vorm waarin eiseres de maatwerkvoorzieningen ontvangt. De zorgbehoefte van eiseres en de omvang van de maatwerkvoorzieningen zijn immers niet in geschil. De rechtbank ziet aanleiding om, mede gelet op het tijdsverloop, zelf in de zaak te voorzien. Verweerder moet de maatwerkvoorzieningen OMD2 en OZL2 in de vorm van een pgb verstrekken met ingang van 1 juli 2019. Vanaf die datum is namelijk door [naam 1] zorg verleend aan eiseres zonder dat daar een vergoeding op basis van een overeenkomst met verweerder tegenover stond.
7. Omdat het beroep gegrond wordt verklaard moet verweerder het griffierecht aan eiseres vergoeden.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten.
Hoewel in de zaken AWB 20/1185, AWB 20/1211, AWB 20/1302 en AWB 20/1541 dezelfde gemeenschappelijke rechtsvragen spelen, bestaan ook inhoudelijke verschillen over zowel de feiten als over de persoonlijke omstandigheden van de betrokkenen. Daarnaast heeft de gemachtigde tijdens de zittingen van de rechtbank (ook) per zaak van elkaar verschillende mondelinge toelichtingen gegeven. Van nagenoeg identieke werkzaamheden is daarom geen sprake. De rechtbank begroot de kosten in verband met verleende rechtsbijstand met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht op € 1.897,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het verschijnen op de nadere zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1). Voor vergoeding van de proceskosten in bezwaar is geen aanleiding, omdat de rechtbank het primaire besluit niet herroept.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover de maatwerkvoorzieningen in de vorm van een pgb zijn afgewezen;
  • bepaalt dat eiseres in aanmerking gebracht wordt voor maatwerkvoorzieningen in de vorm van een pgb op de wijze zoals overwogen in rechtsoverweging 6;
  • bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van
€ 1.897,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J. van Lochem, voorzitter, en mr. A.T. de Kwaasteniet en mr. D.H. Harbers, leden, in aanwezigheid van A. van den Ham, griffier, op
De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende donderdag na deze datum.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Bijlage: wettelijk kader

Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015)
Op grond van artikel 2.1.3, eerste lid, van de Wmo 2015 stelt de gemeenteraad bij verordening de regels vast die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het in artikel 2.1.2 bedoelde plan en de door het college ter uitvoering daarvan te nemen besluiten of te verrichten handelingen.
Artikel 2.1.3, tweede lid, onder c, van de Wmo 2015 bepaalt dat in de verordening in ieder geval wordt bepaald welke eisen worden gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen.
In artikel 2.3.6, tweede lid, aanhef en onder c, van de Wmo 2015, staat dat een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, indien naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, veilig, doeltreffend en cliëntgericht worden verstrekt.
Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Almelo 2019 (Verordening)
Artikel 4.1 Kwaliteitseisen
Het college draagt er zorg voor dat minimaal de uitvoering van de wettelijke kwaliteitseisen worden opgenomen in de contracten met de aanbieders.
Voor zover er sprake is van een keurmerk voor de branche waarbinnen de aanbieder in het kader van een overeenkomst met de gemeente opereert, draagt het college er zorg voor dat het alleen aanbieders contracteert die beschikken over dit keurmerk of vergelijkbare kwaliteitseisen.
Het college draagt er zorg voor dat de door de aanbieder ingeschakelde medewerkers voldoen aan de voor de functie vereiste deskundigheid, vaardigheden en wettelijke eisen. Zij dienen te beschikken over een adequate zorgopleiding en een recente VOG. De aanbieder draagt er zorg voor dat ingeschakelde vrijwilligers beschikken over een recente VOG.
Het college draagt er zorg voor dat indien een aanbieder gebruik maakt van een onderaannemer, deze er als hoofdaanbieder verantwoordelijk voor is dat de onderaannemer voldoet aan de kwaliteitseisen die het college aan de ondersteuning stelt.
Artikel 5.1 Voorwaarden Pgb
1. Als een cliënt in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening, maar de ondersteuning zelf wenst in te kopen door middel van een door het college te verstrekken Pgb, beoordeelt het college of wordt voldaan aan alle wettelijke voorwaarden om in aanmerking te komen voor een Pgb zoals omschreven in artikel 2.3.6 Wmo 2015.
(…)
3. Het college beoordeelt of de ondersteuning die de cliënt met het Pgb wenst in te kopen naar het oordeel van het college van voldoende kwaliteit is en dus veilig, doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht is. De kwaliteit van de ondersteuning wordt getoetst door middel van het zorgplan zoals omschreven in lid 4. Daarnaast dient de uitvoerder van de ondersteuning te beschikken over een adequate zorgopleiding en een recente VOG.
4. De Pgb-aanbieder stelt samen met de cliënt ten aanzien van het waarborgen van de kwaliteit van de ondersteuning een zorgplan op. In het zorgplan staat in ieder geval omschreven:
a. welke zorgverlener de zorg gaat verlenen;
b. wie de directe zorgverlener(s) is;
c. wat de deskundigheid is van de directe zorgverlener(s);
d. wie de directe zorgverlener(s) kan vervangen bij afwezigheid;
e. welke doelen behaald moeten worden;
f. welke concrete acties ingezet worden om de gestelde doelen te bereiken;
g. waar en wanneer de ondersteuning gaat plaatsvinden.
5. De kwaliteit van de met het Pgb ingekochte professionele ondersteuning voldoet minimaal aan de eisen die de gemeente stelt aan de gecontracteerde zorgaanbieders die vergelijkbare ondersteuning leveren, hierbij moeten Pgb-aanbieders voldoen aan de volgende criteria:
a. ingeschreven staan in het handelsregister;
b. adequaat opgeleid personeel in dienst hebben;
c. een VOG van alle werknemers (en eventueel vrijwilligers) kunnen overleggen;
d. beschikken over een volledig geïntegreerd kwaliteitssysteem dat voldoet aan de landelijke eisen;
e. een verklaring betalingsgedrag belastingdienst kunnen tonen;
f. een afschrift van de meest recente jaarrekening - of in het geval van een ZZP’er een balans en een winst- en verliesrekening -kunnen tonen;
g. verzekerd zijn tegen beroeps- en/of bedrijfsaansprakelijkheid.
6. Een Pgb is alleen mogelijk indien naar het oordeel van het college wordt voldaan aan alle voorwaarden om in aanmerking te komen voor een Pgb en:
a. er geen weigeringsgrond van toepassing is zoals omschreven in artikel 5.4;
b. in voldoende mate zal bijdragen aan het bereiken van het in het ondersteuningsplan opgenomen beoogde resultaat;
c. er op geen enkele manier druk is uitgeoefend om de dienstverlening, in welke vorm dan ook, van deze persoon of organisatie te betrekken.
7. Het niet voldoen aan de kwaliteitseisen heeft tot gevolg dat het college de aanvraag van de cliënt voor ondersteuning in de vorm van een Pgb afwijst. Het college kan de Pgb-aanbieder een waarschuwing met een redelijke hersteltermijn geven, of de Pgb-aanbieder niet (langer) accepteren in het kader van een Pgb.
Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Almelo 2019.
Artikel 4.6 Kwaliteitscriteria professionele ondersteuning via een Pgb
1. De kwaliteit van de met het Pgb ingekochte professionele ondersteuning voldoet minimaal aan de eisen zoals omschreven in artikel 5.1 van de Verordening. Onder een volledig geïntegreerd kwaliteitssysteem dat voldoet aan de landelijke eisen worden tenminste verstaan:
(…)
2. Professionele aanbieders moeten minimaal adequaat opgeleid personeel in dienst hebben. Voor de producten ondersteuning zelfstandig leven volwassenen niveau 1 en 2 en ondersteuning maatschappelijke deelname niveau 1 en 2 is minimaal een zorg gerelateerd relevant MBO niveau 4 diploma vereist.
(…)

Voetnoten

1.de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 14 juli 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1854
2.Artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht