ECLI:NL:RBOVE:2022:4026

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
14 december 2022
Publicatiedatum
26 januari 2023
Zaaknummer
C/08/278312 / HA ZA 22-81
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vaststelling van een overeenkomst en de gevolgen van een call-optie in aandeelhoudersovereenkomst

In deze zaak heeft eiser [X] een vordering ingesteld tegen TKH GROUP N.V. met betrekking tot de verkoop van de resterende 25% van de aandelen in [Y]. Eiser stelt dat er een nieuwe overeenkomst is gesloten over de verkoopprijs en de voorwaarden, terwijl TKH betwist dat er een overeenkomst tot stand is gekomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen geen overeenstemming hebben bereikt over de essentiële onderdelen van de overeenkomst, zoals de koopprijs en de earn-out. De rechtbank oordeelt dat de onderhandelingen door TKH op een gegeven moment zijn afgebroken en dat dit niet onaanvaardbaar was. De vordering van [X] wordt afgewezen, en de rechtbank wijst de vordering in reconventie van TKH toe, waarbij het vonnis in de plaats treedt van de leveringsakte voor de overdracht van de aandelen tegen een prijs van nihil. De rechtbank concludeert dat de call-optie, zoals opgenomen in de aandeelhoudersovereenkomst, kan worden ingeroepen zonder dat dit in strijd is met de redelijkheid en billijkheid.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rolnummer: C/08/278312 / HA ZA 22-81
Vonnis van 14 december 2022
in de zaak van
[X],
wonende te [woonplaats] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. A.P.C. Houben te Weert,
tegen
de naamloze vennootschap
TKH GROUP N.V.,
gevestigd te Haaksbergen,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. J.C. van Nass te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [X] en TKH genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 11 mei 2022
  • de conclusie van antwoord in reconventie van [X]
  • de akte uitlating producties tevens houdende akte overlegging producties van TKH
  • de mondelinge behandeling gehouden op 27 oktober 2022, waarvan de griffier aantekeningen gemaakt heeft en ter gelegenheid waarvan partijen spreekaantekeningen overgelegd hebben.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Inleiding

2.1.
In deze zaak staat de overdracht door [X] aan TKH van 25% van de aandelen in het [Y] centraal. Partijen twisten over de grondslag van die overdracht. [X] stelt zich op het standpunt dat partijen in afwijking van hun afspraak uit 2006 een nieuwe overeenkomst gesloten hebben. [X] vindt daarnaast dat partijen, zo zij nog geen nieuwe overeenkomst zouden hebben gesloten, daar verder over moeten onderhandelen. Volgens TKH hebben partijen wel onderhandeld over een nadere overeenkomst, maar hebben zij die niet gesloten zodat de oude afspraak nog steeds geldt. De rechtbank geeft TKH gelijk en legt in het vonnis uit waarom zij dat doet.

3.De feiten

3.1.
In 1993 heeft [X] het [Y] opgericht. De vennootschap heette aanvankelijk [A] , maar haar naam is nadien gewijzigd in [B] . Van die vennootschap was [X] enig aandeelhouder en enig bestuurder. [Y] ontwikkelt innovatieve producten op het gebied van evacuatie- en guidingssystemen, onder meer in de sector verkeer. Een van die producten betreft de [naam technologie] . De ontwikkeling van de [naam technologie] is in 2011 ondergebracht in een dochteronderneming van [Y] , te weten [D] B.V. [Y] is enig bestuurder en aandeelhouder van [D] B.V.
3.2.
In 2006 heeft [X] 75% van de aandelen in [Y] verkocht aan TKH. Partijen hebben daartoe een overeenkomst gesloten op 21 december 2006. In de met die koopovereenkomst samenhangende aandeelhoudersovereenkomst zijn partijen eveneens op 21 december 2006 onder meer voor de resterende 25% van de aandelen een put-optie voor [X] en een call-optie voor TKH overeengekomen. Deze luiden als volgt:
“Putoptie
[X] heeft het recht het aandelenbelang van 25% in de Vennootschap aan te
bieden aan TKH, waarbij TKH zich verplicht deze over te nemen tegen een prijs gelijk
aan de volgende formule:
P= (Bx9)x X/Y) waarbij,
P= de prijs voor de aandelen;
B= de gemiddelde nettowinst bepaald volgens de TKH waarderingsgrondslagen
(EBIT) over de drie kalenderjaren voorafgaand aan het jaar waarin de put optie wordt
uitgeoefend waarbij de nettowinst wordt bepaald onder aftrek van bijzondere baten en
lasten;
X= aantal put optie aandelen
Y= totaal aantal geplaatste aandelen in het kapitaal van de Vennootschap.
De aanbieding van de put optie aandelen kan uitsluitend geschieden voor het eerst
op 1 januari 2014 welk optierecht voortduurt voor onbepaalde tijd. TKH zal alleen ge-
houden zijn de put optie aandelen in eigendom te verwerven indien de volledige on-
bezwaarde juridische en economische eigendom wordt overgedragen door de heer
[X] .
Calloptie
TKH heeft het recht het aandelenbelang van 25% van in de Vennootschap van de
heer [X] te callen, waarbij de heer [X] zich verplicht deze over te
dragen aan TKH tegen een prijs gelijk aan de volgende formule:
P= (Bx9)x X/Y) waarbij,
P= de prijs van de aandelen
B= de gemiddelde nettowinst bepaald volgens de TKH waarderingsgrondslagen
(EBIT) over de drie kalenderjaren voorafgaand aan het jaar waarin de put optie wordt
uitgeoefend waarbij de nettowinst wordt bepaald onder aftrek van bijzondere baten en
lasten;
X= aantal call optie aandelen
Y= totaal aantal geplaatste aandelen in het kapitaal van de Vennootschap.
De uitoefening van de call optie aandelen kan uitsluitend geschieden voor het eerst
op 1 januari 2014 welk optierecht voortduurt voor onbepaalde tijd.”
3.3.
In 2018 zijn partijen met elkaar in overleg getreden over het treffen van een regeling, waarbij TKH de resterende 25% van de aandelen [Y] van [X] koopt.
3.4.
Op 10 april 2019 heeft TKH aan de advocaat van [X] een e-mail gestuurd met de volgende inhoud:
“In bijlage stuur ik u hierbij een concept overeenkomst. De uitgangspunten zoals deze verder zijn uitgewerkt in dit concept, zijn besproken met uw cliënt. Op deze hoofdlijnen is overeenstemming tussen uw client en de heer [E] . Graag vernemen wij uw eventuele opmerkingen. Volledigheidshalve vermeld ik dat op dit concept nog geen goedkeuring is verkregen van onze RvB.
Zodra wij overeenstemming bereiken over de koopovereenkomst, zal ik de notaris verzoeken om ook de escrow overeenkomst op te stellen alsmede de leveringsakte en zullen wij het concept van de nieuwe arbeidsovereenkomst doen toekomen.
Wij stellen voor om op korte termijn een overleg in te plannen om eea af te ronden, ik verneem graag uw mogelijkheden in de aankomende week.”
3.5.
Als bijlage is bij de onder 3.4 genoemde e-mail een conceptkoopovereenkomst gevoegd.
3.6.
Op 7 mei 2019 heeft de advocaat van [X] een brief aan TKH gestuurd, waarin onder meer het volgende staat:
“De concept koopovereenkomst inzake de aandelen van [B] BV heb ik inmiddels met cliënt besproken. De concept overeenkomst geeft aanleiding tot enkele opmerkingen.
Inhoudelijk merk ik het navolgende op:
Artikel 1:
Mijns inziens is het verstandig om ook de AGL (-activiteiten) te definiëren.
Artikel 3.1:
Tussen partijen is altijd gesproken over de betaling van de koopprijs en een earn-out. In eerste instantie is gesproken over een betaling bij levering, TKH heeft dit vervolgens aangepast naar een betaling in 3 jaarlijkse termijnen (2019, 2020 en 2021). Teneinde een oplossing te bereiken heeft cliënt aangegeven met deze betaling in 3 termijnen akkoord te gaan. Dit betekent echter niet dat er thans wederom aan de uitbetaling getornd kan worden en dat er zelfs voorwaarden aan uitbetaling gesteld kunnen worden die nimmer zijn besproken. Ik heb in de bijlage de tekst dienaangaande aangepast.
Artikel 3.2:
Zoals de zaken thans geformuleerd staan heeft TKH alle vrijheid om de activiteiten te beëindigen, af te bouwen of aan te passen. Dit is voor cliënt ook begrijpelijk aangezien TKH de aandelen koopt. Vraag doet zich echter wel voor wat er gebeurd als TKH de activiteiten mocht verkopen aan een derde of een samenwerking met een derde aangaat waarmee voor TKH synergie voordelen te behalen zijn die niet rechtstreeks terug te voeren zijn naar [D] .
Cliënt kan zich voorstellen dat dit scenario’s zijn waar TKH ook oog voor heeft en dat dit voor TKH ook aantrekkelijk kan zijn. Indien TKH echter voor 1 januari 2024 een dergelijke verkoop of samenwerking zou realiseren is het redelijk dat hiervoor een afspraak gemaakt wordt en dat deze ook reeds thans in de overeenkomst wordt opgenomen.
Cliënt kan zich daarnaast niet vinden in de voorgestelde limitering, de limitering is reeds verwerkt in de tijd en dient niet ook nog eens in een maximaal bedrag verwerkt te worden. Overigens heeft cliënt begrepen dat TKH het halen laat staan overschrijden van het genoemde bedrag bijzonder onwaarschijnlijk acht, zodat hier voor TKH ook weinig risico zou moeten liggen.
Ten aanzien van de definitie van “Bad Leaver” wil cliënt reeds op voorhand de kwestie Israël aan de orde stellen. Alhoewel er niet rechtstreeks wordt geleverd, wordt er wel geleverd door een agent hetgeen ook binnen TKH bekend is. Het leek cliënt juist hier ook formeel melding van te maken waarna TKH ten aanzien hiervan een standpunt kan innemen en cliënt zich aan dit standpunt zal confirmeren.
Artikel 5:
Zie het concept.
Artikel 7.1:
Cliënt begrijpt de wens van een non-concurrentiebeding. Zoals dit thans geformuleerd wordt blijft er echter in het geheel niets meer mogelijk. De non-concurrentie dient betrekking te hebben op concurrerende bedrijven van TKH in de (volledige) [business] .
Zoals TKH zelf aangeeft heeft zij de vrijheid om de activiteiten af te bouwen of te staken. Met deze gedachte in het achterhoofd is het niet redelijk de termijn van het concurrentiebeding op 1 mei 2024 te zetten. Dit temeer nu de earn-out tot en met 2023 loopt.
Daarnaast dient het non-concurrentiebeding te vervallen op het moment dat TKH de activiteiten in de [business] zelf staakt, op dat moment heeft TKH immers geen zelfstandig belang meer bij een non-concurrentiebeding.
Ik vraag me af waar en hoe we dit moeten opnemen. Met mijn toevoeging in artikel 7.1 onder a heb ik een voorzet gedaan.”
3.7.
Als bijlage is bij de onder 3.6 genoemde brief de hiervoor onder 3.5 genoemde conceptovereenkomst met daarin opgenomen wijzigingsvoorstellen gevoegd.
3.8.
Op 22 mei 2019 heeft TKH een e-mail met de volgende inhoud aan de advocaat van [X] gestuurd:
“Hoewel partijen constructief verder werken aan een gezamenlijke succesvolle toekomst, bestaat nog steeds de wens om de gemaakte afspraken ten aanzien van het door uw client gehouden minderheidsbelang te formaliseren en uit te voeren.
Ik constateer dat partijen op veel punten overeenstemming hebben bereikt en heb in de onderstaande opsomming de belangrijkste punten waarover thans nog verschil van mening bestaat weergegeven:
De bereidheid van TKH om een koopprijs van Euro 1,5 mio toe te kennen aan het door uw client gehouden aandelenbelang, is gebaseerd op het uitgangspunt dat uw client voor een minimale periode van 3 jaar aan de onderneming verbonden blijft en de technologie doelstellingen worden gerealiseerd. Indien de technologie doelstellingen niet worden gerealiseerd, hebben de aandelen geen waarde voor TKH en het belang van de inzet door uw cliënt in dit verband is evident. De oplossing die TKH heeft voorgesteld om de koopprijs in escrow te plaatsen en te laten vrijvallen zodra aan deze vereisten is voldaan per 1 mei 2022 is door uw cliënt akkoord bevonden. Ik heb begrepen dat ook de technologie doelstellingen inmiddels op papier staan en dat uw client hier het volste vertrouwen in heeft dat deze realistisch en haalbaar zijn. Feitelijk heeft uw cliënt dan ook alles in eigen hand en ziet TKH geen reden om van het gedane voorstel af te wijken;
De maximering van de earn-out is wat TKH betreft niet onderhandelbaar;
5.1: Garantie: wijziging is akkoord met dien verstande dat deze beperking ook geldt voor alle aan uw client gelieerde/verbonden partijen;
7.1: achtergrond bij de doorhaling van het non-concurrentiebeding is ons niet duidelijk. Hier graag overleg over.
Ik stel voor dat we op korte termijn telefonisch overleg hebben om alsnog volledige overeenstemming te bereiken. Wat mij betreft zou dit kunnen op di 28 mei of woe 29 mei.”
3.9.
Op 29 mei 2019 heeft de advocaat van [X] een brief aan TKH gestuurd, waar onder meer het volgende in staat:
“Uw constatering dat er op veel punten reeds overeenstemming bestaat is daarnaast eveneens juist.
Voor wat betreft de punten waarover geen overeenstemming bestaat constateer ik helaas dat het lijkt alsof partijen in deze steeds verder uit elkaar komen en dat er eigenlijk “achteruit onderhandeld” wordt. Mijns inziens doet dit noch recht aan de insteek van partijen, noch aan de positieve en gecommitteerde opstelling van cliënt.
1.
De koopprijs van € 1,5 mio houdt verband met de door cliënt reeds verrichte prestaties. Cliënt kan begrip opbrengen voor de wens van TKH om deze koopprijs te verbinden aan toekomstig commitment om reden waarvan hij ook instemt met de escrow regeling en betaling in termijnen. Dit is anders voor de nieuwe wens om aan deze koopprijs thans weer targets te verbinden. Dit is niet afgesproken en doet ook geen recht aan de insteek.
2.
Een maximalisering is nimmer, ook bij de eerdere overeenkomst, de insteek geweest. Let wel, de kans dat er ooit meer uitbetaald zal worden dan het bedrag waarop TKH wenst te maximaliseren is minimaal. Mochten de zaken zich zo goed ontwikkelen dat dit wel het geval is, dan is het redelijk dat eenieder hier van mee profiteert. Niet maximaliseren is voor eenieder een incentive om zich maximaal in te zetten.
3.
De beperking voor alle aan cliënt gelieerde en verbonden partijen is akkoord.
4.
Indien partijen onverhoopt toch zouden besluiten om uit elkaar te gaan dan zal cliënt in zijn levensonderhoud moeten kunnen blijven voorzien. De wens dat cliënt dan gedurende de termijn van een non-concurrentiebeding niet in dienst treedt bij een concurrerend bedrijf is begrijpelijk en akkoord. De gehele Airport-branche uitsluiten gaat echter te ver.
Cliënt gaat ervan uit dat het non-concurrentiebeding nimmer zal worden aangesproken, doch in het geval dit wel zo is dan wil hij wel bij partijen in de branche – niet producenten gelijk aan TKH – werkzaam kunnen zijn.”
3.10.
Op 19 oktober 2020 heeft de advocaat van [X] een brief aan TKH gestuurd met de volgende inhoud:
“Afgelopen week heb ik weer eens met [X] kunnen spreken. Hij vroeg mij met jou contact op te nemen teneinde tot afwikkeling te geraken. Het traject heeft inderdaad lang genoeg geduurd.
Begin dit jaar (3 februari 2020) hebben wij laatstelijk van gedachten gewisseld. Daarna kwam de Corona en [X] vond het ongepast om in een fase waarin iedereen alle zeilen moest bijzetten zijn persoonlijke belangen vooraan op de agenda te plaatsen.
Ondertussen blijken TKH en [Y] redelijk de Corona te hebben doorstaan en lijkt het nagenoeg weer business as usual.
Zoals gezegd, [X] wil afronden. Reden om de overeenkomst er weer eens bij te pakken. Dat heb ik gedaan en met inbegrip van de laatste opmerkingen mede zoals hieronder verwoord en recente ontwikkelingen kom ik tot bijgaande versie.
Ter toelichting merk ik op dat [X] per 1 januari 2022 bereid is te vertrekken. Als TKH hem nog langer aan haar verbonden wil hebben, moeten partijen te gelegener tijd daarover maar nadere afspraken maken.
Om uiteenlopende redenen zie ik graag dat de bepalingen rondom “good leaver’ dan wel “bad leaver” in de overeenkomst worden geschrapt. Zo staat dit afrekening tegen AB-tarief in de weg. Daarnaast lijkt mij voorwaarde B achterhaald en ik zie werkelijk niet in dat [X] het komende jaar wil of moet vertrekken. En bovendien zou een afgezwakte bepaling A desnoods kunnen worden opgenomen in de Escrow-overeenkomst.
Voor wat de 3 jaar betreft, die is gaan lopen op het moment dat TKH de feitelijke zeggenschap kreeg over die aandelen: 1 januari 2019. Dat is ook zo besproken eind 2018 tussen [X] en de heer [Z] . In dat gesprek is op hoofdlijnen overeenstemming bereikt omtrent de verkoop van de resterende aandelen in [Y] en het aanblijven van [X] binnen TKH. Dienovereenkomstig is ook door beide partijen geacteerd.
Rest nog de earn-out. [X] stemt in met de begrenzing daarvan. Sterker nog, [X] is bereid om dienaangaande ook af te rekenen per 1 januari 2022 en wel voor een thans reeds overeen te komen gefixeerd bedrag van € 1 miljoen. [X] heeft daartoe een onderbouwing opgesteld die hij desgewenst met TKH deelt.
Er spelen overigens - operationeel - ook nog aanvullende zaken. Die wil ik gemakshalve
hierbuiten houden nu ik daarvan voor deze kwestie de meerwaarde niet inzie. Meent TKH
evenwel dat de zaken wezenlijk anders liggen, dan behoud ik mij namens [X] alle rechten voor.
Het is thans nog slechts een kwestie van definitieve consensus en dan zouden wij deze kwestie kunnen afwikkelen en sluiten.
Mag ik vernemen.”
3.11.
Bij de hiervoor onder 3.11 genoemde brief is een conceptovereenkomst gevoegd.
3.12.
Op 19 januari 2021 heeft TKH een brief aan de advocaat van [X] gestuurd, waarin onder meer staat:
“Het is niet voor het eerst dat u aangeeft ‘nu tot afronding te willen komen’ na een zeer lange fase waarin wij niets meer van u hebben mogen vernemen. Daarbij komt dat er (opnieuw) volstrekt nieuwe elementen aan eerdere voorstellen worden toegevoegd of gewijzigd die geheel ten onrechte worden afgedaan als marginaal. Het voorstel dat nu door u is voorgelegd, ligt niet alleen ver af van hetgeen tot dusver besproken, maar zorgt er ook voor dat TKH geen vertrouwen meer heeft in het alsnog bereiken van overeenstemming. Onder de gegeven omstandigheden ziet TKH geen heil meer in het voortzetten van de discussie. Eerdere voorstellen van de zijde van TKH komen dan ook te vervallen.”
3.13.
Bij brief van 14 februari 2022 gericht aan [X] heeft TKH de call-optie ingeroepen.

4.De vordering in conventie

4.1.
[X] vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad voor zover mogelijk:
primair verklaart voor recht dat:
- partijen een overeenkomst hebben gesloten waarbij TKH de resterende 25% van de
aandelen van [X] in [Y] koopt tegen betaling van de Koopprijs Aandelen
van € 1.500,000,00 en de Earn-Out gemaximeerd op € 3.500,000,00 een en ander
zoals verwoord in het Concept (productie 14) met dien verstande dat het in het
Concept verwoorde concurrentiebeding wordt beperkt tot concurrerende bedrijven
van TKH in de (volledige) [business] ;
- TKH gehouden is deze overeenkomst na te komen door voor 1 mei 2022 zowel de
Koopprijs Aandelen als de Earn-Out aan [X] te betalen;
subsidiair verklaart voor recht dat:
- TKH gehouden is de onderhandeling om te komen tot een overeenkomst waarbij
TKH de 25% van de door [X] in [Y] gehouden aandelen koopt met
onmiddellijke ingang, te weten binnen drie dagen na betekening van het in dezen te
wijzen vonnis, te hervatten bij gebreke waarvan TKH een direct opeisbare dwangsom
aan [X] verbeurt van € 50.000,00 per dag;
een en ander met veroordeling van TKH in de kosten van dit geding, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente (subsidiair de wettelijke rente) daarover vanaf veertien dagen na dagtekening van het in dezen te wijzen vonnis, alsmede TKH te veroordelen in de nakosten en verhoogd met € 85,00 indien betekening plaatsvindt en eventuele verdere executiekosten.
4.2.
[X] grondt zijn vordering op het volgende. Hij stelt zich op het standpunt dat partijen een overeenkomst over de verkoop van de resterende 25% van de aandelen in [Y] gesloten hebben. Bij zijn brief van 19 oktober 2020 heeft [X] het aanbod aanvaard dat TKH op 10 april 2019 gedaan heeft. Daarmee is de overeenkomst tot stand gekomen. TKH dient haar verplichtingen uit die overeenkomst na te komen en dient dus - onder meer - de overeengekomen koopprijs te betalen.
Voor het geval geen overeenkomst tot stand gekomen zou zijn, is TKH gehouden de onderhandelingen over de overeenkomst, waarbij [X] de resterende 25% van de aandelen in [Y] aan TKH verkoopt, voort te zetten.

5.Het verweer in conventie

5.1.
TKH betwist de vordering van [X] . Volgens TKH is geen overeenkomst tussen partijen tot stand gekomen. Geen sprake is van een door TKH gedaan aanbod dat vervolgens door [X] aanvaard is. TKH heeft niet de plicht om verder te onderhandelen. De situatie waarin het afbreken van onderhandelingen naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is doet zich niet voor. TKH maakt bezwaar tegen de door TKH gevorderde dwangsommen. Die dienen in ieder geval wegens disproportionaliteit gematigd te worden. TKH is van mening dat bij toewijzing van de vordering van [X] de rechtbank haar beslissing niet uitvoerbaar bij voorraad zou moeten verklaren. Indien [X] op grond van het vonnis een groot bedrag zou ontvangen ontstaat voor TKH een verhaalsrisico.
5.2.
TKH komt tot de conclusie dat de rechtbank primair [X] niet-ontvankelijk zou moeten verklaren in deze procedure, dan wel zijn vorderingen zou moeten afwijzen en subsidiair, indien zij onverhoopt één of meerdere vorderingen van [X] al dan niet gedeeltelijk zou toewijzen, het vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad zou moeten verklaren en eventueel toegewezen dwangsommen zou moeten matigen tot in goede justitie te bepalen geldbedragen en zowel primair als subsidiair [X] zou moeten veroordelen in de proceskosten, te vermeerderen met de gebruikelijke nakosten (zowel met als zonder betekening), met bepaling dat deze kosten binnen 14 dagen na het in deze zaak te wijzen vonnis moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan de wettelijke rente
als bedoeld in artikel 6:119 BW verschuldigd is vanaf veertien dagen tot aan de dag der algehele voldoening.

6.De vordering in reconventie

6.1.
TKH vordert dat de rechtbank voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad
primair:
- bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de leveringsakte terzake de overdracht van de gewone aandelen [nummers] in het kapitaal van [Y] door [X] aan TKH;
subsidiair:
- [X] veroordeelt, binnen twee weken na betekening van dit vonnis, dan wel een door de rechtbank in goede justitie te bepalen termijn, mee te werken, door tussenkomst van een door TKH aan te wijzen notaris, aan de onbezwaarde levering van alle door hem gehouden aandelen in het kapitaal van [Y] tegen een betaling van nul euro;
- bepaalt dat indien [X] in gebreke blijft te voldoen, hij een onmiddellijk opeisbare en niet voor matiging vatbare dwangsom van € 5.000,00 per dag verbeurt vanaf de dag van
de eerste overtreding, te vermeerderen met € 5.000,00 voor iedere dag dat niet volledig aan de veroordeling wordt voldaan, en te vermeerderen met wettelijke rente over de dwangsom van de dag van de overtreding tot de dag der algehele voldoening, tot een maximum
van € 200.000,00;
primair en subsidiair:
- [X] veroordeelt in de proceskosten, te vermeerderen met de gebruikelijke nakosten (zowel met als zonder betekening), met bepaling dat deze kosten binnen 14 dagen na het in deze zaak te wijzen vonnis moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan de
wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW verschuldigd is vanaf veertien dagen tot aan de dag der algehele voldoening.
6.2.
TKH grondt haar vordering op het volgende. Partijen hebben in hun aandeelhoudersovereenkomst van 21 december 2006 een afspraak gemaakt over een call-optie voor TKH. Nu TKH overeenkomstig die afspraak haar call-optie ingeroepen heeft, dient [X] mee te werken aan de overdracht van de aandelen aan TKH. Een overeenkomst tussen partijen die afwijkt van de afspraak over de call-optie uit de aandeelhoudersovereenkomst is niet tot stand gekomen. TKH verwijst op dat punt naar haar verweer in conventie.

7.Het verweer in reconventie

7.1.
[X] betwist de vordering van TKH. Uit zijn vordering in conventie is af te leiden dat hij zich op het standpunt stelt dat partijen in afwijking van de afspraak over de call-optie in de aandeelhoudersovereenkomst een nadere overeenkomst hebben gesloten over de verkoop van de resterende 25% van de aandelen in [Y] . Indien geen overeenkomst tot stand gekomen zou zijn dient TKH de onderhandelingen met [X] voort te zetten. Dat sluit een overdracht van de aandelen vóór afronding van die onderhandelingen uit. Indien TKH ook niet gehouden zou zijn om de onderhandelingen voort te zetten, zou TKH op grond van de aandeelhoudersovereenkomst de aandelen kunnen verkrijgen zonder dat daar enige vergoeding tegenover staat. Volgens [X] zou dat echter in strijd zijn met de redelijkheid en billijkheid. Ook maakt [X] bezwaar tegen de gevorderde dwangsommen. Hij vindt deze onnodig en in ieder geval buiten proportie.
7.2.
[X] komt tot de conclusie dat de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad, TKH niet-ontvankelijk in haar vordering moet verklaren dan wel de vordering van TKH moet afwijzen met veroordeling van TKH in de kosten van het geding, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 14 dagen na betekening van het vonnis en in de nakosten met een bedrag van € 131,00 dan wel indien betekening plaatsvindt, met een bedrag
van € 199,00 en eventuele verdere executiekosten

8.De beoordeling

in conventie
Overeenkomst tussen partijen tot stand gekomen?
8.1.
Een overeenkomst komt tot stand indien partijen overeenstemming bereikt hebben - na aanbod en aanvaarding - op de essentiële onderdelen van de overeenkomst. Of dat zo is moet worden beantwoord aan de hand van de betekenis die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen en wat zij in dat verband redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
8.2.
Partijen hebben geruime tijd onderhandeld over de koop en verkoop van het resterend deel van 25% van de aandelen in [Y] . Uit de hiervoor onder 2. genoemde feiten leidt de rechtbank af dat de onderhandelingen zich in het bijzonder hebben gericht op de koopprijs voor die aandelen, op de voorwaarden waaraan voldaan moest zijn om TKH die koopprijs aan [X] te laten betalen, op de earn-out en op het concurrentiebeding. De rechtbank is daarom van oordeel dat die onderdelen van de overeenkomst, die partijen eventueel zouden sluiten, te beschouwen zijn als de essentiële onderdelen van de overeenkomst. Indien zou komen vast te staan dat partijen daarover overeenstemming bereikt hebben, is een overeenkomst tussen partijen tot stand gekomen.
8.3.
De rechtbank stelt in het licht van het voorgaande het volgende vast over de onderhandelingen tussen partijen:
- Op 10 april 2019 heeft TKH een conceptovereenkomst toegestuurd (productie 14 bij dagvaarding). Daarin staat als koopprijs € 1.500.000,00, die voldaan wordt door TKH op 1 mei 2022 als aan twee voorwaarden voldaan is. In de eerste plaats (A) dient de arbeidsovereenkomst tussen [X] niet beëindigd te zijn voor 1 mei 2022, tenzij de beëindiging het gevolg is van een ‘good leaver’, en dient [X] op een volwaardige manier te hebben bijgedragen aan het realiseren van het business plan van [D] . Daarnaast (B) dienen de technologische doelstellingen te worden gerealiseerd binnen de vastgestelde milestone planning zoals vastgelegd in een bijlage bij de overeenkomst.
[X] heeft ook de mogelijkheid om een earn-out te realiseren als uitgestelde koopsom. De earn-out wordt bepaald aan de hand van het resultaat van [D] . De nettowinst daarvan over de jaren 2019 tot en met 2023 wordt vermenigvuldigd met 25% (bruto). De earn-out betaling vindt plaats door middel van een jaarlijkse uitkering. De totale earn-out zal nimmer hoger zijn dan € 3.500.000,00 (bruto).
In het concept is het volgende concurrentiebeding opgenomen:
Artikel 7 Non-concurrentiebeding en geheimhouding
7.1
Mede in verband met de verkoop van de Verkochte Aandelen zoals bedoeld in
deze Overeenkomst, zal Verkoper gedurende de periode vanaf
Overdrachtsdatum tot 1 mei 2024 niet zonder voorafgaande schriftelijke
toestemming van Koper, direct of indirect,
a.
a) voor eigen rekening of voor rekening van derden, zelfstandig of samen met,
dan wel ten behoeve van, anderen werkzaamheden verrichten welke
(kunnen) concurreren met of vergelijkbaar zijn aan de activiteiten van de
Vennootschap / de Dochtervennootschap en/of [D] ;
b) (anders dan als belegger voor een belang van niet meer dan 5% in
beursgenoteerde fondsen) meer dan 10% belang hebben in een
onderneming die werkzaamheden als hierboven onder (a) bedoeld verricht,
tenzij Verkoper de aandelen (c.q. certificaten) slechts voor
investeringsdoeleinden heeft, zonder dat hem rechtstreeks of zijdelings,
een managementpositie of anderszins een wezenlijke invloed in de
concurrerende onderneming wordt toegekend;
c) in dienst zijn van, diensten verlenen of adviezen geven aan enige persoon,
rechtspersoon, personenvennootschap of organisatie die werkzaamheden
als hierboven onder a) bedoeld verricht;
d) werknemers, afnemers, leveranciers of andere bij de Vennootschap / de
Dochtervennootschap en/of [D] betrokken
(rechts)personen, personenvennootschappen of organisaties ertoe
bewegen of trachten te bewegen hun contacten met de Vennootschap / de
Dochtervennootschap en/of [D] geheel of gedeeltelijk te
verbreken.
e) Een beroep op de beperking van de aansprakelijkheid uit hoofde van dit
artikel kan uitsluitend worden gedaan indien een (mogelijke) schending
voorafgaand schriftelijk aan de Koper kenbaar is gemaakt en zij hierop
schriftelijk te kennen heeft gegeven hier geen belemmering in te zien.”
- Op 7 mei 2019 heeft [X] op het concept gereageerd. Hij stelt voor dat TKH de koopprijs van € 1.500.000,00 betaalt in drie termijnen van € 500.000,00 op 1 juli 2019, 1 mei 2020 en 1 mei 2021. Ook dienen volgens hem de voorwaarden voor het betalen van de koopprijs anders te luiden. [X] gaat niet akkoord met een limitering van de earn-out. Het door TKH voorgestelde concurrentiebeding heeft hij gewijzigd: onder a) heeft hij
“activiteiten”gewijzigd in
“AGL-activiteiten”[rechtbank: airfield ground lighting] en onderdeel c) van artikel 7.1 heeft hij doorgehaald. [X] heeft de door hem voorgestane wijzigingen in het concept van TKH opgenomen (productie 16 bij dagvaarding).
- Op 22 mei 2019 laat TKH weten dat volgens haar nog verschil van mening op aantal punten – naast de bepaling over garantie – bestaat. Zij wil de koopprijs betalen indien aan bepaalde voorwaarden is voldaan per 1 mei 2022. Daarbij is het uitgangspunt dat [X] nog drie jaar aan de onderneming verbonden blijft en technologische doestellingen worden gerealiseerd. Voorts is de maximering van de earn out voor TKH niet onderhandelbaar. Ten slotte wenst TKH uitleg van [X] over de voorgestelde wijzigingen van het concurrentiebeding.
- Op 29 mei 2019 volgt de reactie van [X] op het bericht van TKH van 22 mei 2019. [X] kan wel akkoord gaan met het betalen van de koopprijs in termijnen, maar niet instemmen met de wens van TKH om targets aan het betalen van de koopprijs te verbinden. De rechtbank begrijpt dat [X] daar in het bijzonder mee doelt op het realiseren van de technologische doelstellingen, zoals TKH die als voorwaarde in haar concept van 10 april 2019 opgenomen heeft. [X] gaat niet akkoord met een maximering van de earn out. Ten slotte kan hij akkoord gaan met het verbod om in dienst te treden bij een concurrerend bedrijf, maar hij kan niet instemmen met een verbod om in de [business] te werken.
8.4.
De rechtbank maakt de volgende gevolgtrekking. In ieder geval in de onderhandelingen tussen 10 april 2019 en 29 mei 2019 hebben partijen geen overeenstemming bereikt over de voorwaarden die vervuld dienen te zijn voordat TKH over zou gaan tot betaling van de koopprijs. Evenmin hebben zij overeenstemming bereikt over de earn-out en de inhoud van het concurrentiebeding. De rechtbank dient nu de vraag te beantwoorden of [X] door middel van de hiervoor onder 3.10. genoemde brief van 19 oktober 2020 een aanbod van TKH aanvaard heeft waardoor (alsnog) een overeenkomst tot stand gekomen is. In de brief van 19 oktober 2020 stelt [X] voor de voorwaarden verbonden aan de betaling van de koopprijs anders te formuleren dan TKH in haar voorstel van 10 april 2019 gedaan heeft. Zo acht hij voorwaarde B van TKH achterhaald. Daarnaast zegt hij in te stemmen met de begrenzing van de earn-out. Hij zegt zelfs verder te gaan en een gefixeerd bedrag als earn-out te gebruiken, zodat de
koopprijs € 2.500.000 bedraagt. In de meegezonden tekst van de conceptovereenkomst (productie 19 bij dagvaarding) is een tekst van het concurrentiebeding opgenomen, die overeenstemt met het voorstel van [X] van 7 mei 2019. De rechtbank moet vaststellen dat wat [X] in de brief van 19 oktober 2020 opgenomen heeft met betrekking tot de koopprijs, de voorwaarden verbonden aan het betalen van de koopprijs, de earn out en het concurrentiebeding afwijkt van wat TKH daarover opgenomen heeft in haar voorstel van 10 april 2019. Bovendien moet de rechtbank vaststellen dat evenmin sprake is van een wijziging in het standpunt van TKH over de inhoud van genoemde voorwaarden ná 10 april 2019, die met zich brengt dat de inhoud van de brief van [X] van 19 oktober 2020 daar wél zo op aansluit, dat partijen over de verschillende punten overeenstemming bereikt hebben. Samenvattend is de rechtbank van oordeel dat niet is vast komen te staan dat partijen overeenstemming hebben bereikt over de essentiële onderdelen van de overeenkomst. Van een overeenkomst is dus geen sprake.
8.5.
De rechtbank overweegt volledigheidshalve nog het volgende. Hierna komt de rechtbank onder 8.7. tot de conclusie dat het zo zou kunnen zijn dat partijen na de brief die TKH op 19 januari 2021 aan de advocaat van [X] gestuurd heeft wederom onderhandeld hebben. Wat daar ook van zij, de rechtbank gaat ervan uit dat partijen bij die eventuele onderhandelingen niet verder tot elkaar gekomen zijn. [X] stelt zich immers op het standpunt dat hij met zijn brief van 19 oktober 2020 het aanbod van TKH van 10 april 2019 heeft aanvaard en hij heeft zich niet beroepen op het resultaat van onderhandelingen die plaatsgevonden (zouden) hebben na 19 januari 2021.
Moet TKH de onderhandelingen hervatten?
8.6.
Bij het beantwoorden van die vraag moet de rechtbank de volgende maatstaf gebruiken: ieder van de onderhandelende partijen – die verplicht zijn hun gedrag mede door elkaars gerechtvaardigde belangen te laten bepalen – is vrij de onderhandelingen af te breken, tenzij dit op grond van het gerechtvaardigd vertrouwen van de wederpartij in het tot stand komen van de overeenkomst of in verband met de andere omstandigheden van het geval onaanvaardbaar zou zijn. Daarbij dient rekening te worden gehouden met de mate waarin en de wijze waarop de partij die de onderhandelingen afbreekt tot het ontstaan van dat vertrouwen heeft bijgedragen en met de gerechtvaardigde belangen van deze partij. Hierbij kan ook van belang zijn of zich in de loop van de onderhandelingen onvoorziene omstandigheden hebben voorgedaan, terwijl, in het geval onderhandelingen ondanks gewijzigde omstandigheden over een lange tijd worden voortgezet, wat betreft dit vertrouwen doorslaggevend is hoe daaromtrent ten slotte op het moment van afbreken van de onderhandelingen moet worden geoordeeld tegen de achtergrond van het gehele verloop van de onderhandelingen (HR 12 augustus 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT7337). Dit is een strenge en tot terughoudendheid nopende maatstaf.
8.7.
[X] is van mening dat TKH de onderhandelingen niet had mogen afbreken, omdat de onderhandelingen al in een ver gevorderd stadium waren. De rechtbank onderzoekt eerst of TKH de onderhandelingen afgebroken heeft. Uit wat de rechtbank hiervoor onder de feiten opgenomen heeft (3.3. tot en met 3.11.) valt af te leiden dat partijen vanaf 2018 tot en met 19 oktober 2020 in onderhandeling geweest zijn. Die onderhandelingen hebben soms gedurende enige maanden stilgelegen, maar de onderhandelingen zijn niet door partijen of door één van hen afgebroken. In haar brief van 19 januari 2021 schrijft TKH dat zij geen heil meer ziet in het voortzetten van de discussie en dat eerdere voorstellen van haar zijde vervallen zijn. De rechtbank kan dit niet anders uitleggen dan dat TKH niet verder wilde onderhandelen en dus de onderhandelingen heeft afgebroken. TKH heeft echter onweersproken ter gelegenheid van de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat partijen na 19 januari 2021 weer verder gesproken hebben en opties hebben onderzocht. De rechtbank begrijpt daaruit dat partijen toen toch weer onderhandeld (zouden kunnen) hebben, wat het afbreken van de onderhandelingen door TKH achterhaald gemaakt zou hebben. De rechtbank ziet echter geen aanleiding om dit nader te onderzoeken. Zij beantwoordt de vraag of TKH de onderhandelingen mocht afbreken met haar brief van 19 januari 2021 namelijk bevestigend en overweegt daartoe het volgende. Partijen hebben langdurig onderhandeld en daarbij zijn verschillende voorstellen gewisseld. Al in een vroeg stadium werd duidelijk dat partijen het (nog) over een aantal belangrijke punten - essentialia van de overeenkomst - eens moesten worden om tot een overeenkomst te komen. De rechtbank kan wel vaststellen dat partijen over die punten gesproken hebben, maar niet dat partijen op die punten nader tot elkaar gekomen zijn, in ieder geval niet in die mate dat partijen ervan uit konden gaan dat zij (uiteindelijk) wel overeenstemming zouden gaan bereiken. De rechtbank wijst in dit verband op de opmerking die de advocaat van [X] in zijn brief van 29 mei 2019 opgenomen heeft:
“Voor wat betreft de punten waarover geen overeenstemming bestaat constateer ik helaas dat het lijkt of partijen in deze steeds verder uit elkaar komen en dat eigenlijk “achteruit onderhandeld” wordt(zie onder 3.9). De namens [X] op 19 oktober 2020 verstuurde brief (zie onder 3.10) doet daar niet aan af. Die brief is geruime tijd na 29 mei 2019 gestuurd en uit de brief blijkt dat partijen het over de essentialia nog steeds niet eens zijn. De rechtbank volgt TKH dan ook waar deze stelt dat de brief ten onrechte de suggestie wekt dat partijen in de afrondende fase van de onderhandelingen zijn.
De rechtbank acht voorts van belang dat voor partijen geen noodzaak bestond om een overeenkomst aan te gaan. Het niet sluiten van een nadere overeenkomst zou ertoe leiden dat partijen terug moesten vallen op de in de aandeelhoudersovereenkomst van 21 december 2006 gemaakte afspraak. De rechtbank komt tot de slotsom dat [X] er niet op mocht vertrouwen dat tussen partijen een overeenkomst tot stand zou komen. Het afbreken van de onderhandelingen door TKH is dus niet onaanvaardbaar.
Gevolg van het voorgaande
8.8.
De rechtbank zal de vordering van [X] afwijzen en [X] als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten aan de zijde van TKH tot op heden begroot op:
griffierecht: € 8.519,00
salaris advocaat
€ 7.998,00(2 punten à € 3.999,00)
totaal € 16.517,00
in reconventie
Staan de redelijkheid en de billijkheid in de weg aan een overdracht van de aandelen zonder dat TKH daarvoor betaalt?
8.9.
Nu de rechtbank de vorderingen van [X] die zien op de totstandkoming van een koopovereenkomst en op het hervatten van de onderhandelingen over die overeenkomst zal afwijzen, behoeft de door partijen overeengekomen call-optie bespreking.
8.10.
[X] betwist niet dat in geval partijen geen nadere overeenkomst gesloten hebben geldt wat partijen in de aandeelhoudersovereenkomst overeengekomen zijn over de overdracht van de resterende 25% van de aandelen. [X] betwist evenmin dat bij toepassing van de in de overeengekomen call-optie opgenomen berekeningswijze van de koopprijs voor de aandelen die prijs nihil is. Tussen partijen staat vast dat die prijs voortvloeit uit de bedrijfsresultaten van [Y] in de jaren 2019, 2020 en 2021.
[X] is echter van mening dat het in strijd met de redelijkheid en de billijkheid als bedoeld in de artikelen 6:2 en 6:248 BW is, indien TKH, in geval geen nadere overeenkomst over de verkoop van de aandelen tot stand zou zijn gekomen en TKH evenmin gehouden zou zijn de onderhandelingen over die overeenkomst te hervatten, bij het inroepen van de call-optie de resterende aandelen over kan nemen zonder daarvoor iets te betalen. Volgens [X] heeft TKH in de eerste plaats haar financiële belangen laten prevaleren boven de belangen van [Y] en [Y] slechts gebruikt heeft om haar, TKH’s, verliezen daarin te boeken om andere takken van haar concern winstgevender te maken. [X] noemt in dat verband in het bijzonder de keuze om grotere projecten aan te nemen, het toerekenen van een te groot deel (35%) van de added value van projecten aan een (Deense) dochteronderneming van TKH, het rekenen van een prijs die boven de marktprijs ligt voor kabels die [Y] verplicht van TKH koopt en de terugloop in het personeelsbestand van [Y] .
Door het handelen van TKH was [Y] niet in staat een winstgevende onderneming te zijn. Het gevolg daarvan is dat TKH de resterende aandelen thans over kan nemen zonder daarvoor iets te betalen.
8.11.
TKH heeft daar het volgende tegen ingebracht. Voor de winstgevendheid was het noodzakelijk om ook grotere projecten uit te voeren. Kleine projecten leveren weliswaar in relatieve zin hoge added value op, maar in absolute zin is het rendement op kleinere projecten veel kleiner dan op grote projecten. [Y] kan gezien haar organisatorische kosten niet alleen op kleine projecten drijven.
De Deense vennootschap is, naast een Duitse vennootschap, door TKH gekocht om de productie van [Y] veilig te stellen. De kosten die deze vennootschappen hebben overtreffen de kosten voor de financiering van de [naam technologie] .
De producten die [Y] van haar zustermaatschappijen afneemt worden op verzoek van [Y] ontworpen.
De door de zustermaatschappen berekende prijzen zijn redelijk en hebben een zeer beperkte impact op de resultaten van [Y] . De genoemde marge van 35% wordt evenredig naar beneden bijgesteld op het moment dat de winstmarge van [Y] op het desbetreffende project lager is. Uit productie 21 bij de akte uitlating producties tevens houdende akte overlegging producties van TKH volgt dat [Y] bij het aanhouden van lagere marges van 10% in 2021 evenmin winstgevend zou zijn geweest.
Het verloop bij het technisch personeel van [Y] is groot geweest. Dat is personeel dat direct met en onder [X] werkt, waarvoor [X] dus zelf verantwoordelijk is.
Wat door TKH naar voren gebracht is, heeft [X] niet meer (voldoende) betwist.
TKH heeft ook nog de aandacht gevestigd op het feit dat TKH gedurende meerdere jaren de door [Y] geleden verliezen financieel opgevangen heeft. Dat heeft [X] evenmin (voldoende) betwist.
8.12.
Het voorgaande leidt tot het oordeel van de rechtbank, dat de door [X] gestelde feiten – zo deze al tot gevolg zouden kunnen hebben gehad dat het bedrijfsresultaat van [Y] negatief beïnvloed werd – geen aanknopingspunt bieden voor het door [X] gestelde bewust aansturen door TKH op het beperkt houden van de resultaten van [Y] . [X] heeft zijn stellingen op dit punt – tegenover de gemotiveerde betwisting door TKH – onvoldoende onderbouwd.
8.13.
Daarnaast wijst [X] op het feit dat TKH in de onderhandelingen over de verkoop van de resterende aandelen bereid was een aanzienlijke prijs voor die aandelen te betalen. Ook dit kan [X] niet baten. Zoals de rechtbank hiervoor overwogen heeft, hebben partijen onderhandeld over de verkoop van de resterende aandelen in [Y] door [X] aan TKH. Die onderhandelingen hadden ook betrekking op de koopprijs. Uiteindelijk hebben partijen geen overeenstemming bereikt en dan ook geen overeenkomst gesloten. De rechtbank ziet dan ook niet in waarom TKH toch nog gebonden zou zijn aan een voorstel dat zij gedaan heeft tijdens die onderhandelingen, terwijl partijen het erover eens dat zij moeten terugvallen op de tussen hen in de aandeelhoudersovereenkomst van 21 december 2016 overeengekomen call-optie, indien geen nadere overeenkomst tot stand gekomen is en TKH ook niet gehouden is de onderhandelingen te hervatten.
8.14.
De rechtbank komt tot de slotsom dat het inroepen van de call-optie door TKH, waarbij de prijs van de aandelen nihil is, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar is in de zin van artikel 6:248 BW.
Vonnis in plaats van akte van levering?
8.15.
[X] voert nog aan dat de rechtbank haar bevoegdheid om het vonnis dezelfde kracht te geven als een in wettige vorm opgemaakte notariële leveringsakte met uiterste voorzichtigheid dient te hanteren en dat die voorzichtigheid tot afwijzing van de primaire vordering moet leiden, omdat [X] anders te veel in zijn belangen wordt geschaad. In ieder geval zou de rechtbank haar beslissing niet uitvoerbaar bij voorraad moeten verklaren. De rechtbank overweegt als volgt. Omdat [X] niet voldoende heeft kunnen onderbouwen dat partijen een koopovereenkomst over de resterende aandelen hebben gesloten en ook niet dat TKH gehouden is onderhandelingen over een dergelijke overeenkomst te hervatten, vallen partijen, zoals [X] erkent, terug op de in de aandeelhoudersovereenkomst van 21 december 2006 opgenomen call-optie. Nu het inroepen van de call-optie door TKH ook niet afstuit op de onaanvaardbaarheid daarvan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid en [X] geen andere belangen noemt dan de belangen die betrokken zijn in de beoordeling van de vordering in conventie en de vordering in reconventie, is de primaire vordering in reconventie voor toewijzing vatbaar.
Gevolg van het voorgaande
8.16.
De rechtbank zal gezien het voorgaande de primaire vordering toewijzen en [X] als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van TKH begroot op € 3.999,00 (2 x 0,5 punt à € 3.999,00). [X] is rente verschuldigd over de proceskosten. Hij heeft dat niet afzonderlijk betwist.
in conventie en in reconventie:
8.17.
Nu geen feiten zijn aangevoerd die, indien bewezen, tot een ander oordeel kunnen leiden, passeert de rechtbank het aanbod tot het leveren van (tegen)bewijs van [X] .
Nakosten
8.18.
De rechtbank zal [X] veroordelen in de nakosten op een wijze zoals hierna onder de beslissing vermeld is.

9.De beslissing

De rechtbank
in conventie
- wijst de vordering af;
- veroordeelt [X] in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van TKH begroot
op € 16.517,00, te vermeerderen met de wettelijk rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de vijftiende dag na de dag van dit vonnis tot de algehele voldoening;
- verklaart deze veroordeling in de proceskosten uitvoerbaar bij voorraad;
in reconventie
- bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de leveringsakte terzake de overdracht van de gewone aandelen [nummers] in het kapitaal van [Y] Engineering Holding B.V. door [X] aan TKH;
- veroordeelt [X] in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van TKH begroot op € 3.999,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de vijftiende dag na de dag van dit vonnis tot de algehele voldoening;
- verklaart deze beslissing in reconventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst de vordering met uitzondering van de vordering tot veroordeling tot betaling van de nakosten voor het overige af;
in conventie en in reconventie:
- veroordeelt [X] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 255,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [X] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de datum van dit vonnis tot aan de voldoening;
verklaart deze veroordeling in de nakosten uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.A. de Beaufort, mr. K.J. Haarhuis en mr. A. Mul en in het openbaar uitgesproken op 14 december 2022. [1]

Voetnoten

1.type: