8.4Overwegingen van de rechtbank
Gelet op hetgeen is overwogen in het overzichtsarrest van de Hoge Raad van 28 mei 2019 ECLI:NL:HR:2019:793, is de rechtbank van oordeel dat er in onderhavig geval geen sprake is van een onevenredige belasting van het strafgeding. Hoewel een grote hoeveelheid aan vorderingen is ingediend, zijn de vorderingen naar hun aard en omvang niet dermate complex dat zij een onevenredige belasting van het strafgeding vormen en om die reden op voorhand niet-ontvankelijk verklaard dienen te worden. De rechtbank heeft bewezen verklaard dat verdachte heeft deelgenomen aan de criminele organisatie die als oogmerk oplichting en witwassen had. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte een actieve rol heeft gehad bij meerdere aangiftes. De rechtbank acht de intensiteit van deze criminele samenwerking op die momenten waarop de aangiftes betrekking hebben zodanig dat sprake is van groepsaansprakelijkheid als bedoeld in artikel 6:166 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Deze bepaling voorziet in een individuele aansprakelijkheid van alle tot een groep behorende personen (deelnemers) voor onrechtmatig vanuit de groep toegebrachte schade. De mate van betrokkenheid van de afzonderlijke deelnemers bij het onrechtmatig handelen is niet van belang. Deze individuele aansprakelijkheid voor schade ontstaan door groepshandelen vindt haar rechtvaardiging in de bijdrage van iedere groepsdeelnemer aan het in het leven roepen van de kans dat zodanige groepsschade zou ontstaan. Zij vindt haar begrenzing in de eis dat de kans op het aldus toebrengen van schade hen had behoren te weerhouden van hun gedragingen in groepsverband.
De rechtbank betrekt in haar oordeel dat enkel de bewezen deelname aan een bepaalde organisatie dan wel groep onvoldoende is om aansprakelijkheid op grond van art. 6:166, eerste lid BW te kunnen aannemen voor
allevanuit de groep op enig moment gepleegde onrechtmatige daden. Die aansprakelijkheid is er alleen indien en voor zover de verdachte ten aanzien van die schade op enigerlei wijze actief een bijdrage leverde aan het onrechtmatig handelen. De rechtbank acht verdachte individueel aansprakelijk voor de schade in die gevallen dat hij zelf heeft gepind of hierbij aanwezig was, maar op basis van de hiervoor uitgewerkte groepsaansprakelijkheid dus ook voor de bedragen die door anderen van de rekeningen zijn gehaald in die gevallen waarbij hij, verdachte, op grond van de bevindingen neergelegd in het dossier enige (andere) betrokkenheid heeft gehad en aldus een actieve bijdrage leverde aan de criminele organisatie, zoals die op dat moment feitelijk was samengesteld.
Voor zover de door de benadeelde partijen opgevoerde schadeposten worden toegewezen is komen vast te staan dat de verdachte door het bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade aan hen heeft toegebracht. De rechtbank neemt hiervoor als uitgangspunt de bedragen die daadwerkelijk van de rekening (van de geldezel) zijn gepind, omdat in sommige gevallen bedragen zijn gestorneerd of teruggeboekt nadat de bank de rekening had geblokkeerd. Voorts betreffen het schadeposten die niet, althans onvoldoende zijn betwist, en telkens voldoende aannemelijk zijn gemaakt door de desbetreffende benadeelde partij, terwijl bovendien deze transacties zijn terug te vinden in het strafdossier en zijn terug te voeren op betrokkenheid van de verdachte. De betreffende bedragen zullen aan de betreffende benadeelde partij worden toegewezen, te vermeerderen, met de wettelijke rente vanaf de datum waarop het geld is gepind. Daarnaast zal de rechtbank verdachte veroordelen tot betaling van de kosten die elke benadeelde partij heeft gemaakt of nog zal maken ter zake de indiening van de schadevergoedingsvordering verleende professionele rechtsbijstand (voor zover daarvan gebleken is) en de executie van dit vonnis.
Daar waar schadeposten worden afgewezen kan niet geoordeeld worden dat de betreffende post schade betreft die het rechtstreekse gevolg is van het bewezen verklaarde feit.
Daar waar een benadeelde partij ten aanzien van een deel van de gevorderde schade niet ontvankelijk wordt verklaard, betreft het schade die onvoldoende is onderbouwd.
Meer specifiek ten aanzien van de gevorderde immateriële schade, merkt de rechtbank op dat deze schade eveneens onderbouwd moet zijn. Uit de artikelen 6:95 juncto 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) volgt dat uitsluitend in limitatief in de wet opgesomde gevallen aanspraak bestaat op "smartengeld". Volgens artikel 6:106 onder b BW bestaat een recht op immateriële schadevergoeding als een benadeelde in zijn persoon is aangetast. Als aantasting in de persoon noemt dat artikel de gevallen van lichamelijk letsel of aantasting in de eer of goede naam. Ingevolge dat artikel is het ook mogelijk dat een benadeelde op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Daarvan is volgens de jurisprudentie in ieder geval sprake als een benadeelde aantoonbaar, naar objectieve maatstaven vastgesteld, geestelijk letsel heeft opgelopen. In de jurisprudentie is aangenomen dat ook een aantasting van de persoon op andere wijze, zonder dat daarvoor geestelijk letsel is vereist, tot toekenning van immateriële schadevergoeding kan leiden. In het zogenaamde EBI-arrest (HR 15 maart 2019. ECLI:NL:HR:2019:376) en in het Groningse aardbevingsschade-arrest (HR 19 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1278) heeft de Hoge Raad zich daar nader over uitgelaten. Uit deze arresten volgt dat in beginsel meer aangevoerd dient te worden dan alleen het stellen dat de persoon een nadelige beleving heeft ondervonden door de schadeveroorzakende handeling. Daarnaast volgt uit deze arresten dat de omvang van een verplichting tot vergoeding van schade die bestaat in een aantasting in de persoon op andere wijze, zich niet ‘min of meer forfaitair’ laat vaststellen nu dat niet verenigbaar is met het hoogst persoonlijke karakter van de vordering tot vergoeding van deze schade. De aard en de ernst van de aansprakelijkheid vestigende gebeurtenis kunnen echter meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen en daarbij aannemelijk kan worden geacht dat de door deze aantasting in de persoon geleden schade ten minste een bepaald bedrag beloopt. De rechtbank is van oordeel dat een dergelijke situatie zich in onderhavig geval voordoet omdat de criminele organisatie dermate geraffineerd en agressief te werk is gegaan ten aanzien van de acquisitiefraude, dat aangenomen kan worden dat de slachtoffers schade hebben opgelopen zoals bijvoorbeeld (ernstige) stressklachten, slapeloze nachten en beschadigd vertrouwen. De rechtbank stelt de immateriële schade in dit geval telkens vast op een bedrag van € 500,-. De rechtbank oordeelt ten aanzien van de onvoldoende onderbouwde schade, dat het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij om zijn/haar stelling ten aanzien van dat deel van de vordering alsnog nader te onderbouwen, leidt tot een onaanvaardbare vertraging van de strafrechtelijke procedure. De benadeelde partijen kunnen - in zoverre hij/zij in de vordering niet-ontvankelijk wordt verklaard - de vordering voor dat deel slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
Vorenstaande resulteert in de volgende beslissingen aangaande de vorderingen van de benadeelde partijen:
[aangever 8]
(aangifte nr. 1) vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een bedrag van € 8.840,-. De rechtbank wijst de materiële kosten tot een bedrag van € 8.840,- toe, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 maart 2017.
[aangever 11]
(aangifte nr. 16) vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een bedrag van € 6.523,81 (waarvan € 500,- immateriële schade). De rechtbank wijst de materiële kosten tot een bedrag van € 6.000,- toe, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 april 2017. Daarnaast wijst de rechtbank de immateriële schade van € 500,- toe. Voor het overige verklaart de rechtbank de benadeelde niet-ontvankelijk.
[aangever 1]
(aangifte nr. 60) vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een bedrag van € 8.844,-. De rechtbank wijst de materiële kosten tot een bedrag van € 8.844,- toe, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 maart 2017.
[aangever 5]
(aangifte nr. 74) vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een bedrag van € 7.944,-. De rechtbank wijst de materiële kosten tot een bedrag van € 7.944,- toe, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 juli 2017.
[aangever 2] namens [bedrijf 2]
[aangever 2] namens [bedrijf 2] (aangifte nr. 87) vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een bedrag van € 19.680,-. De rechtbank wijst de materiële kosten tot een bedrag € 19.660,- toe, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 maart 2017. Voor het overige verklaart de rechtbank de benadeelde niet-ontvankelijk.
[aangever 4]
(aangifte nr. 91) vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een bedrag van € 9.880,-. De rechtbank wijst de materiële kosten tot een bedrag € 9.880,- toe, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 maart 2017.
[aangever 12]
(aangifte nr. 114) vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een bedrag van € 16.900,-. De rechtbank wijst de materiële kosten tot een bedrag € 16.900,- toe, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 september 2017.
[aangever 13]
(aangifte nr. 116) vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een bedrag van € 15.665,-. De rechtbank wijst de materiële kosten tot een bedrag € 15.660,- toe, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 september 2017. Voor het overige verklaart de rechtbank de benadeelde niet-ontvankelijk.
[aangever 14] namens [bedrijf 1]
[aangever 14] namens [bedrijf 1] (aangifte nr. 128) vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een bedrag van € 7.500,-. De rechtbank wijst de materiële kosten tot een bedrag € 7.500,- toe, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 oktober 2017.
De verdachte is voor de schade, voor zover hiervoor toegewezen, naar burgerlijk recht met zijn mededaders steeds hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat de verdachte tegenover de benadeelde partij steeds voor het hele bedrag aansprakelijk is.