ECLI:NL:RBOVE:2022:3781

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
15 december 2022
Publicatiedatum
15 december 2022
Zaaknummer
08/002138-22 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dood door schuld en zwaar lichamelijk letsel door schuld door onvoorzichtig gebruik van klaphamer met explosief poeder

Op 15 december 2022 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 38-jarige man, die op oudejaarsdag 2021 in Haaksbergen een klaphamer heeft gebruikt, waardoor een explosie plaatsvond. Deze explosie resulteerde in de dood van een 12-jarige jongen, [slachtoffer 1], en zwaar lichamelijk letsel bij een 11-jarige jongen, [slachtoffer 2]. De rechtbank oordeelde dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en nalatig heeft gehandeld door de klaphamer te gebruiken in de nabijheid van omstanders, waaronder kinderen, zonder adequate veiligheidsmaatregelen te treffen. De verdachte had het explosieve poeder, dat een te hoge concentratie kaliumchloraat bevatte, zonder vergunning in bezit en gebruikt. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan dood door schuld en zwaar lichamelijk letsel door schuld, en legde een taakstraf van 240 uur op, alsook een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden met een proeftijd van 3 jaar. De rechtbank benadrukte dat het gebruik van explosief materiaal niet lichtvaardig moet worden opgevat, en dat de gevolgen van dergelijk handelen verstrekkend kunnen zijn. De uitspraak is een waarschuwing voor anderen over de gevaren van het gebruik van explosieven.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08/002138-22 (P)
Datum vonnis: 15 december 2022
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1984 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres 1] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 25 november 2022.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.E.B. Rasing en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. J.B.A. Kalk, advocaat in Enschede, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:een klaphamer heeft laten afgaan ten gevolge waarvan een metalen ring in delen uiteen is gespat, waardoor het aan zijn schuld te wijten is dat [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) is overleden en [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ) zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen;
feit 2:meer kaliumchloraat heeft gebruikt en in bezit heeft gehad, dan de grenswaarde voor deze stof.
feit 1:
hij op of omstreeks 31 december 2021 te Haaksbergen grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onachtzaam en/of nalatig, op de openbare weg, ter hoogte van de [adres 1] , terwijl zich daar in de directe nabijheid meerdere omstanders bevonden,
een klaphamer heeft geplaatst en/of het bakje van de klaphamer – bestaande uit een op het platform gelaste metalen ring – heeft gevuld met meerdere eetlepels ‘knalpoeder’, zijnde een mengsel van kaliumchloraat en zwavel en/of het knalpoeder heeft aangestoken met een aansteker en/of (vervolgens) de klaphamer heeft laten afgaan door het hamerdeel om te gooien, zodat dit met een behoorlijke snelheid op het poeder is gevallen en/of ten gevolge
waarvan dit poeder is geëxplodeerd en/of de metalen ring van het bakje in delen
uiteen is gespat, terwijl een omstander, te weten [slachtoffer 1] , in zijn borststreek is geraakt door een metaaldeel, en/of een omstander, te weten [slachtoffer 2] , op beide onderbenen
is geraakt door een metaaldeel, waardoor het aan verdachtes schuld te wijten is dat voornoemde [slachtoffer 1] aan het bekomen letsel is komen te overlijden en/of het tevens aan verdachtes schuld te wijten is dat voornoemde [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen;
feit 2:
hij op of omstreeks 31 december 2021 te Haaksbergen heeft gehandeld in strijd met artikel 5, eerste lid, van de Verordening (EU) 2019/1148, aangezien hij, al dan niet opzettelijk als particulier, een precursor voor explosieven waarvoor een beperking geldt, heeft gebruikt en/of in bezit heeft gehouden, te weten een mengsel van kaliumchloraat en zwavel, waarvan de totale concentratie kaliumchloraat in het mengsel hoger is dan de in kolom 2 van de tabel in bijlage I van eerdergenoemde Verordening bepaalde grenswaarde voor deze stof.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is. Daarnaast heeft de rechtbank op grond van artikel 39 lid 2 van de Wet op de economische delicten (WED) vastgesteld dat zij als meervoudige kamer bevoegd is tot kennisneming van beide ten laste gelegde feiten. Verder heeft de rechtbank vastgesteld dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsmotivering

4.1
Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op basis van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 31 december 2021 vierde verdachte samen met zijn vrouw, kinderen en vrienden oudejaarsdag. Er was een partytent op de oprit van zijn woning aan de [adres 1] geplaatst. Rond 11:15 uur liepen drie vrienden: [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [naam 1] naar de [straat] in de richting van de woning van verdachte. Zij bleven nabij de woning van verdachte staan. Op enig moment haalde verdachte een klaphamer uit de schuur en legde deze op straat. [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [naam 1] bevonden zich op dat moment op de stoep in de buurt van de lantaarnpaal ter hoogte van de woning aan de [adres 2] . Zij stonden op iets meer dan acht meter afstand van de klaphamer. Achter verdachte, op de oprit van zijn woning, bevonden zich de kinderen van verdachte en een aantal andere omstanders. Verdachte vulde het bakje van de klaphamer – bestaande uit een gelaste metalen ring – met twee eetlepels ‘klaphamerpoeder’, wat een mengsel van kaliumchloraat en zwavel bleek te zijn. Verdachte stak vervolgens het poeder met een aansteker aan en liet de klaphamer afgaan door het hamerdeel naar beneden te gooien, waardoor het poeder is geëxplodeerd en de metalen ring van het bakje in delen uiteen is gespat. [slachtoffer 1] werd in zijn borststreek geraakt door een metaaldeel, waardoor hij is overleden. [slachtoffer 2] werd door een metaaldeel op zijn beide onderbenen geraakt, waardoor hij zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.
4.2
Juridisch kader
Schuld in de zin van artikel 307 en 308 van het Wetboek van Strafrecht (Sr)
Aan verdachte wordt onder 1 het verwijt gemaakt dat het aan zijn schuld te wijten is dat [slachtoffer 1] is overleden en dat [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.
Volgens vaste jurisprudentie gaat het bij schuld in het geval van dood en zwaar lichamelijk letsel door schuld om een min of meer grove of aanmerkelijke onvoorzichtigheid, onachtzaamheid of nalatigheid. De dader heeft een bepaald gevolg (in dit geval de dood van [slachtoffer 1] en het zwaar lichamelijk letsel van [slachtoffer 2] ) niet willen veroorzaken, maar hem kan dat gevolg toch verweten worden, omdat hij anders had moeten handelen (vermijdbaarheid) en ook anders had kunnen handelen (verwijtbaarheid). Een en ander wordt bepaald door de manier waarop die schuld in de tenlastelegging nader is geconcretiseerd en is verder afhankelijk van het geheel van de gedragingen van verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Het uiteindelijke gevolg van de gedragingen van verdachte weegt niet mee bij deze beoordeling. Hoe ernstig de gevolgen ook zijn, de schuld moet beoordeeld worden zonder het uiteindelijke gevolg daarin mee te wegen. Wel kan het zo zijn dat in situaties met mogelijkerwijs ernstige gevolgen een hogere graad van zorgvuldigheid verlangd wordt dan bij min of meer onschuldige gedragingen en situaties. Verder is voor schuld vereist dat tussen de gemaakte fout en de dood dan wel zwaar lichamelijk letsel voldoende oorzakelijk verband (causaliteit) bestaat en dat het gevolg voldoende voorzienbaar was.
Overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 3, eerste lid, van de Wet precursoren voor explosieven
Daarnaast is aan verdachte onder feit 2 ten laste gelegd dat hij, al dan niet opzettelijk, poeder, bestaande uit een mengsel van kaliumchloraat en zwavel, heeft gebruikt en in bezit heeft gehad, waarvan de totale concentratie kaliumchloraat in het mengsel hoger was dan toegestaan.
In juni 2019 is EU-verordening 2019/1148 aangenomen, waarna de Nederlandse Wet precursoren voor explosieven op 26 april 2021 dienovereenkomstig is aangepast. In deze verordening is de beschikbaarheid van een aantal stoffen (precursoren voor explosieven) voor particulieren beperkt. Producten, die de volgende stoffen bevatten in concentraties boven de grenswaarde, mogen slechts aan particulieren verkocht worden die in het bezit zijn van een vergunning:
Stof
Grenswaarde
Ammoniumnitraat
16% g/g [1]
Kaliumchloraat
40% g/g
Kaliumperchloraat
40% g/g
Natriumchloraat
40% g/g
Natnumperchloraat
40% g/g
Nitromethaan
16% g/g
Salpeterzuur
3% g/g
Waterstofperoxide
12% g/g
Zwavelzuur
15% g/g
Ook mogen particulieren deze stoffen niet in bezit hebben, gebruiken of importeren. [2] [3]
4.3
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht – overeenkomstig een overgelegd schriftelijk requisitoir – de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen.
4.4
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft een pleitnotitie overgelegd en daarin, kort samengevat, bepleit dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken, omdat de ten laste gelegde feiten niet wettig en overtuigend kunnen worden bewezen.
4.5
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal eerst feit 2 bespreken en daarna feit 1.
4.5.1
Ten aanzien van feit 2:overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 3, eerste lid, van de Wet precursoren voor explosieven
Op 31 december 2021 is op de tafel in de partytent, die zich op de oprit bevond van de woning van verdachte, een glazen pot met een groen deksel in beslag genomen. In deze pot zat (geelkleurig) poeder. Verdachte heeft verklaard dat hij het poeder uit deze pot heeft gebruikt op de klaphamer, waarna hij de klaphamer heeft laten afgaan.
Uit onderzoek van het NFI is gebleken dat het door verdachte gebruikte poeder een mengsel betrof dat bestond uit kaliumchloraat en zwavel, waarvan de totale concentratie kaliumchloraat in het mengsel hoger is dan de bepaalde grenswaarde van 40% g/g. Verdachte had geen vergunning voor het in bezit hebben en gebruik van kaliumchloraat met een percentage hoger dan 40% g/g. Verdachte heeft daarmee een overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 3, eerste lid, van de Wet precursoren voor explosieven begaan.
Was er sprake van (voorwaardelijk) opzet?
Vaststaat dat verdachte poeder in bezit heeft gehad en heeft gebruikt, onder andere bestaande uit 58,5% g/g kaliumchloraat, dat hoger is dan de bepaalde grenswaarde, en dat hij daarvoor geen vergunning had. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte met deze gedraging (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het in bezit hebben of het gebruik van kaliumchloraat met een percentage hoger dan 40% g/g. Vooropgesteld wordt dat de beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, afhankelijk is van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Verder is van belang dat naar vaste rechtspraak bepaalde handelingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op een bepaald gevolg, dat het niet anders kan dan dat degene die de handelingen heeft verricht, de aanmerkelijke kans op dat gevolg bewust heeft aanvaard.
Verdachte heeft het poeder via Marktplaats gekocht bij een particulier in Heerde, bij wie hij ook de klaphamer heeft gekocht. Het poeder zat in een glazen pot zonder etiket en er zat ook geen gebruiksaanwijzing of iets dergelijks bij. Verdachte heeft verklaard dat hij niet wist uit welke stoffen het poeder bestond, maar dat hij wel wist dat dergelijk poeder niet in een winkel te koop is.
De rechtbank is van oordeel dat naar de uiterlijke verschijningsvorm het handelen van verdachte gericht is op het gebruik en het in bezit hebben van poeder, onder andere bestaande uit kaliumchloraat, waarvan de totale concentratie kaliumchloraat hoger is dan de bepaalde grenswaarde van 40% g/g. Verdachte wist dat hij dergelijk poeder niet in een winkel kon kopen. Daarnaast heeft verdachte zich niet vergewist van de samenstelling van het poeder. Dat had wel van hem mogen worden verwacht, met name omdat het poeder gebruikt zou worden om een harde knal, dus explosie, teweeg te brengen en het dus niet ongevaarlijk is.
Het verweer van de raadsman dat verdachte niet wist en ook niet hoefde te weten dat hij in geval van overschrijding van de 40% g/g kaliumchloraat vergunning plichtig was, verwerpt de rechtbank, aangezien verdachte wist dat hij het poeder niet in een winkel kon aanschaffen.
Conclusie
De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte op 31 december 2021 in Haaksbergen heeft gehandeld in strijd met artikel 5, eerste lid, van de Verordening (EU) 2019/1148, aangezien hij opzettelijk als particulier een precursor voor explosieven, waarvoor een beperking geldt, heeft gebruikt en in bezit heeft gehouden, te weten een mengsel van kaliumchloraat en zwavel, waarvan de totale concentratie kaliumchloraat in het mengsel hoger was dan de grenswaarde voor deze stof.
4.5.1
Ten aanzien van feit 1:dood door schuld en zwaar lichamelijk letsel door schuld
De rechtbank moet de vraag beantwoorden of kan worden bewezen dat de dood van [slachtoffer 1] en het zwaar lichamelijk letsel van [slachtoffer 2] aan de schuld van verdachte is te wijten. Volgens de officier van justitie is daarvan sprake, omdat sprake is van een opeenstapeling van fouten en onnadenkendheden en verdachte daarnaast onvoldoende zorgvuldigheid heeft betracht ten aanzien van het gebruik van de klaphamer waardoor [slachtoffer 1] is overleden en [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.
Volgens de raadsman is daarvan geen sprake. Als verdachte had gedacht of er bedacht op had moeten zijn dat de klaphamer fysiek gevaar zou opleveren, dan valt niet uit te leggen dat hij er zelf juist vlak naast stond om deze te bedienen. De raadsman verwijst in dit verband naar het Porsche-arrest (ECLI:NL:HR:1996:ZD0139). Verder heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de klaphamer op onjuiste wijze is geconstrueerd.
De rechtbank is van oordeel dat het verweer van de raadsman dat ziet op het Porsche-arrest niet opgaat, omdat het in dit geval gaat om een schulddelict en niet om een opzetdelict zoals in het Porsche-arrest. De rechtbank verwerpt daarom het verweer.
Bij het beoordelen van de vraag of verdachte schuld heeft aan de dood van [slachtoffer 1] en het zwaar lichamelijk letsel van [slachtoffer 2] ziet de rechtbank zich gesteld voor de volgende vragen:
1. Is er sprake van een fout?
2. Is er voldoende oorzakelijk verband tussen de gemaakte fout en de dood van [slachtoffer 1] en het zwaar lichamelijk letsel van [slachtoffer 2] (causaliteit)?
3. Is er sprake van schuld?
Ad 1: Is er sprake van een fout?
Op oudejaarsdag 2021 gold er een landelijk vuurwerkverbod. Het verbod strekte zich uit over de zwaardere categorieën van het legale vuurwerk. Hoewel een klaphamer op zichzelf niet verboden is, zorgt het poeder dat daarbij gebruikt wordt voor gevaar, omdat dit bij het laten afgaan van de klaphamer explodeert.
Verdachte heeft jarenlang gebruik gemaakt van de klaphamer van zijn overbuurman. Dat was een groter exemplaar dan de klaphamer die verdachte zelf heeft aangeschaft. In verband met het landelijke vuurwerkverbod was het gebruik van consumentenvuurwerk verboden. Verdachte wilde voor zijn kinderen toch iets ‘leuks’ doen en heeft daarom een klaphamer gekocht via Marktplaats bij [naam 2] . Verdachte kende [naam 2] niet. [naam 2] is een particuliere verkoper die weinig ervaring heeft met het maken van klaphamers. Hij heeft er slechts drie gemaakt, waarvan er één aan verdachte is verkocht. Verdachte heeft voorafgaand aan de koop van de klaphamer geen informatie over de kwaliteit van de klaphamer ingewonnen bij [naam 2] . Er zat geen gebruiksaanwijzing bij de klaphamer en er waren geen testresultaten beschikbaar. Verdachte heeft niet gevraagd van welk materiaal de klaphamer is gemaakt en hij heeft ook niet geïnformeerd bij [naam 2] welke lasprocedure er is gevolgd. Het enige dat verdachte heeft gedaan is testen of de scharnierwerking van de klaphamer in orde was. Verdachte heeft dit naar eigen zeggen ‘droog’ getest, dat wil zeggen zonder poeder.
Op 31 december 2021 heeft verdachte de klaphamer voor de eerste keer gebruikt voor zijn eigen huis, in een woonwijk. Verdachte heeft de klaphamer op de openbare weg geplaatst, nabij de stoeprand, op een plek waar ook kinderen rondliepen. Verdachte heeft zich er niet van vergewist of tijdens het af laten gaan van de klaphamer de omstanders op een veilige afstand stonden. Hij heeft hen er ook niet op gewezen dat zij afstand moesten houden. Verdachte had enkel voor zichzelf veiligheidsmaatregelen getroffen, al hadden die alleen betrekking op het geluid van de klaphamer. Hij gebruikte in één oor een oordop. Verdachte heeft, voordat hij de klaphamer af liet gaan, geroepen ”pas op, komt ie”.
Verdachte heeft meteen twee eetlepels poeder gebruikt op de klaphamer. Verdachte heeft van tevoren niet getest welke hoeveelheid poeder passend is voor de voor hem onbekende klaphamer, die volgens verdachte kleiner was dan de klaphamer van de overbuurman die verdachte eerder had bediend. Verdachte was er niet mee bekend wat voor een soort poeder hij op de klaphamer heeft gebruikt. Het poeder zat in een glazen pot, zonder etiket. Er zat geen gebruiksaanwijzing of iets dergelijks bij en verdachte heeft ook geen moeite gedaan om te achterhalen wat voor een soort poeder het betreft.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte had moeten weten dat de klaphamer die hij heeft gekocht via Marktplaats bij [naam 2] niet professioneel vervaardigd was. Op de foto’s in het dossier, behorende bij de advertentie op Marktplaats van de desbetreffende klaphamer, is te zien dat de klaphamer gemaakt is van roestig staal en dat het laswerk onprofessioneel oogt. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij geen lastechnicus is en dat hij daarom niet goed in staat is om de constructie te beoordelen. Verdachte had moeten weten dat de klaphamer niet gekeurd was door een officiële instantie. Het feit dat verdachte naar eigen zeggen weinig verstand heeft van laswerk had des te meer reden moeten zijn om iemand die wél verstand heeft van laswerk, naar de klaphamer te laten kijken.
Verdachte, die zichzelf niet als expert beschouwt op het gebied van klaphamers, maar wel als het gaat om het gebruik ervan, wist dat de klaphamer gebruikt werd om er een explosie mee te veroorzaken. Hij had alleen daarom al moeten begrijpen dat er veiligheidsrisico’s kleven aan het gebruik van een klaphamer. Daarom had van hem verwacht mogen worden dat hij de klaphamer had getest met een veilige hoeveelheid poeder en in een veilige omgeving, dus niet in de nabijheid van omstanders. Als verdachte dit had gedaan, zou hij hebben gemerkt dat de klaphamer bij gebruik van minder dan twee eetlepels poeder al van zijn plaats afkwam en dat dan de ring van de klaphamer zou verbuigen (wat duidt op ondeugdelijk materiaal en/of laswerk). Dit gebeurde immers ook bij de experimenten met de andere twee door [naam 2] vervaardigde klaphamers.
Op 31 december 2021 gebruikte verdachte de klaphamer desondanks voor de eerste keer met poeder, in een woonwijk, in de nabijheid van omstanders, waaronder kinderen. Verdachte heeft verklaard dat hij wist dat er kinderen in de buurt waren. Verdachte heeft verklaard dat er een soort regel was dat iedereen achter de lantaarnpaal ter hoogte van de naast hem gelegen woning moest gaan staan. Dat betreft een afstand van ongeveer tien meter ten opzichte van de klapkamer. De forensische opsporing heeft gemeten dat de afstand tussen de plek waar [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [naam 1] stonden, iets meer dan acht meter is geweest. Gelet op het geringe verschil is het zeer onwaarschijnlijk dat ‘achter de lantaarnpaal’ in dit geval een veilige afstand was geweest.
Verdachte heeft twee eetlepels, dat is circa 20 gram poeder, in het bakje op de klaphamer gedaan. Vervolgens heeft hij het poeder aangestoken en de klaphamer af laten gaan. Daarna volgde een harde explosie, waarbij de klaphamer los kwam van de grond, voorover kantelde, een halve salto maakte, en de ring van het bakje uiteen spatte in tenminste drie delen.
De rechtbank is op grond van het vorenstaande van oordeel dat sprake is van een opeenstapeling van fouten en onnadenkendheden door/van verdachte.
Ad 2: Is er voldoende oorzakelijk verband tussen de gemaakte fout en de dood van [slachtoffer 1] en het zwaar lichamelijk letsel van [slachtoffer 2] (causaliteit)?
Aan de orde is vervolgens de vraag of er voldoende oorzakelijk verband is tussen de gemaakte fouten en het overlijden van [slachtoffer 1] en het zwaar lichamelijk letsel van [slachtoffer 2] . Hierbij is van belang of het gevolg voor verdachte redelijkerwijs voorzienbaar was. De rechtbank is van oordeel dat sprake is van een dergelijk verband en een zodanige voorzienbaarheid.
Omstreeks 11:32 uur heeft verdachte een hoeveelheid van 20 gram poeder in het bakje van de klaphamer gedaan. Verdachte heeft vervolgens het poeder aangestoken en de klaphamer af laten gaan door het hamerdeel naar beneden te gooien. Daarna volgde een harde explosie, waarbij de klaphamer los kwam van de grond, voorover kantelde, een halve salto maakte, en de ring van het bakje uiteen spatte in tenminste drie delen. Enkele seconden later lagen zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] op de grond. [slachtoffer 1] was zwaargewond. Hij had een gat in zijn borstkas en er kwam bloed uit zijn mond en neus. [slachtoffer 2] was zwaar gewond aan zijn beide onderbenen. [slachtoffer 1] is ter plekke gereanimeerd door de vrouw van verdachte en met de ambulance naar het MST in Enschede overgebracht. Bij aankomst in het MST bleek [slachtoffer 1] al overleden. Het tijdstip van overlijden is 12:13 uur. Uit het schouwverslag van de forensisch arts volgt dat [slachtoffer 1] is overleden door een inwendige bloeding ten gevolge van penetrerend borstkastrauma door een metalen voorwerp. Op een röntgenfoto van de borstkas was een metalen voorwerp zichtbaar van 9,1 centimeter bij 2,2 tot 2,6 centimeter.
Uit het schouwverslag van de forensisch arts volgt dat [slachtoffer 2] letsel heeft opgelopen door een explosie met een klaphamer waarbij een stuk metaal is losgeschoten. [slachtoffer 2] heeft een snijwond op het rechter onderbeen en een snijwond op het linker onderbeen. De snijwond op het linkerbeen is dermate diep dat er sprake is van bot en peesletsel waarvoor operatief medisch ingrijpen noodzakelijk was. Het is niet uitgesloten dat er bij [slachtoffer 2] sprake zal zijn van een blijvende functionele beperking.
Het verweer van de raadsman dat de klaphamer op onjuiste wijze is geconstrueerd verwerpt de rechtbank eveneens. Als verdachte de deugdelijkheid en de werking van de klaphamer met het poeder had getest, dan had hij minder poeder in de ring geschept en zou de metalen ring van de klaphamer niet uiteen zijn gespat en waren [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] niet met een dergelijke kracht door rondvliegende metaaldelen geraakt.
De dood van [slachtoffer 1] en het zwaar lichamelijk letsel van [slachtoffer 2] kunnen aldus redelijkerwijs aan verdachte worden toegerekend. Er is dan ook sprake van een oorzakelijk verband tussen de gemaakte fouten van verdachte en de ontstane gevolgen. Verdachte had moeten voorzien dat zijn gedrag, zijn handelen, tot dit gevolg had kunnen leiden (voorzienbaarheid).
Ad 3: Is er sprake van schuld?
Voor het aannemen van schuld (culpa) moet het gaan om een verwijtbare aanmerkelijke onvoorzichtigheid. Verdachte kon anders handelen (vermijdbaarheid) en diende ook anders te handelen (verwijtbaarheid).
Verdachte heeft op 31 december 2021 zijn klaphamer voor het eerst gebruikt in een woonwijk in de nabijheid van omstanders, waaronder kinderen. Hij heeft de klaphamer laten afgaan zonder veiligheidsmaatregelen voor omstanders te treffen. Verdachte heeft een hoeveelheid van 20 gram explosief poeder in het bakje gedaan, heeft het poeder aangestoken en de klaphamer af laten gaan door het hamerdeel naar beneden te gooien. Daarna volgde een harde explosie, waarbij de klaphamer los kwam van de grond, voorover kantelde, een halve salto maakte, en de ring van het bakje uiteen spatte in tenminste drie delen. Door deze rondvliegende metaaldelen is [slachtoffer 1] overleden en heeft [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel opgelopen.
Verdachte was onbekend met de verkoper van de klaphamer, heeft zich niet vergewist van het materiaal en de kwaliteit van de klaphamer en heeft de klaphamer niet op voorhand met poeder getest. Wat betreft het gebruikte poeder heeft verdachte evenmin enig onderzoek gedaan. Verdachte was niet bekend met de samenstelling van het poeder, terwijl hij wist dat het gebruikt zou worden om een explosie teweeg te brengen.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte het gevolg, het overlijden van [slachtoffer 1] en het zwaar lichamelijk letsel van [slachtoffer 2] , verweten kan worden. Verdachte had anders moeten handelen (vermijdbaarheid) en had ook anders kunnen handelen (verwijtbaarheid). Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte niet ‘grovelijk’, zoals de officier van justitie heeft betoogd, maar aanmerkelijk onvoorzichtig, onachtzaam en nalatig gehandeld. Omstandigheden die de rechtbank daarbij meeweegt zijn, dat uit (politie)onderzoek is gebleken dat verdachte niet onder invloed van alcohol verkeerde toen hij de klaphamer bediende, dat verdachte vaker een klaphamer had bediend en dat het niet zo is dat hij deze klaphamer helemaal niet heeft getest. Verdachte heeft wel de scharnierwerking getest.
Conclusie
Gelet op het bovenstaande is sprake van aanmerkelijke schuld aan de zijde van verdachte, als bedoeld in artikel 307 en 308 Sr. Dit betekent dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen acht dat het aan de schuld van verdachte is te wijten dat [slachtoffer 1] is overleden en [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.
4.6
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
feit 1
hij op 31 december 2021 te Haaksbergen aanmerkelijk onvoorzichtig en onachtzaam en nalatig, op de openbare weg, ter hoogte van de [adres 1] , terwijl zich daar in de directe nabijheid meerdere omstanders bevonden, een klaphamer heeft geplaatst en het bakje van de klaphamer – bestaande uit een op het platform gelaste metalen ring – heeft gevuld met meerdere eetlepels ‘knalpoeder’, zijnde een mengsel van kaliumchloraat en zwavel en het knalpoeder heeft aangestoken met een aansteker en vervolgens de klaphamer heeft laten afgaan door het hamerdeel om te gooien, zodat dit op het poeder is gevallen en ten gevolge waarvan dit poeder is geëxplodeerd en de metalen ring van het bakje in delen uiteen is gespat, terwijl een omstander, te weten [slachtoffer 1] , in zijn borststreek is geraakt door een metaaldeel, en een omstander, te weten [slachtoffer 2] , op beide onderbenen is geraakt door een metaaldeel, waardoor het aan verdachtes schuld te wijten is dat voornoemde [slachtoffer 1] aan het bekomen letsel is komen te overlijden en het tevens aan verdachtes schuld te wijten is dat voornoemde [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen;
feit 2
hij op 31 december 2021 te Haaksbergen heeft gehandeld in strijd met artikel 5, eerste lid, van de Verordening (EU) 2019/1148, aangezien hij, opzettelijk als particulier, een precursor voor explosieven waarvoor een beperking geldt, heeft gebruikt en in bezit heeft gehouden, te weten een mengsel van kaliumchloraat en zwavel, waarvan de totale concentratie kaliumchloraat in het mengsel hoger is dan de in kolom 2 van de tabel in bijlage I van eerdergenoemde Verordening bepaalde grenswaarde voor deze stof.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld bij:
  • feit 1: de artikelen 307 en 308 Sr;
  • feit 2artikel 1 aanhef en onder 1ᵒ, artikel 2 lid 1 en artikel 6 lid 1 aanhef en onder 1 van de WED.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf: aan zijn schuld de dood van een ander te wijten zijn en het aan zijn schuld te wijten zijn dat een ander zwaar lichamelijk letsel bekomt;
feit 2
het misdrijf: overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 3, eerste lid, van de Wet precursoren voor explosieven, opzettelijk begaan.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezen verklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het onder 1 en 2 tenlastegelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering heeft doorgebracht.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om rekening te houden met het feit dat verdachte moet leven met het besef dat door zijn toedoen [slachtoffer 1] is overleden en [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Verdachte is pas sinds oktober 2022 weer op therapeutische basis aan het werk, omdat hij daar eerder niet toe in staat was. De raadsman acht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet passend, gelet op de aard van het verwijt en de persoon van verdachte. De raadsman acht een taakstraf passend en geboden. Een voorwaardelijke straf is niet geïndiceerd, aldus de raadsman, omdat verdachte nooit meer een klaphamer zal gebruiken.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
De aard en de ernst van de gepleegde feiten
Op 31 december 2021 heeft verdachte een klaphamer laten afgaan, door het hamerdeel naar beneden te gooien, waardoor het poeder dat in het bakje op de klaphamer lag is geëxplodeerd en de metalen ring van het bakje in delen uiteen is gespat. De twaalfjarige [slachtoffer 1] is in zijn borststreek geraakt door een metaaldeel en daardoor overleden. De elfjarige [slachtoffer 2] is door een metaaldeel in zijn beide onderbenen geraakt en heeft daardoor zwaar lichamelijk letsel opgelopen.
Hoewel de rechtbank ervan overtuigd is dat verdachte nooit een situatie heeft willen laten ontstaan waarin [slachtoffer 1] zou overlijden en [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel zou oplopen, had verdachte anders moeten handelen en ook anders kunnen handelen.
Als verdachte de deugdelijkheid en de werking van de klaphamer met poeder had getest, zou hij hebben gemerkt dat de klaphamer bij gebruik van minder dan twee eetlepels poeder al van zijn plaats afkwam en dat dan de ring van de klaphamer zou verbuigen (wat duidt op ondeugdelijk materiaal en/of laswerk). Door dit niet te doen heeft verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig, onachtzaam en nalatig gehandeld. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
Daarnaast heeft verdachte op 31 december 2021 poeder, bestaande uit een mengsel van kaliumchloraat en zwavel, waarvan de totale concentratie kaliumchloraat in het mengsel hoger is dan 40% g/g, gebruikt en in bezit gehad, terwijl dat verboden is.
De gebeurtenissen op 31 december 2021 en het overlijden van [slachtoffer 1] als gevolg daarvan, hebben diepe sporen nagelaten in de levens van de nabestaanden van [slachtoffer 1] . Uit de op de zitting door de ouders van [slachtoffer 1] en het broertje van [slachtoffer 1] afgelegde verklaringen, is hun immense verdriet naar voren gekomen. Als gevolg van het aanmerkelijk verwijtbare handelen van verdachte is hen verschrikkelijk en onherstelbaar leed aangedaan. De ouders van [slachtoffer 1] , zijn broertje, zijn vriend [slachtoffer 2] en andere naasten moeten met het grote gemis van [slachtoffer 1] verder zien te leven.
Ook aan de zwaargewonde [slachtoffer 2] is veel leed toegebracht. Uit de op de zitting door de ouders van [slachtoffer 2] afgelegde verklaringen is naar voren gekomen dat [slachtoffer 2] tot op de dag van vandaag de lichamelijke en geestelijke gevolgen van de gebeurtenissen op 31 december 2021 ondervindt. Het is niet onwaarschijnlijk dat [slachtoffer 2] hier de rest van zijn leven last van blijft houden. Naast het zwaar lichamelijk letsel dat hij heeft opgelopen, moet hij zijn vriend [slachtoffer 1] missen. Zijn leven is door de gebeurtenissen op 31 december 2021 ingrijpend en onherstelbaar veranderd.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van
3 oktober 2022, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de straf ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. De rechtbank realiseert zich dat verdachte de dood van [slachtoffer 1] en het zwaar lichamelijke letsel van [slachtoffer 2] nooit heeft gewild en dat hij met de gevolgen van zijn handelen verder moet leven. De gebeurtenissen op 31 december 2021 hebben ook voor verdachte en zijn gezin grote gevolgen gehad. Verdachte heeft maandenlang niet kunnen werken. Zijn vrouw, die verpleegkundige is, heeft [slachtoffer 1] gereanimeerd en is daardoor op zo’n directe wijze geconfronteerd met de gevolgen van het bedienen van de klaphamer door haar man, dat dit voor haar zeer traumatisch moet zijn geweest. De kinderen van verdachte zijn ook getuige geweest van de gebeurtenissen. Die zullen ook op hen diepe indruk hebben gemaakt en sporen nalaten.
De strafoplegging
De rechtbank beseft dat geen enkele straf het leed van [slachtoffer 2] en de nabestaanden van [slachtoffer 1] zal wegnemen. Toch is het de taak van de rechtbank om tot een strafoplegging te komen die in dit geval passend is.
Bij het bepalen van de strafsoort en de hoogte daarvan heeft de rechtbank gekeken naar andere, min of meer vergelijkbare zaken, waarin weliswaar geen klaphamer is gebruikt, maar wel door zeer onvoorzichtig, onachtzaam en nalatig handelen dodelijke en zwaargewonde slachtoffers zijn gevallen. De rechtbank heeft ook gelet op de in de rechtspraak gehanteerde oriëntatiepunten voor het veroorzaken van een verkeersongeval, waarbij een dodelijk of zwaargewond slachtoffer is gevallen en sprake is van een aanmerkelijke schuld bij de veroorzaker. De gebeurtenissen in deze zaak zijn uiteraard niet één op één te vergelijken met een verkeersongeval. Echter, van alle oriëntatiepunten die er zijn, sluiten deze het meest aan bij deze zaak, omdat het gaat om een schulddelict. Een taakstraf wordt dan veelal tot uitgangspunt genomen.
Alles afwegende acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, zoals door de officier van justitie gevorderd, niet op zijn plaats. De rechtbank acht oplegging van de maximale taakstraf van tweehonderdveertig uren, indien niet of niet naar behoren verricht, te vervangen door 120 dagen hechtenis, in dit geval passend en geboden. Hierop wordt de tijd die verdachte in verzekering heeft doorgebracht in mindering gebracht. Daarnaast acht de rechtbank oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, met een proeftijd van drie jaren, passend en geboden.
Het opleggen van een voorwaardelijke gevangenisstraf naast de maximale taakstraf dient in de eerste plaats als waarschuwing en hopelijk als stok achter de deur voor verdachte, zodat hij, mocht hij in de toekomst in een soortgelijke situatie terecht komen, anders zal handelen. Het is ook een signaal naar anderen. Als deze zaak iets duidelijk maakt, dan is het dat het gebruik van voorwerpen als klaphamers en explosief poeder niet zonder gevaar is. Lichtzinnig gebruik daarvan kan zeer ernstige gevolgen én strafrechtelijke consequenties hebben.

8.De schade van benadeelden

8.1
De vordering van de benadeelde partij
Na te noemen personen hebben zich, vertegenwoordigd door mr. S.M. Diekstra, als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces en hebben gevorderd verdachte te veroordelen tot het betalen van schadevergoeding tot na te noemen totaalbedragen.
De volgende vorderingen hebben betrekking op het onder 1 tenlastegelegde.
-
de heer [benadeelde 1] (vader van [slachtoffer 1] ) tot een bedrag van € 24.166,--
De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- kosten lijkbezorging € 3.274,49;
bestaande uit:
- € 2.538,82 uitvaartverzorging
- € 28,54 medicatie
- € 25,94 boodschappen COOP
- € 232,31 boodschappen Plus
- € 20,00 wassen auto
- € 85,43 aankleding uitvaart
- € 343,45 kleding uitvaart
- reiskosten € 891,51;
bestaande uit:
- crematorium 855 km
- glasblazerij 1.870 km
- ziekenhuis 34,6 km
- Openbaar Ministerie 155,7 km
- rechtbank 56,4 km
De gevorderde immateriële schade bestaat uit de volgende post:
- affectieschade € 20.000,--;
-
mevrouw [benadeelde 2] (moeder van [slachtoffer 1] ) tot een bedrag van € 20.424,95
De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende post:
- kleding uitvaart € 424,95;
De gevorderde immateriële schade bestaat uit de volgende post:
- affectieschade € 20.000,--;
-
[benadeelde 3] (broertje van [slachtoffer 1] ) tot een bedrag van € 17.510,--
De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende post:
- kleding uitvaart € 10,--;
De gevorderde immateriële schade bestaat uit de volgende post:
- affectieschade € 17.500,--.
Alle voornoemde benadeelde partijen vorderen vermeerdering van de gevorderde bedragen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vorderingen van de benadeelden in het geheel toe te wijzen, met wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de vordering van [benadeelde 3] af te wijzen ten aanzien van de gevorderde affectieschade.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
-
Kosten van lijkbezorging
Op grond van artikel 51f lid 2 Sv in samenhang met artikel 6:108 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan degene die kosten heeft gedragen van lijkbezorging van een slachtoffer, dat als gevolg van een strafbaar feit is overleden, een vordering indienen om die kosten op de verdachte in het strafproces te verhalen. De term lijkbezorging is een verzamelterm en omvat meer dan enkel begrafeniskosten. De kosten dienen echter, gelet op de omstandigheden waaronder de overledene leefde, in redelijkheid te worden gemaakt.
Alle voornoemde benadeelde partijen hebben kosten die samenhangen met de lijkbezorging van [slachtoffer 1] gevorderd. Deze posten zijn niet betwist, voldoende onderbouwd en aannemelijk en daarmee naar het oordeel van de rechtbank toewijsbaar.
- Reiskosten
Wat betreft de door de heer [benadeelde 1] gevorderde reiskosten overweegt de rechtbank dat deze deels, namelijk tot een bedrag van € 63,63, betrekking hebben op het bijwonen van een slachtoffergesprek met de officier van justitie en de zitting bij de rechtbank. Dit betreft geen rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit veroorzaakte schade. Deze kosten zijn in dit geval ook niet aan te merken als voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten, omdat de benadeelde partij niet in persoon, maar met een advocaat procedeert. In dit verband wordt verwezen naar het bepaalde in artikel 238 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) in samenhang met het artikel 239 Rv alsmede naar jurisprudentie van de Hoge Raad (HR 12 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1600). De gevorderde reiskosten zullen tot een bedrag van € 63,63 worden afgewezen en voor het overige worden toegewezen, omdat een wettelijke grondslag daarvoor ontbreekt.
Nadeel dat niet in vermogensschade bestaat/immateriële schade
-
affectieschade
Het gevorderde bedrag aan immateriële schade betreft een vergoeding voor affectieschade, vastgesteld aan de hand van de standaardbedragen genoemd in het Besluit vergoeding affectieschade.
Affectieschade betreft immateriële schade die bestaat uit het verdriet dat en de pijn die is veroorzaakt doordat een persoon met wie men een affectieve band heeft, ernstig gewond raakt of overlijdt. Aanspraak op vergoeding van immateriële schade bestaat evenwel slechts indien en voor zover de wet op vergoeding hiervan recht geeft. Vergoeding van affectieschade viel tot 2019 buiten de wettelijke regelingen. Om vergoeding van affectieschade mogelijk te maken, moest er dan ook een wettelijke grondslag komen en daartoe is per 1 januari 2019 de wet gewijzigd.
De wetgever heeft bepaald dat een beperkte kring van gerechtigden aanspraak kan maken op affectieschade. Het betreft ouders, partners en kinderen van het slachtoffer alsmede gevallen waarin er sprake is van een duurzame zorgrelatie in gezinsverband, zoals bij pleegkinderen het geval zal zijn of bij het kleinkind dat door een grootouder wordt groot gebracht.
Voorts is in artikel 6:108 lid 4 sub g BW een zogenoemde hardheidsclausule opgenomen, die onder uitzonderlijke omstandigheden een recht op vergoeding toekent aan een persoon die niet tot de vaste kring van gerechtigden behoort. Als voorbeeld in de Memorie van Toelichting wordt gegeven broers en zussen die langdurig samenwonen en voor elkaar zorgen. Broers en zussen zijn dus in principe door de wetgever van de regeling uitgesloten, tenzij er sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden zoals in voornoemd voorbeeld beschreven.
[benadeelde 3] is de jongere broer van het slachtoffer [slachtoffer 1] . Zoals hiervoor overwogen heeft de wetgever broers en zussen bewust uitgesloten van de kring van gerechtigden. De wetgever heeft wel voorzien in een restcategorie, maar ook hier valt, zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, [benadeelde 3] niet onder. Voor de rechtbank is het volkomen helder dat hij een nauwe en affectieve relatie met zijn broer had en dat hij veel pijn en verdriet ondervonden heeft en ook nu nog ondervindt door het verlies van [slachtoffer 1] , maar van uitzonderlijke omstandigheden, zoals de wetgever bij het maken van de restcategorie voor ogen heeft gestaan en op grond waarvan de benadeelde partij dan zou verschillen van andere personen die hun broer of zus als gevolg van een misdrijf verliezen, is hier onvoldoende gebleken.
Uit het voorgaande volgt dat de vordering van [benadeelde 3] wat betreft deze schadepost niet-ontvankelijk wordt verklaard. De rechtbank wijst de vordering niet af, omdat uit de stellingen van [benadeelde 3] volgt dat hij een beroep doet op de restcategorie en derhalve een nadere onderbouwing en mogelijk (civielrechtelijk) bewijs zou kunnen leveren. Hem hiertoe in de onderhavige procedure in de gelegenheid stellen levert een onevenredige belasting van het strafproces op.
De ouders van [slachtoffer 1] vallen onder de beperkte kring van gerechtigden die aanspraak kunnen maken op vergoeding van affectieschade. De vorderingen van de heer [benadeelde 1] en mevrouw [benadeelde 2] zijn wat betreft deze schadeposten door de verdediging niet betwist, zijn naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd en aannemelijk, en zullen worden toegewezen.
Wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel
Indien de rechtbank vorderingen tot schadevergoeding geheel of ten dele toewijst, zal de rechtbank daarbij tevens de wettelijke rente toewijzen vanaf de datum waarop de schade is ingetreden. Nu dit moment voor de opgevoerde schadeposten verschilt, zal de rechtbank de wettelijke rente per schadepost vaststellen. Vanuit praktisch oogpunt zal de wettelijke rente over de reiskosten worden toegewezen vanaf 1 januari 2022.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van de benadeelde partijen aan verdachte – voor wat betreft de toegewezen bedragen – steeds de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen.
De rechtbank bepaalt bij de oplegging van de onderhavige maatregel per vordering de duur van de gijzeling die ingevolge artikel 6:4:20 Sv kan worden toegepast. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze betalingsverplichting worden aangevuld met na te noemen dagen gijzeling per toegewezen vordering.
De vorderingen
- de heer [benadeelde 1]
Onder verwijzing naar wat hiervoor is overwogen komt de rechtbank tot het oordeel dat de vordering (deels) toewijsbaar is, tot het totaalbedrag van € 24.102,37. Dit betreft de posten kosten van lijkbezorging € 3.274,49, reiskosten € 827,88 (crematorium 855 km, glasblazerij 1.870 km en ziekenhuis 34,6 km = totaal 2.759,60 km x € 0,30) en immateriële schade (affectieschade) € 20.000,--.
- mevrouw [benadeelde 2]
Onder verwijzing naar wat hiervoor is overwogen komt de rechtbank tot het oordeel dat de vordering geheel toewijsbaar is tot een bedrag van € 20.424,95. Dit betreft de posten kleding uitvaart € 424,95 en immateriële schade (affectieschade) € 20.000,--.
- [benadeelde 3]
Onder verwijzing naar wat hiervoor is overwogen komt de rechtbank tot het oordeel dat de vordering (deels) toewijsbaar is, namelijk tot een bedrag van € 10,--. Dit betreft de post kleding uitvaart. De rechtbank zal de benadeelde partij wat betreft de affectieschade niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering. De benadeelde partij kan zijn vordering voor dat deel bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 58 en 60a Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1: het misdrijf: aan zijn schuld de dood van een ander te wijten zijn en het aan zijn schuld te wijten zijn dat een ander zwaar lichamelijk letsel bekomt;
feit 2: het misdrijf: overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 3, eerste lid, van de Wet precursoren voor explosieven, opzettelijk begaan;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 en 2 bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden;
- bepaalt dat deze gevangenisstraf
in zijn geheel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de veroordeelde voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren;
- beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
120 (honderdtwintig) dagen;
- beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de taakstraf in mindering wordt gebracht, waarbij als maatstaf geldt dat voor in verzekering doorgebrachte dagen, twee uren per dag aftrek plaatsvindt;
schadevergoeding
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de na te noemen benadeelde partijen van na te noemen bedragen aan:
de heer [benadeelde 1]
- € 2.538,82 (uitvaartverzorging), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
18 december 2022;
- € 28,54 ( medicatie), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari
2022;
- € 8,99 ( COOP), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 januari 2022;
- € 6,20 ( COOP), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 januari 2022;
- € 7,99 ( COOP), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 januari 2022;
- € 2,76 ( COOP), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 januari 2022;
- € 51,13 ( PLUS), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 januari 2022;
- € 63,14 ( PLUS), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 januari 2022;
- € 64,15 ( PLUS), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 januari 2022;
- € 53,89 ( PLUS), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 januari 2022;
- € 20,00 ( wassen auto), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 januari 2022;
- € 20,45 ( aankleding uitvaart), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 januari 2022;
- € 14,99 ( aankleding uitvaart), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 januari 2022;
- € 49,99 ( aankleding uitvaart), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 januari 2022;
- € 343,45 ( kleding uitvaart), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 januari 2022;
- € 827,88 (reiskosten), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2022;
- € 20.000,-- (affectieschade), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
31 december 2021;
mevrouw [benadeelde 2]
- € 59,97 (kleding uitvaart), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 januari 2022;
- € 79,98 ( kleding uitvaart), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 januari 2022;
- € 285,00 ( kleding uitvaart), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 januari 2022;
- € 20.000,-- (affectieschade), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 december 2021;
[benadeelde 3]
- € 10,-- ( kleding uitvaart), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 januari 2022;
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partijen [benadeelde 1] , [benadeelde 2] en [benadeelde 3] gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
schadevergoedingsmaatregel
- legt ten aanzien van de na te noemen vorderingen de
maatregelop dat veroordeelde verplicht is ter zake van de bewezenverklaarde feiten tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van na te noemen bedragen,te vermeerderen met de wettelijke rente, telkens vanaf te noemen datum, ten behoeve van de betreffende benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van na te noemen dagen kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
aan de heer [benadeelde 1]
- € 2.538,82 (uitvaartverzorging), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
18 december 2022;
- € 28,54 ( medicatie), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2022;
- € 8,99 ( COOP), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 januari 2022;
- € 6,20 ( COOP), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 januari 2022;
- € 7,99 ( COOP), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 januari 2022;
- € 2,76 ( COOP), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 januari 2022;
- € 51,13 ( PLUS), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 januari 2022;
- € 63,14 ( PLUS), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 januari 2022;
- € 64,15 ( PLUS), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 januari 2022;
- € 53,89 ( PLUS), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 januari 2022;
- € 20,00 ( wassen auto), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 januari 2022;
- € 20,45 ( aankleding uitvaart), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 januari 2022;
- € 14,99 ( aankleding uitvaart), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 januari 2022;
- € 49,99 ( aankleding uitvaart), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 januari 2022;
- € 343,45 ( kleding uitvaart), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 januari 2022;
- € 827,88 (reiskosten), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2022;
- € 20.000,-- (affectieschade), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
31 december 2021;
- en bepaalt dat gijzeling voor de duur van 155 dagen kan worden toegepast;
aan mevrouw [benadeelde 2]
- € 59,97 (kleding uitvaart), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 januari 2022;
- € 79,98 ( kleding uitvaart), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 januari 2022;
- € 285,00 ( kleding uitvaart), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 januari 2022;
- € 20.000,-- (affectieschade), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 december 2021;
- en bepaalt dat gijzeling voor de duur van 137 dagen kan worden toegepast;
aan [benadeelde 3]
- € 10,00 ( kleding uitvaart), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 januari 2022;
- en bepaalt dat gijzeling voor de duur van 1 dag kan worden toegepast;
- bepaalt dat als veroordeelde heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van veroordeelde om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als veroordeelde aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- wijst de vordering van de heer [benadeelde 1] voor het deel dat ziet op reiskosten tot een bedrag van € 63,63 af;
- bepaalt dat [benadeelde 3] niet-ontvankelijk is in het deel van de vordering dat ziet op affectieschade (€ 17.500,--), en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.W.M. Hendriks, voorzitter, mr. L.J.C. Hangx en mr. P.A.M. Miltenburg, rechters, in tegenwoordigheid van M.M. Greven-Diepenmaat, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 15 december 2022.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van politie eenheid Oost-Nederland met nummer ON2R021103 Goudhaas 21. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar pagina’s van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
Ten aanzien van feit 1
1.
Het proces-verbaal ter terechtzitting van verhoor verdachte van 25 november 2022, zakelijk weergegeven, inhoudende:
Ik heb jarenlang gebruik gemaakt van de grote klaphamer van mijn overbuurman. Ik heb deze ook bediend. In verband met het landelijke vuurwerkverbod was het gebruik van consumentenvuurwerk verboden. Ik wilde toch graag met de kinderen overdag knallen. Om die reden heb ik een klaphamer aangeschaft. Deze klaphamer was kleiner dan de klaphamer van de overbuurman. Ik heb via Marktplaats een klaphamer gekocht bij [naam 2] . Ik kende [naam 2] niet. Ik heb met [naam 2] niet gesproken over de kwaliteit van de klaphamer en welke materialen er zijn gebruikt. Ik heb niet gevraagd met welke lasprocedure de klaphamer is gemaakt. Ik heb de constructie van de klaphamer wel bekeken, maar ik ben geen lastechnicus. Ik heb de klaphamer eenmaal getest om te kijken of de scharnierwerking het deed. Ik heb hierbij geen klaphamerpoeder gebruikt.
Op 31 december 2021 vierde ik samen met mijn vrouw, kinderen en vrienden oudejaarsdag. Wij hadden een partytent op de oprit van onze woning aan de [adres 1] geplaatst. Ik heb op enig moment de klaphamer uit de schuur opgehaald en op straat gelegd. Ik zag dat er een stuk of vijf kinderen stonden. Mijn eigen kinderen stonden achter mij in het verlengde van de partytent. Ik zag ook dat er een aantal kinderen, waaronder [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] , bij de lantaarnpaal stond. Wij hebben een regel dat iedereen achter de lantaarnpaal moest gaan staan. Ik heb het bakje van de klaphamer gevuld met het poeder uit de glazen pot. Ik heb geroepen: “pas op, komt ie”. Ik had gehoorbescherming in mijn rechteroor. Verder had niemand gehoorbescherming. Ik heb twee eetlepels klaphamerpoeder gebruikt. Ik heb het poeder aangestoken met een aansteker. Vervolgens heb ik de klaphamer laten afgaan, waardoor het poeder is geëxplodeerd. Ik zag dat de klaphamer een halve salto had gemaakt. Later zag ik pas [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] op de grond liggen. Ik zag dat er bloed uit de oren en ogen van [slachtoffer 1] kwam.
2.
Een proces-verbaal van verhoor getuige [naam 2] van 3 januari 2022, zakelijk weergegeven, inhoudende op pagina 243:
Ik heb de klaphamer zelf gemaakt. Ik heb drie exemplaren nagemaakt.
3.
Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, onder 4° Sv, te weten explosievenonderzoek aan chemicaliën naar aanleiding van een incident met een klaphamer in Haaksbergen op 31 december 2021, van 12 augustus 2022 van dr. J. Dalmolen verbonden aan het Nederlands Forensisch Instituut, zakelijk weergegeven, inhoudende op pagina’s 563, 564, 569 en 570:
5.2.1
Bepalen van het effect van aansteken van de sas op de explosieve kracht (vragen 3 en 4)
Bij het eerste experiment met 10 gram sas heeft door de terugslag van de arm (met de hamerkop) ten gevolge van de explosiekracht, het laswerk van het metalen □-profiel het begeven (foto 10 en 11) Ook heeft deze explosie een kier van circa 5 millimeter breed veroorzaakt tussen de twee metalen delen die de ring vormen (zie foto's 12 t/m 14).
[afbeelding]
[afbeelding]
6.2
Hoeveelheid sas benodigd voor een 'salto'
De camerabeelden laten zien dat de explosie van 15 gram sas onvoldoende kracht heeft om een circa 28 kilogram zware klaphamer een 'salto' te laten maken. De explosie van 20 gram sas is echter sterk genoeg om de klaphamer vanaf het asfalt te lanceren en in de lucht te laten roteren. Op basis van deze resultaten kan gesteld worden dat de hoeveelheid sas benodigd voor het creëren van voldoende explosiekracht voor een 'salto' van de klaphamer van het type in deze zaak, minimaal ongeveer 20 gram is. Dit staat ongeveer gelijk aan een
hoeveelheid sas van ongeveer twee eetlepels met kop.
4.
Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, onder 4° Sv, te weten een schouwverslag van [slachtoffer 1] , van 31 december 2021 van dr. G. Reijnen, forensisch arts KNMG. zakelijk weergegeven, inhoudende op pagina’s 443 en 444:
Bij het gebruik van de klaphamer is vermoedelijk een stuk metaal losgeschoten dat de borstkas van betrokkene heeft doorboord en hierbij een grote inwendige bloeding heeft veroorzaakt waardoor betrokkene vrijwel direct in een reanimatiesetting is beland en
uiteindelijk na reanimatie om 12:13 uur is komen de overlijden. Aanvullend is een röntgenfoto van de borstkas gemaakt, hierop is een metalen voorwerp zichtbaar van bij benadering 9,1 centimeter bij 2,2 tot 2,6 centimeter.
Niet natuurlijk overlijden ten gevolge van penetrerend borstkas trauma (thoraxtrauma).
5.
Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, onder 4° Sv, te weten een schouwverslag van [slachtoffer 2] , van 31 december 2021 van dr. G. Reijnen, forensisch arts KNMG. zakelijk weergegeven, inhoudende op pagina’s 462 en 464:
Er is sprake van een snijwond op het rechteronderbeen en van een snijwond op het linker onderbeen. De snijwond op het linkerbeen is dermate diep dat er sprake is van bot en peesletsel waarvoor operatief medisch ingrijpen noodzakelijk was. Het is niet uitgesloten
dat er sprake zal zijn van een blijvende functionele beperking.
6.
Een proces-verbaal inmeten plaats delict [straat] Haaksbergen van verbalisant
[verbalisant 1] van 30 januari 2022, zakelijk weergegeven, inhoudende op pagina 436 – 438:
Op 31 december 2022 heb ik de plaats van het voorval ingemeten.
[afbeelding]
1ᵒ positie klaphamer
2ᵒ afsteekhulp vuurpijlen
3ᵒ aangetroffen metaaldeel
4ᵒ bloed concentratie
5ᵒ afgebroken handvat klaphamer
6ᵒ aangetroffen pot met poeder
Ten aanzien van feit 2
1.
Een proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict ( [straat] Haaksbergen) van verbalisanten [verbalisant 2] [verbalisant 3] en [verbalisant 4] van 10 juli 2022, zakelijk weergegeven, inhoudende op pagina’s 365
,369 – 371, 388
Wij verbalisanten vervolgden ons onderzoek naar de partytent. Wij zagen op de tafel een transparante glazen pot afgesloten met een groen deksel. Wij zagen dat de pot voor circa drie kwart gevuld was met een voor ons onbekend licht geel gekleurde poeder. (foto 32)
[afbeelding]
SIN : AAFI3768NL
Spooromschrijving : Poeder
Wijze veiligstellen : Pot
Datum/tijd veiligstellen : 31 december 2021 om 16:00 uur
Plaats veiligstellen : Glazen pot gevuld met poeder, tafel onder party tent
Bijzonderheden : Circa 2 gram veiliggesteld door eod, waarmerk 1
2.
Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, onder 4° Sv, te weten explosievenonderzoek aan chemicaliën naar aanleiding van een incident met een klaphamer in Haaksbergen op 31 december 2021, van 12 augustus 2022 van dr. J. Dalmolen verbonden aan het Nederlands Forensisch Instituut, zakelijk weergegeven, inhoudende op pagina’s 545 en 546:
6.3
Onderzoeksmateriaal [AAFI3768NL]
6.3.1
Identificatie en classificatie
Onderzoeksmateriaal [AAFI3768NL] betreft een mengsel van zwavel en
kaliumchloraat in een verhouding van circa 41,5 gewicht% zwavel en 58,5 gewicht%
kaliumchloraat.
6.3.2
Wettelijke aspecten
Ook voor mengsels met kaliumchloraat geldt dat het niet mag worden aangeboden
aan, of binnen de landgrenzen worden gebracht, in bezit gehouden of gebruikt
worden door particulieren in concentraties die hoger zijn dan een bepaalde
grenswaarde. Voor kaliumchloraat is die grenswaarde gesteld op 40% g/g.
Onderzoeksmateriaal [AAFI3768NL] valt boven deze grenswaarde en dus mag deze
dus niet door particulieren in bezit worden gehouden.
3.
Een proces-verbaal van bevindingen strafbaarstelling kaliumchloraat van verbalisant
J. Theunissen van 13 juni 2022, zakelijk weergegeven, inhoudende op pagina’s 548, 549 en 552:
In juni 2019 is EU-verordening 2019/1148 aangenomen, waarna de Nederlandse Wet precursoren voor explosieven op 26 april 2021 overeenkomstig is aangepast.
Verordening 2019/1148 beperkt ook de beschikbaarheid van een aantal stoffen voor
particulieren. Sinds inwerkingtreding van de (gewijzigde) Nederlandse wet- en regelgeving
mogen producten, die de volgende stoffen bevatten in concentraties boven de grenswaarde,
slechts aan particulieren verkocht worden die in het bezit zijn van een vergunning:
Ook mogen particulieren deze stoffen niet in bezit hebben, gebruiken of importeren.
4.
Het proces-verbaal ter terechtzitting van verhoor verdachte van 25 november 2022, zakelijk weergegeven, inhoudende:
In de glazen pot die op de tafel stond, zat klaphamerpoeder. Dit poeder heb ik op 31 december 2021 in Haaksbergen op de klaphamer gedaan, waarna ik de klaphamer heb laten afgaan. Ik wist niet uit welke stoffen het klaphamerpoeder bestond. Ik wist niets van de samenstelling. Ik wist dat het klaphamerpoeder niet bij een normale winkel te verkrijgen is. Ik had ook geen vergunning voor het bezit van kaliumchloraat.

Voetnoten

1.(g/g) = gewichtspercentage
2.Artikel 5, eerste lid van de Verordening: “Precursoren voor explosieven waarvoor een beperking geldt, worden niet aangeboden aan, of binnengebracht, in bezit gehouden of gebruikt door particulieren”.
3.Artikel 6, eerste lid onder a van de Verordening: “Een lidstaat die vergunningen verleent aan particulieren die een legitiem belang hebben bij het verwerven, binnenbrengen, bezitten of gebruiken van precursoren voor explosieven waarvoor een beperking geldt, stelt regels vast betreffende de verlening van vergunningen overeenkomstig artikel 5, lid 3. Bij de beoordeling of al dan niet een vergunning wordt verleend, houdt de bevoegde instantie van de lidstaat rekening met alle relevante omstandigheden, in het bijzonder: