ECLI:NL:RBOVE:2022:400

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
11 februari 2022
Publicatiedatum
10 februari 2022
Zaaknummer
ak_21_36
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor de bouw van een woning in Steenwijk; beoordeling van strijdigheid met beheersverordening en redelijke eisen van welstand

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 11 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de verlening van een omgevingsvergunning voor de bouw van een woning op een perceel in Steenwijk. Eiser, die woont nabij het perceel, heeft beroep ingesteld tegen de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Steenwijkerland, die de omgevingsvergunningen hebben verleend. De rechtbank heeft de zaak behandeld op zitting op 14 januari 2022, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een architect. De verweerder werd vertegenwoordigd door twee ambtenaren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de omgevingsvergunningen zijn verleend in overeenstemming met de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en de Woningwet. Eiser heeft aangevoerd dat het bouwplan in strijd is met de beheersverordening en redelijke eisen van welstand. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het bouwplan voldoet aan de eisen van de beheersverordening en dat de welstandscommissie het bouwplan op zorgvuldige wijze heeft beoordeeld. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de weigeringsgronden, zoals neergelegd in artikel 2.10 van de Wabo, niet van toepassing zijn.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard en het beroep, voor zover gericht tegen de beslissing op bezwaar van 26 november 2020, niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 21/36

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats 1] , eiser,

(gemachtigde: mr. A. van Lohuizen)
en

het college van burgemeester en wethouders van Steenwijkerland, verweerder.

Als derde-partij neemt aan het geding deel:
[naam 1]en
[naam 2], uit [woonplaats 2] .

Procesverloop

In het besluit van 25 maart 2020 (primair besluit A) heeft verweerder aan AENOM Duurzaam Bouwen B.V. (hierna: de aannemer) een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een woning op het perceel [adres 1] in Steenwijk (hierna: perceel [nummer 1] ). Op 16 december 2020 is deze vergunning overgeschreven op naam van [naam 1] (hierna: [naam 1] ) en [naam 2] (hierna: [naam 2] ).
In het besluit van 26 november 2020 heeft verweerder het hiertegen gerichte bezwaar, voor zover ingediend door [naam 3] (hierna [naam 3] ) en H [naam 4] (hierna: [naam 4] ), niet-ontvankelijk verklaard. Het bezwaar, voor zover ingediend door eiser, is ongegrond verklaard. Primair besluit A is gehandhaafd met een aanvullende motivering.
Eiser, [naam 3] en [naam 4] hebben tegen het besluit van 26 november 2020 beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
In het besluit van 17 september 2021 (primair besluit B) heeft verweerder aan [naam 1] een omgevingsvergunning verleend voor het wijzigen van het vergunde bouwplan.
De rechtbank heeft het beroep op 14 januari 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verder heeft eiser zich laten bijstaan door F. Woudstra (hierna: Woudstra), als architect werkzaam bij Friso Woudstra Architecten bna te Vorden. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door G.D. Klaren en M.A. Hoven. [naam 1] en [naam 2] zijn niet verschenen.

Overwegingen

Feiten
1. Perceel [nummer 1] is gelegen in een gebied, genaamd Eeserwold. Dit betreft een woonwijk in aanbouw. Eiser woont op perceel [adres 2] Dit perceel grenst aan perceel [nummer 2] .
Juridisch kader
2. Artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) bepaalt dat het verboden is zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk.
Artikel 2.10, eerste lid, onder c en d, van de Wabo bepaalt, voor zover hier van belang, dat voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, de omgevingsvergunning wordt geweigerd indien:
c. de activiteit in strijd is met de beheersverordening;
d. het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onder a, van de Woningwet.
Artikel 12a, eerste lid, onder a, van de Woningwet bepaalt dat de gemeenteraad een
welstandsnota vaststelt, inhoudende beleidsregels waarin in ieder geval de criteria zijn
opgenomen die het bevoegd gezag toepast bij de beoordeling of het uiterlijk en de
plaatsing van een bouwwerk waarop de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het
bouwen van een bouwwerk betrekking heeft, zowel op zichzelf beschouwd, als in verband
met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd zijn met redelijke
eisen van welstand.
Artikel 12b, eerste lid, van de Woningwet bepaalt, voor zover hier van belang, dat de
welstandscommissie haar advies slechts baseert op de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste
lid, onderdeel a.
3. Perceel [nummer 1] is gelegen in een gebied waarvoor beheersverordening “Eeserwold” (hierna: de beheersverordening) geldt. Perceel [nummer 1] heeft hierin de bestemming “woondoeleinden 1”. De van toepassing zijnde planregels zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
Het beeldkwaliteitsplan Eeserwold is op 14 juni 2005 door de raad van de gemeente Steenwijkerland vastgesteld. Perceel [nummer 1] is in dat beeldkwaliteitsplan gelegen binnen deelgebied Eeser Landgoed. De voor dat deelgebied geldende uitgangspunten zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
Besluitvorming
4. Bij aanvraag van 27 november 2019 heeft de aannemer verweerder verzocht hem een omgevingsvergunning te verlenen voor het bouwen van een woning op perceel [nummer 1] . Deze aanvraag ziet op de activiteit ‘bouwen’ als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo.
5. In primair besluit A heeft verweerder de gevraagde omgevingsvergunning voor de activiteit ‘bouwen’ verleend.
6. In het besluit van 26 november 2020 heeft verweerder, voor zover hier van belang, het hiertegen gerichte bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
7. Bij aanvraag van 12 juli 2021 heeft Nogarede verweerder verzocht hem een omgevingsvergunning te verlenen voor het gewijzigd uitvoeren van het vergunde bouwplan.
8. In primair besluit B heeft verweerder de gevraagde omgevingsvergunning verleend. Deze omgevingsvergunning ziet eveneens op de activiteit ‘bouwen’. Verweerder heeft zich hierbij op standpunt gesteld dat de weigeringsgronden als bedoeld in artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo niet van toepassing zijn, zodat hij de omgevingsvergunning moet verlenen. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft verweerder het navolgende aangevoerd.
8.1.
In artikel 18 van de beheersverordening zijn algemene regels opgenomen waarin een koppeling is gemaakt met het beeldkwaliteitsplan Eeserwold. Dit beeldkwaliteitsplan maakt ook deel uit van de welstandsnota. Hierdoor zijn de criteria die bedoeld zijn om te dienen als uitgangspunt voor een individuele welstandstoetsing op basis van artikel 2.10, eerste lid, onder d, van de Wabo, ook opgenomen in de algemeen verbindende voorschriften van de beheersverordening. Deze criteria dienen dus ook als toetsingskader op basis van artikel 2.10, eerste lid, onder c, van de Wabo.
8.2.
Wat betreft de toetsing aan de beheersverordening heeft verweerder zich, voor zover hier van belang, op het standpunt gesteld dat het bouwplan voldoet aan artikel 18, lid II, onder 1 en 4, van de beheersverordening. Dit blijkt uit het advies van de gecombineerde welstands- en monumentencommissie ‘Het Oversticht’ (hierna: de welstandscommissie) van 17 september 2021, waarbij het bouwplan aan alle uitgangspunten van het beeldkwaliteits-plan is getoetst. Ook voldoet het bouwplan aan de bouwregels, neergelegd in artikel 3 van de beheersverordening.
Verweerder heeft geconcludeerd dat het bouwplan niet in strijd is met de regels van de beheersverordening, zodat de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 2.10, eerste lid, onder c, van de Wabo niet van toepassing is.
8.3.
Volgens verweerder heeft hij zijn standpunt - inhoudende dat het bouwplan voldoet aan redelijke eisen van welstand - mogen baseren op het advies van de welstandscommissie van 17 september 2021. Bij deze welstandstoetsing is het bouwplan aan alle uitgangspunten uit het beeldkwaliteitsplan getoetst. Hierbij heeft de welstandscommissie aangegeven dat het voldoen aan de criteria en uitgangspunten van het beeldkwaliteitsplan betekent dat het bouwplan voldoet aan redelijke eisen van welstand. Bepaalde aanpassingen zouden (misschien) de basiskwaliteit kunnen versterken, maar die aanpassingen kunnen niet worden geëist als er al wordt voldaan aan redelijke eisen van welstand.
Verweerder heeft geconcludeerd dat het bouwplan niet in strijd is met redelijke eisen van welstand, zodat de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 2.10, eerste lid, onder d, van de Wabo niet van toepassing is.
Omvang van het voorliggende geschil
9. Ter zitting heeft gemachtigde van eiser meegedeeld dat het beroep, voor zover ingediend door [naam 3] en [naam 4] , wordt ingetrokken. Daarom resteert enkel het beroep voor zover ingediend door eiser.
10. Eiser heeft geen bezwaar gemaakt tegen primair besluit B, waarbij verweerder aan [naam 1] een omgevingsvergunning heeft verleend voor het wijzigen van het vergunde bouwplan. Ter zitting heeft eiser meegedeeld dat hij veronderstelt dat artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) van toepassing is, zodat het instellen van bezwaar niet nodig is. Ook verweerder is hiervan uitgegaan.
De rechtbank onderschrijft dit standpunt van eiser en verweerder niet. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) volgt dat een besluit tot wijziging van een besluit op aanvraag alleen een besluit als bedoeld in artikel 6:19, eerste lid, van de Awb is indien dat wijzigingsbesluit op dezelfde aanvraag als het oorspronkelijke besluit is gebaseerd. Een nader besluit, gebaseerd op een nieuwe aanvraag, kan evenwel toch als een besluit als bedoeld in artikel 6:19, eerste lid, van de Awb worden aangemerkt als een nieuwe aanvraag niet nodig was. Dit is aan de orde als sprake is van een wijziging van ondergeschikte aard. De rechtbank verwijst als voorbeeld naar de uitspraak van 9 februari 2005, ECLI:NL:RVS:2005:AS5479. In deze zaak is sprake van een aanmerkelijk verschil tussen beide bouwplannen. Zo is het gewijzigde bouwplan kleiner, zijn de gevels afwijkend (onder andere door aanpassing van de raampartijen) en wordt de carport niet gerealiseerd. Hierdoor is artikel 6:19 van de Awb niet van toepassing op dit geschil.
Dit is partijen voorgehouden ter zitting. Met het oog op finale geschilbeslechting heeft de rechtbank partijen voorgesteld om het gewijzigde bouwplan toch mee te nemen in deze procedure en uit te gaan van een door eiser ingesteld rechtstreeks beroep tegen primair besluit B. Eiser en verweerder hebben hiermee ingestemd.
Hierdoor is het beroep van eiser, gericht tegen de beslissing op bezwaar van 26 november 2020, mede gericht tegen primair besluit B van 17 september 2021.
Het beroep van eiser, voor zover gericht tegen het besluit van 26 november 2020
11. Het besluit van 26 november 2020 ziet op het in bezwaar handhaven van het op 25 maart 2020 vergunde bouwplan (primair besluit A). Dit bouwplan wordt niet meer uitgevoerd. Het procesbelang van eiser met betrekking tot dit besluit is daarom komen te vervallen.
Het beroep van eiser is in zoverre niet-ontvankelijk.
Het beroep van eiser, voor zover gericht tegen het besluit van 17 september 2021
12. Eiser stelt dat het bouwplan zowel in strijd is met de beheersverordening als in strijd is met redelijke eisen van welstand. De gevraagde omgevingsvergunning had daarom moeten worden geweigerd, gelet op het bepaalde in artikel 2.10, eerste lid, onder c en d, van de Wabo.
De rechtbank zal de twee aangevoerde weigeringsgronden hierna bespreken.
Is het bouwplan in strijd met de beheersverordening?
13. Eiser stelt dat het onduidelijk is of het vergunde bouwplan voldoet aan de in artikel 3.2, onder g en i, van de beheersverordening neergelegde (bouw)eisen. De bouwtekeningen geven hierover geen uitsluitsel. Verder stelt eiser dat het vergunde bouwplan niet voldoet aan de in artikel 3.2, onder h, van de beheersverordening opgenomen eis dat de afstand tussen het hoofdgebouw tot een erfgrens niet minder dan 10 meter mag bedragen. Deze afstand bedraagt immers slechts 7 meter, ervan uitgaande dat het gehele bouwplan is aan te merken als één hoofdgebouw, gelet op de definitie hiervan, neergelegd in artikel 1.27 van de beheersverordening.
14. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
14.1.
Deze beroepsgrond is gericht tegen het aanvankelijke bouwplan van 25 maart 2020, dat in dit geschil niet aan de orde komt. De rechtbank zal deze beroepsgronden beoordelen met betrekking tot het thans voorliggende bouwplan van 17 september 2021.
Dit bouwplan bestaat uit een woning met een goothoogte van circa 5,8 meter en een nokhoogte van circa 10 meter. Deze woning is door middel van een terugspringend tussenlid (plat dak, oppervlakte circa 12,6 m², hoogte 2,9 meter, functie bijkeuken) verbonden aan een (eveneens terugspringende) berging (goothoogte 2,9 meter, nokhoogte 4,82 meter). Naar het oordeel van de rechtbank zijn dit tussenlid en de berging door hun ligging (onderling terugspringend en terugspringend ten opzichte van de woning), hun afwijkende constructie ten opzichte van de woning en de geringere afmetingen ten opzichte van de woning, aan te merken als bijgebouwen in de zin van artikel 1.14 van de beheersverordening. De woning is het hoofdgebouw in de zin van artikel 1.27 van de beheersverordening.
14.2.
De kortste afstand tussen het hoofdgebouw (de woning) tot aan de grens van het eigen perceel bedraagt 10 meter. Tussen deze grens en de verharding van de weg liggen een brede berm en een wadi. De totale afstand tussen het hoofdgebouw en de verharding van de openbare weg bedraagt daardoor circa 23 meter. Hierdoor wordt er voldaan aan de in artikel 3.2, onder g, van de beheersverordening opgenomen afstandseis van ten minste 15 meter.
14.3.
De afstand van het hoofdgebouw (de woning) tot aan de zijdelingse perceelsgrens bedraagt 17,6 meter. Hierdoor wordt er voldaan aan de in artikel 3.2, onder h, van de beheersverordening opgenomen afstandseis van ten minste 10 meter.
14.4.
Bij de woning worden een tussenlid (bijkeuken), een berging en een erker gerealiseerd. De totale oppervlakte is minder dan 100 m². Hierdoor wordt er voldaan aan de in artikel 3.2, onder i, van de beheersverordening opgenomen oppervlakte-eis van maximaal 100 m².
14.5.
De in dit kader aangevoerde beroepsgronden slagen niet.
15. Eiser stelt dat in artikel 18, lid II, onder 1, van de beheersverordening een koppeling is gemaakt met het beeldkwaliteitsplan. Door deze koppeling moet er indringend (voluit/volledig) aan het beeldkwaliteitsplan worden getoetst in het kader van artikel 2.10, eerste lid, onder c, van de Wabo. De toets die verweerder heeft uitgevoerd betreft feitelijk niet meer dan een welstandstoetsing. Deze toetsing, neergelegd in artikel 2.10, eerste lid, onder d, van de Wabo, is een niet-indringende toets. Er wordt immers enkel geoordeeld of een bouwplan voldoet aan
redelijkeeisen van welstand. De vereiste indringende/volle toets van het bouwplan aan de criteria van het beeldkwaliteitsplan is niet uitgevoerd. Hierdoor kan niet worden gesteld dat het bouwplan in overeenstemming is met artikel 18, lid II, onder 1 en 4, van de beheersverordening, aldus eiser.
16. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
16.1.
De Afdeling heeft in een recente uitspraak geoordeeld of en hoe een inrichtings- en beeldkwaliteitsplan (in die uitspraak verder ‘inrichtingsplan’ genoemd) kan fungeren als toetsingskader voor omgevingsvergunningen voor de activiteit ‘bouwen’. Dit betreft de uitspraak van 3 november 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2444. In die uitspraak staat dat, naast de verplichte toetsing aan de planregels, mede aan een van het bestemmingsplan deel uitmakend inrichtings- of inpassingsplan betekenis kan toekomen als toetsingskader voor een aanvraag om omgevingsvergunning voor het bouwen. Daarvoor is vereist dat het inrichtings- of inpassingsplan voldoende concreet en duidelijk is. Daarnaast is vereist dat zo’n inrichtings- of inpassingsplan via de planregels tot onderdeel van de toetsingsnormen wordt gemaakt. De Afdeling oordeelde in die zaak dat het inrichtingsplan als geheel onvoldoende concreet en duidelijk is om te dienen als zelfstandig toetsingskader naast de regels in het bestemmingsplan, waarin de bebouwingseisen exact zijn weergegeven.
De rechtbank zal hierna deze rechtspraak toepassen op het voorliggende geschil.
16.2.
In artikel 18, aanhef, van de beheersverordening staat dat de algemene regels in dit artikel van toepassing zijn naast, onder meer, artikel 3. In artikel 18, lid II, onder 1, van de beheersverordening staat dat de invulling van dit plangebied dient aan te sluiten bij, onder meer, de voor de deelgebieden vastgelegde beeldkwaliteit. Gelet op dit samenspel is de rechtbank van oordeel dat het beeldkwaliteitsplan via de regels van de beheersverordening tot onderdeel van de toetsingsnormen is gemaakt.
Dit oordeel wil echter niet meer zeggen dan dat een aanvraag in beginsel aan het beeldkwaliteitsplan moet worden getoetst, gewoon omdat in de regels van de beheersverordening is vastgelegd dat daaraan moet zijn voldaan. Of ook in concreto het beeldkwaliteitsplan als toetsingsnorm uitwerkt, is afhankelijk van de mate van concreetheid van de tekst ervan. De tekst moet immers voldoende concreet en duidelijk zijn om als toetsingskader voor een aanvraag om omgevingsvergunning voor het bouwen te kunnen dienen.
16.3.
In deze zaak heeft eiser aanvankelijk verwezen naar de door hem overgelegde contra-expertise van Woudstra. Deze contra-expertise ziet op het bouwplan dat is vergund op 25 maart 2020 en dat niet meer zal worden uitgevoerd. Ter zitting heeft Woudstra desgevraagd meegedeeld dat het gewijzigde bouwplan aan hem is voorgelegd en dat hij zijn standpunt - inhoudende dat het bouwplan niet dan wel onvoldoende voldoet aan de stijlkenmerken van de classicistische architectuur - handhaaft.
De rechtbank constateert dat partijen van mening verschillen of, en zo ja in welke mate, de architectonische stijl van het bouwplan kan worden geduid als ‘classicistische architectuur’.
Naar het oordeel van de rechtbank is het in het beeldkwaliteitsplan opgenomen uitgangspunt ‘Architectonische stijl: classicistische architectuur, symmetrisch van opbouw met een klassieke detaillering en maatvoering’ onvoldoende concreet en duidelijk om daarin een zelfstandig toetsingskader te zien. De termen ‘classicistische architectuur’, ‘symmetrisch’ en ‘klassiek’ zijn immers niet gedefinieerd in het beeldkwaliteitsplan en bovendien is de invulling van deze termen voor meerderlei uitleg vatbaar. Dit is ook gebleken in deze zaak, waarbij de invulling van deze termen noodgedwongen is overgelaten aan architecten. De mate waarin het bouwplan voldoet aan de stijlkenmerken van de classicistische architectuur en of dit voldoende is om te kunnen stellen dat de architectonische stijl van het bouwplan classicistisch is, wordt door de architecten verschillend beoordeeld.
Vanwege deze onduidelijkheid en geringe concreetheid, kan in het kader van de toetsing aan de beheersverordening (als bedoeld in artikel 2.10, eerste lid, onder c, van de Wabo) niet worden getoetst aan het uitgangspunt ‘Architectonische stijl’, zoals opgenomen in het beeldkwaliteitsplan.
16.4.
De in dit kader aangevoerde beroepsgronden slagen niet.
17. Gelet op vorenstaande is het bouwplan niet in strijd met de door eiser aangevoerde regels van de beheersverordening. De weigeringsgrond, neergelegd in artikel 2.10, eerste lid, onder c, van de Wabo, is niet van toepassing.
Is het bouwplan in strijd met redelijke eisen van welstand?
18. Eiser stelt dat het bouwplan niet voldoet aan redelijke eisen van welstand. Woudstra heeft ter zitting gereageerd op het welstandsadvies van 17 september 2021. Woudstra heeft aangevoerd dat hij zijn eerdere standpunt handhaaft. Dit betreft zijn conclusie dat het bouwplan niet dan wel onvoldoende voldoet aan de stijlkenmerken van de classicistische architectuur. Verder heeft Woudstra opgemerkt dat het hem bevreemdt dat er geen architectonische aanpassingen kunnen worden geëist als een bouwplan voldoet aan redelijke eisen van welstand, zoals de welstandscommissie in haar advies heeft aangegeven. Volgens Woudstra was dat in het verleden, toen de kavels werden uitgegeven door de vorige projectontwikkelaar, geen probleem.
19. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
19.1.
Hoewel verweerder niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij hem berust, mag hij op dat advies afgaan, nadat hij is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Deze verplichting is neergelegd in artikel 3:9 van de Awb. Het overnemen van een welstandsadvies behoeft in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders indien de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies van een andere deskundig te achten persoon of instantie heeft overgelegd dan wel concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht. Dit is vaste rechtspraak.
19.2.
In deze zaak heeft eiser verwezen naar het standpunt van Woudstra, meegedeeld ter zitting. Dit standpunt houdt in dat het bouwplan niet, dan wel onvoldoende, voldoet aan de stijlkenmerken van de classicistische architectuur.
De rechtbank stelt vast dat de welstandscommissie het bouwplan heeft getoetst aan de welstandsnota, vastgesteld in 2004. De uitgangspunten van het beeldkwaliteitsplan zijn in deze welstandsnota opgenomen als (specifieke) criteria. De welstandscommissie heeft in haar advies van 17 september 2021 inzichtelijk aan deze criteria getoetst. Deze wijze van toetsing is in overeenstemming met artikel 2.10, eerste lid, onder d, van de Wabo in samenhang met artikel 12a, eerste lid, onder a, en artikel 12b, eerste lid, van de Woningwet.
De wijze waarop Woudstra bouwplannen toetst, volgt uit de contra-expertise die hij op 26 augustus 2020 heeft opgesteld met betrekking tot het aanvankelijke bouwplan. Daaruit blijkt dat Woudstra niet heeft getoetst of er wordt voldaan aan de criteria van de welstandsnota maar of, naar zijn mening, de architectuur van het bouwplan kan worden getypeerd als (neo)classicistisch. Dat Woudstra’s toetsing verder gaat dan toetsing aan de uitgangspunten van het beeldkwaliteitsplan, neergelegd als criteria in de welstandsnota, blijkt tevens uit de reactie van de welstandscommissie op deze contra-expertise, gedateerd 24 september 2020. Zo heeft de welstandscommissie onder meer aangegeven dat de door Woudstra genoemde aspecten (materiaal van de kozijnen, type dakpannen en het metselwerkverband) niet zijn voorgeschreven in het beeldkwaliteitsplan.
Omdat de wijze van toetsing door de welstandscommissie, anders dan de toetsing door Woudstra, in overeenstemming is met de wettelijk voorgeschreven welstandstoetsing (neergelegd in artikel 12b, eerste lid, van de Woningwet), oordeelt de rechtbank dat verweerder zijn standpunt over welstand heeft kunnen baseren op het advies van de welstandscommissie.
19.3.
Ten aanzien van de stelling van eiser, in navolging van Woudstra, dat er in het verleden ‘zwaarder’ werd getoetst door de welstandscommissie, overweegt de rechtbank het volgende.
Uit de stukken en de gegeven toelichting ter zitting blijkt dat de welstandscriteria, neergelegd in het beeldkwaliteitsplan (en vervolgens opgenomen in de welstandsnota), niet zijn gewijzigd. Het in het (recente) verleden moeten voldoen aan zwaardere architectonische eisen dan wat op basis van het beeldkwaliteitsplan kon worden geëist, was gelegen in het feit dat de toenmalige projectontwikkelaar civielrechtelijk deze zwaardere architectonische eisen stelde. Woudstra was destijds projectarchitect voor de deelgebieden Eeser Landgoed en Eeser Buiten. Hij toetste in een voortoets de bouwplannen voor deze twee deelgebieden. Indien een bouwplan niet werd goedgekeurd door Woudstra, weigerde de projectontwikkelaar de kavel aan de betrokken persoon te verkopen. Pas nadat Woudstra in deze voortoets het bouwplan had goedgekeurd, werd een aanvraag om een omgevingsvergunning bij verweerder ingediend. Deze projectontwikkelaar is niet meer in beeld. De kavels worden nu door een andere projectontwikkelaar verkocht. Deze stelt geen zwaardere architectonische eisen aan de gegadigden voor een bouwkavel.
Dat deze voortoets met zwaardere architectonische eisen door verweerder werd gefaciliteerd, is de rechtbank niet gebleken. Het enkele feit dat de toenmalige projectontwikkelaar een verkoopbrochure heeft gepresenteerd op een informatieavond en dat een wethouder op deze bijeenkomst aanwezig was, is hiervoor onvoldoende. Ook heeft verweerder deze veronderstelling bestreden.
19.4.
De in dit kader aangevoerde beroepsgronden slagen niet.
20. Gelet op vorenstaande is het bouwplan niet in strijd met redelijke eisen van welstand. De weigeringsgrond, neergelegd in artikel 2.10, eerste lid, onder d, van de Wabo, is niet van toepassing.
21. Het beroep is ongegrond.
Conclusie
22. Het beroep van eiser, voor zover gericht tegen de beslissing op bezwaar van 26 november 2020, is niet-ontvankelijk.
Het beroep van eiser, voor zover gericht tegen het besluit van 17 september 2021 (primair besluit B), is ongegrond.
23. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep van eiser, voor zover gericht tegen de beslissing op bezwaar van 26 november 2020, niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep van eiser, voor zover gericht tegen het besluit van 17 september 2021, ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J.B. Cornelissen, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.E.M. Lever, griffier, op
De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende donderdag na deze datum.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.
BIJLAGE

Beheersverordening Eeserwold

Artikel 1 Begripsbepalingen
1.14
bijgebouw
een met het hoofdgebouw verbonden of daarvan vrijstaand gebouw dat ten dienste staat van het hoofdgebouw en door zijn ligging, constructie of afmetingen ondergeschikt is aan het op hetzelfde perceel gelegen hoofdgebouw.
1.27
hoofdgebouw
een gebouw, dat gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt.
1.42
uitbouw
de vergroting van een bestaande ruimte in een woning.
Artikel 3 Woondoeleinden 1
3.2
Bouwregels
Op of in de in lid 1 bedoelde gronden mogen uitsluitend in de bestemming passende bouwwerken worden gebouwd onder de volgende voorwaarden:
g. de afstand van hoofdgebouwen tot aan de rand verharding van de openbare weg mag niet minder dan 15 m bedragen;
h. de afstand van hoofdgebouwen tot een erfgrens mag niet minder dan 10 m bedragen;
i. bij een woning mogen aan- en uitbouwen en/of bijgebouwen worden gebouwd tot een maximum van 100 m² per bouwperceel;
Artikel 18 Algemene regels
In dit artikel worden algemene regels gegeven die van toepassing zijn naast de artikelen 3 t/m 14.
I. Doelstellingen
(…).
II. Ruimtelijk
1. De invulling van het plangebied dient aan te sluiten bij het Stedenbouwkundig plan voor dit gebied en de daarin beschreven deelgebieden en daarvoor vastgelegde beeldkwaliteit.
2 en 3. (…).
4. Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening is een beeldkwaliteitsplan opgesteld. Dit beeldkwaliteitsplan maakt deel uit van de welstandsnota en bevat de kwalitatieve aspecten van het plangebied. Bij de realisering van het plan is het beeldkwaliteitsplan richtinggevend.

Beeldkwaliteitsplan Eeserwold

1. Eeser Landgoed
Uitgangspunten
- Architectonische stijl
- classicistische architectuur, symmetrisch van opbouw met een klassieke detaillering en maatvoering
- Hoofdvorm
- één of meer bouwlagen met kap
- dakhelling, zie plankaart bestemmingsplan
- Materiaal- en kleurgebruik
- gevels rood/bruine/paarse baksteen of lichte stuc, kozijnen wit
- hekken langs tuinen
- Dakgoothoogte
- zie bouwvoorschriften bestemmingsplan
- Bijzonderheden
- gemetselde schoorstenen, beeldbepalende kroonlijst in lichte kleur
- raampartijen verticaal
- beeldbepalende centrale ingangspartij
- bijgebouwen worden ook in classicistische stijl uitgevoerd
- erfafscheidingen openbaar-privaat: hagen en smeedijzeren hekken, indeling hekken met verticale stijlen
- mogelijkheid bijgebouwen voor de voorgevel te plaatsen
- een tuin- en inrichtingsplan (inclusief eventuele hekken) wordt bij het bouwplan geleverd