8.3.Volgens verweerder heeft hij zijn standpunt - inhoudende dat het bouwplan voldoet aan redelijke eisen van welstand - mogen baseren op het advies van de welstandscommissie van 17 september 2021. Bij deze welstandstoetsing is het bouwplan aan alle uitgangspunten uit het beeldkwaliteitsplan getoetst. Hierbij heeft de welstandscommissie aangegeven dat het voldoen aan de criteria en uitgangspunten van het beeldkwaliteitsplan betekent dat het bouwplan voldoet aan redelijke eisen van welstand. Bepaalde aanpassingen zouden (misschien) de basiskwaliteit kunnen versterken, maar die aanpassingen kunnen niet worden geëist als er al wordt voldaan aan redelijke eisen van welstand.
Verweerder heeft geconcludeerd dat het bouwplan niet in strijd is met redelijke eisen van welstand, zodat de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 2.10, eerste lid, onder d, van de Wabo niet van toepassing is.
Omvang van het voorliggende geschil
9. Ter zitting heeft gemachtigde van eiser meegedeeld dat het beroep, voor zover ingediend door [naam 3] en [naam 4] , wordt ingetrokken. Daarom resteert enkel het beroep voor zover ingediend door eiser.
10. Eiser heeft geen bezwaar gemaakt tegen primair besluit B, waarbij verweerder aan [naam 1] een omgevingsvergunning heeft verleend voor het wijzigen van het vergunde bouwplan. Ter zitting heeft eiser meegedeeld dat hij veronderstelt dat artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) van toepassing is, zodat het instellen van bezwaar niet nodig is. Ook verweerder is hiervan uitgegaan.
De rechtbank onderschrijft dit standpunt van eiser en verweerder niet. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) volgt dat een besluit tot wijziging van een besluit op aanvraag alleen een besluit als bedoeld in artikel 6:19, eerste lid, van de Awb is indien dat wijzigingsbesluit op dezelfde aanvraag als het oorspronkelijke besluit is gebaseerd. Een nader besluit, gebaseerd op een nieuwe aanvraag, kan evenwel toch als een besluit als bedoeld in artikel 6:19, eerste lid, van de Awb worden aangemerkt als een nieuwe aanvraag niet nodig was. Dit is aan de orde als sprake is van een wijziging van ondergeschikte aard. De rechtbank verwijst als voorbeeld naar de uitspraak van 9 februari 2005, ECLI:NL:RVS:2005:AS5479. In deze zaak is sprake van een aanmerkelijk verschil tussen beide bouwplannen. Zo is het gewijzigde bouwplan kleiner, zijn de gevels afwijkend (onder andere door aanpassing van de raampartijen) en wordt de carport niet gerealiseerd. Hierdoor is artikel 6:19 van de Awb niet van toepassing op dit geschil. Dit is partijen voorgehouden ter zitting. Met het oog op finale geschilbeslechting heeft de rechtbank partijen voorgesteld om het gewijzigde bouwplan toch mee te nemen in deze procedure en uit te gaan van een door eiser ingesteld rechtstreeks beroep tegen primair besluit B. Eiser en verweerder hebben hiermee ingestemd.
Hierdoor is het beroep van eiser, gericht tegen de beslissing op bezwaar van 26 november 2020, mede gericht tegen primair besluit B van 17 september 2021.
Het beroep van eiser, voor zover gericht tegen het besluit van 26 november 2020
11. Het besluit van 26 november 2020 ziet op het in bezwaar handhaven van het op 25 maart 2020 vergunde bouwplan (primair besluit A). Dit bouwplan wordt niet meer uitgevoerd. Het procesbelang van eiser met betrekking tot dit besluit is daarom komen te vervallen.
Het beroep van eiser is in zoverre niet-ontvankelijk.
Het beroep van eiser, voor zover gericht tegen het besluit van 17 september 2021
12. Eiser stelt dat het bouwplan zowel in strijd is met de beheersverordening als in strijd is met redelijke eisen van welstand. De gevraagde omgevingsvergunning had daarom moeten worden geweigerd, gelet op het bepaalde in artikel 2.10, eerste lid, onder c en d, van de Wabo.
De rechtbank zal de twee aangevoerde weigeringsgronden hierna bespreken.
Is het bouwplan in strijd met de beheersverordening?
13. Eiser stelt dat het onduidelijk is of het vergunde bouwplan voldoet aan de in artikel 3.2, onder g en i, van de beheersverordening neergelegde (bouw)eisen. De bouwtekeningen geven hierover geen uitsluitsel. Verder stelt eiser dat het vergunde bouwplan niet voldoet aan de in artikel 3.2, onder h, van de beheersverordening opgenomen eis dat de afstand tussen het hoofdgebouw tot een erfgrens niet minder dan 10 meter mag bedragen. Deze afstand bedraagt immers slechts 7 meter, ervan uitgaande dat het gehele bouwplan is aan te merken als één hoofdgebouw, gelet op de definitie hiervan, neergelegd in artikel 1.27 van de beheersverordening.
14. De rechtbank overweegt hierover het volgende.