In deze uitspraak van de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, wordt het beroep van eiser tegen een bestuurlijke boete van € 1.500,- beoordeeld. De boete werd opgelegd door de minister van Infrastructuur en Waterstaat omdat eiser gebruik had gemaakt van een niet op zijn naam gestelde bestuurderskaart. Eiser, werkzaam als chauffeur, had op 16 oktober 2020 een vrachtauto bestuurd en werd gecontroleerd door de politie, waarbij bleek dat de bestuurderskaart in de tachograaf op naam stond van een andere persoon. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de boete, maar dit werd ongegrond verklaard. Tijdens de zitting op 7 december 2022 was alleen de gemachtigde van verweerder aanwezig, terwijl eiser en zijn gemachtigde zich afmeldden.
De rechtbank oordeelt dat eiser de overtreding kan worden verweten en dat verweerder bevoegd was om de boete op te leggen. De rechtbank concludeert dat de boete van € 1.500,- in eerste instantie terecht was, maar dat er sprake was van een schending van de redelijke termijn. De rechtbank matigt de boete met 5% tot € 1.425,-. Eiser had aangevoerd dat de boete onevenredig was, maar de rechtbank oordeelt dat verweerder de hoogte van de boete in redelijkheid heeft vastgesteld. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit van 30 december 2021 en herroept het besluit van 11 augustus 2021, waarbij de boete werd opgelegd. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot vergoeding van griffierecht en proceskosten aan eiser.