200402217/1.
Datum uitspraak: 9 februari 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
1. het college van burgemeester en wethouders van Terneuzen,
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 5 februari 2004 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Terneuzen.
Bij besluit van 12 juni 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Terneuzen (hierna: het college) aan [vergunninghouder] bouwvergunning verleend voor een aanbouw aan en het wijzigen van de gevels van het pand [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 13 september 2002 heeft het college aan [vergunninghouder] bouwvergunning verleend voor het gewijzigd uitvoeren van het bouwplan waarvoor de bouwvergunning van 12 juni 2002 is verleend.
Bij besluit van 1 oktober 2002 heeft het college het tegen het besluit van 12 juni 2002 door [appellant sub 2] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 7 mei 2003 heeft het college het tegen het besluit van 13 september 2002 door [appellant sub 2] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 5 februari 2004, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Middelburg (hierna: de rechtbank) de tegen de besluiten van 1 oktober 2002 en 7 mei 2003 door [appellant sub 2] ingestelde beroepen gegrond verklaard en de bestreden beslissingen op bezwaar vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief van 10 maart 2004, bij de Raad van State ingekomen op 17 maart 2004, en [appellant sub 2] bij brief van 16 maart 2004, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. Het college heeft zijn hoger beroep aangevuld bij brief van 13 april 2004. [appellant sub 2] heeft zijn hoger beroep aangevuld bij brief van 20 april 2004. Deze brieven zijn aangehecht.
Het college heeft gereageerd bij brief van 18 mei 2004 en [appellant sub 2] heeft gereageerd bij brief van 24 mei 2004. [vergunninghouder] heeft gereageerd bij brief van 14 mei 2004.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 augustus 2004, waar het college, vertegenwoordigd door A.M. Arens, ambtenaar van de gemeente, en [appellant sub 2] in persoon, bijgestaan door mr. F.C.M. van Gurp, advocaat te Goes, zijn verschenen. Voorts is verschenen [vergunninghouder].
2.1. Het bouwplan waarvoor de bouwvergunning van 12 juni 2002 is verleend voorziet blijkens de daarvan deel uitmakende bouwtekening onder meer in een gedeeltelijke uitbouw van de kelder aan achterzijde van de woning – die ter plaatse tengevolge van het sterk aflopende perceel bovengronds is gesitueerd – met een dakterras/balkon dat aansluit aan en toegankelijk is vanuit de op de begane grond gelegen woonkamer. Bij een bij de gemeente op 30 augustus 2002 ingekomen aanvraag heeft [vergunninghouder] het college verzocht om een bouwvergunning voor het gewijzigd uitvoeren van het bouwplan waarvoor de bouwvergunning van 12 juni 2002 is verleend. Blijkens de daarbij gevoegde tekening betreft die gewijzigde uitvoering een uitbouw van de kelder en woonkamer aan de achterzijde van de woning, alsmede de plaatsing van een buitentrap die vanuit de woonkamer toegang biedt tot de lager gelegen achtertuin. Bij besluit van 13 september 2002 heeft het college de gevraagde bouwvergunning verleend.
2.2. Het college betoogt met recht dat de rechtbank het besluit van 13 september 2002 ten onrechte heeft aangemerkt als een besluit als bedoeld in artikel 6:18, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). Nu het tweede bouwplan, waarvoor bij besluit van 13 september 2002 op een daartoe strekkende aanvraag vergunning is verleend, aanmerkelijk van het eerste verschilt, is geen sprake van een situatie als bedoeld in dat artikel. Anders dan de rechtbank heeft geoordeeld heeft het college de op die aanvraag verleende bouwvergunning dan ook terecht niet betrokken bij zijn beslissing op de bezwaren tegen het besluit van 12 juni 2002. Voor doorzending aan de rechtbank van het door [appellant sub 2] ingediende bezwaarschrift tegen het besluit van 13 september 2002 ter behandeling als beroepschrift bestond evenmin reden. De rechtbank heeft gelet hierop de beslissingen op bezwaar ten onrechte vernietigd wegens strijd met de artikelen 6:18 en 6:19 van de Awb.
2.3. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De Afdeling zal, doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, de beroepen van [appellant sub 2] zelf afdoen.
Het beroep tegen het besluit van 1 oktober 2002
2.4. Het perceel heeft ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Bebouwde Kom Sas van Gent” de bestemming “Detailhandel (D)”.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de planvoorschriften mogen de gronden met de bestemming detailhandel uitsluitend worden gebruikt voor de vestiging van detailhandelsbedrijven alsmede voor naar aard en omvang daarmee vergelijkbare vestigingen voor de verrichtingen van diensten aan of ten gerieve van het publiek.
Ingevolge artikel 9, tweede lid, van de planvoorschriften mogen op deze gronden uitsluitend worden gebouwd:
a. niet voor bewoning bestemde gebouwen ten behoeve van het in lid 1 toegestane gebruik;
b. per bedrijf ten hoogste één dienstwoning;
c. andere bouwwerken ten behoeve van het in lid 1 toegestane gebruik.
Ingevolge artikel 9, derde lid, van de planvoorschriften moeten de gebouwen worden gebouwd met inachtneming van de bepaling dat een dienstwoning geen grotere oppervlakte dan 200 m² en geen grotere inhoud dan 750 m³ mag hebben.
2.5. In beroep voert [appellant sub 2] tevergeefs aan dat het college de verleende bouwvergunning had moeten herroepen omdat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan. Anders dat hij betoogt kan het daarin voorziene dakterras/balkon niet worden aangemerkt als een niet tot de dienstwoning behorend ander bouwwerk in de zin van voormeld artikel 9, tweede lid, onder c, dat niet strekt ten behoeve van het ingevolge het eerste lid van dat artikel toegestane gebruik. Naar het oordeel van de Afdeling maakt het dakterras/balkon deel uit van het overeenkomstig de planvoorschriften in gebruik zijnde hoofdgebouw en kan het niet worden aangemerkt als een zelfstandig bouwwerk. Het college heeft gelet hierop terecht geoordeeld dat het bestemmingsplan zich niet tegen het in het bouwplan voorziene dakterras/balkon verzet.
2.6. [appellant sub 2] kan niet worden gevolgd in zijn betoog dat het college heeft miskend dat het bouwplan in strijd is met redelijke eisen van welstand. Tegenover het positieve advies van de welstandscommissie van 30 mei 2002 heeft [appellant sub 2] geen andersluidend deskundigenadvies gesteld. Nu niet is gebleken van een gebrekkige totstandkoming van dat advies bestaat er geen grond voor het oordeel dat het college dat niet aan zijn welstandsoordeel ten grondslag heeft mogen leggen.
2.7. Het beroep tegen het besluit van 1 oktober 2002 is ongegrond.
Het beroep tegen het besluit van 7 mei 2003
2.8. Ingevolge artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar of beroepschrift zes weken.
Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na de afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener niet in verzuim is geweest.
2.9. De Afdeling stelt voorop dat de rechter ambtshalve dient te treden in de vraag of een bestuursorgaan het tegen een besluit gemaakt bezwaar terecht ontvankelijk heeft geacht.
2.10. Het besluit van 13 september 2002 is overeenkomstig artikel 3:41, eerste lid, van de Awb bekendgemaakt door toezending daarvan aan [vergunninghouder] op 19 september 2002. Appellant heeft eerst bij brief van 14 november 2002, na afloop van de bezwaartermijn, tegen dat besluit bezwaar gemaakt. Niet is gebleken van omstandigheden op grond waarvan kan worden geoordeeld dat [appellant sub 2] ten aanzien van die termijnoverschrijding niet in verzuim is geweest. De Afdeling neemt daarbij in aanmerking dat de bouwvergunning blijkens de stukken, met vermelding van de datum van verzending ervan aan de aanvrager, is gepubliceerd in het Zeeuws-Vlaams Advertentieblad van 11 oktober 2002, waarbij voorts is vermeld dat bezwaar kon worden gemaakt binnen zes weken na verzending van het besluit. Het college heeft het bezwaar van [appellant sub 2] tegen het besluit van 13 september 2002 derhalve ten onrechte ontvankelijk geacht.
2.11. Het beroep is gegrond. Het besluit van 7 mei 2003 dient te worden vernietigd. De Afdeling zal, zelf voorziende, het tegen het besluit van 13 september 2002 door [appellant sub 2] gemaakte bezwaar alsnog niet-ontvankelijk verklaren.
2.12. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Terneuzen gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 5 februari 2004, Awb 02/631 en 03/377;
III. verklaart het door [appellant sub 2] bij de rechtbank ingestelde beroep tegen het besluit van 1 oktober 2002 ongegrond;
IV. verklaart het door [appellant sub 2] bij de rechtbank ingestelde beroep tegen het besluit van 7 mei 2003 gegrond;
V. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Terneuzen van 7 mei 2003, 2003/REO/17;
VI. verklaart het door[appellant sub 2] tegen het besluit van 13 september 2002 gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk;
VII. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit van 7 mei 2003;
VIII. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Terneuzen in de door [appellant sub 2] in verband met de behandeling van het hoger beroep en het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 1324,92, waarvan € 1288,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de gemeente Terneuzen te worden betaald aan [appellant sub 2];
IX. gelast dat de gemeente Terneuzen aan [appellant sub 2] het door hem voor de behandeling van het hoger beroep en het beroep betaalde griffierecht (€ 116,00 + € 205,00= € 321,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Willems, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk w.g. Willems
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 februari 2005