ECLI:NL:RBOVE:2022:3738

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
13 december 2022
Publicatiedatum
13 december 2022
Zaaknummer
71.139916.22 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over overtredingen van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme door een handelsonderneming

Op 13 december 2022 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 45-jarige man, die als leidinggevende van een handelsonderneming verantwoordelijk werd gehouden voor ernstige overtredingen van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft). De rechtbank oordeelde dat de man en zijn bedrijf in de periode van juni 2016 tot februari 2018 geen cliëntenonderzoek hebben verricht naar hun klanten, die voornamelijk uit Mauritanië kwamen en contant betaalden voor goederen. In totaal ging het om een bedrag van 34 miljoen euro aan contante betalingen, waarbij geen meldingen zijn gedaan van ongebruikelijke transacties, wat volgens de Wwft verplicht was. De rechtbank legde de man een geldboete op van 50.000 euro, waarvan 25.000 euro voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank benadrukte het belang van het waarborgen van de integriteit van het financiële systeem en het voorkomen van criminele activiteiten. De verdachte had de verplichtingen van de Wwft genegeerd, ondanks herhaalde waarschuwingen van de Rabobank over de risico's van witwassen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte opzettelijk had gehandeld door geen cliëntenonderzoek te verrichten en geen meldingen te doen van ongebruikelijke transacties, en dat dit een gewoonte was geworden binnen het bedrijf.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 71.139916.22 (P)
Datum vonnis: 13 december 2022
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1977 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 29 november 2022.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officieren van justitie mr. C. Goedegebuure en mr. G.J. Heidema en van wat door verdachte en zijn raadsvrouw mr. J.F. Rense, advocaat in Rotterdam, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, na wijziging van de tenlastelegging van 29 november 2022, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte in de periode van 1 juni 2016 tot en met
7 februari 2018 in [plaats] , feitelijk leiding heeft gegeven aan [medeverdacht bedrijf] B.V. die samen met anderen:
feit 1:opzettelijk geen of onvoldoende cliëntenonderzoek op grond van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (hierna: Wwft) heeft verricht en daar een gewoonte van heeft gemaakt;
feit 2:opzettelijk geen melding heeft gemaakt van ongebruikelijke financiële transacties op grond van de Wwft en daar een gewoonte van heeft gemaakt.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
[medeverdacht bedrijf] B.V. in de periode van 1 juni 2016 tot en met 7 februari 2018 te [plaats] , althans elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer natuurlijke personen en/of rechtspersonen, althans alleen, (telkens) als beroeps- of bedrijfsmatig handelende verkoper van goederen (te weten agrarische producten), voor zover betaling van deze goederen in contanten plaatsvindt voor een bedrag van 15.000,- euro of meer, een gewoonte heeft gemaakt van het opzettelijk, in strijd met de verplichting geformuleerd in artikel 3 Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme, geen cliëntenonderzoek te verrichten naar de cliënten
[bedrijf 1] , [bedrijf 2] , [bedrijf 3] , [bedrijf 4] , [bedrijf 5] , [bedrijf 6] , [bedrijf 7] , [bedrijf 8] , [bedrijf 9] , [bedrijf 10] , [bedrijf 11] , [bedrijf 12] , [bedrijf 13] , [bedrijf 14] , [bedrijf 15] , [bedrijf 16] , [bedrijf 17] , [bedrijf 18] , [bedrijf 19] , [bedrijf 20] , [bedrijf 21] , [bedrijf 22] , [bedrijf 23] , [bedrijf 24] en/of [bedrijf 25]
door in genoemde periode en met dat opzet (telkens) niet of onvoldoende
- deze cliënten te identificeren en hun identiteit te verifiëren;
- de uiteindelijke belanghebbende van deze cliënten te identificeren en maatregelen te nemen om hun identiteit te verifiëren en/of inzicht te krijgen in de eigendoms- en zeggenschapsstructuur van deze cliënten;
- controle uit te oefenen op de transacties verricht namens deze cliënten (door geen

onderzoek te doen naar de bron van de middelen gebruikt bij de transacties);

- vast te stellen of de personen die deze cliënten vertegenwoordigen (de geldlopers/koeriers) daartoe bevoegd zijn;
- de vertegenwoordigers van deze cliënten (de geldlopers/koeriers) te identificeren en hun identiteit te verifiëren

tot het plegen van welk(e) boven omschreven strafbare feit(en) verdachte (telkens) opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte feitelijke leiding heeft gegeven;

2.
[medeverdacht bedrijf] B.V. in de periode van 1 juni 2016 tot en met 7 februari 2018 te [plaats] , althans elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer natuurlijke personen en/of rechtspersonen, althans alleen, (telkens) als beroeps- of bedrijfsmatig handelende verkoper van goederen (te weten agrarische producten), voor zover betaling van deze goederen in contanten plaatsvindt voor een bedrag van 15.000,- euro of meer, een gewoonte heeft gemaakt van het opzettelijk in strijd met de verplichting, geformuleerd in artikel 16 Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme, verrichte ongebruikelijk transacties, niet onverwijld nadat het ongebruikelijke karakter van deze transacties bekend is geworden te melden aan de Financiële inlichtingen eenheid, door in genoemde periode met dat opzet een groot aantal contanten betalingen met een totaalbedrag 35.808.465 euro (circa 36 miljoen euro), niet als ongebruikelijke transacties bij de FIU te melden,
tot het plegen van welk(e) boven omschreven strafbare feit(en) verdachte
(telkens) opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke bovenomschreven verboden
gedraging(en) verdachte feitelijke leiding heeft gegeven.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsmotivering

4.1
Inleiding
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. Deze feiten en omstandigheden hebben tijdens de zitting niet ter discussie gestaan en bevorderen de leesbaarheid van het vonnis. [1]
[medeverdacht bedrijf] B.V. (hierna: [medeverdacht bedrijf] ) is een besloten vennootschap met statutaire zetel in [plaats] en is groothandel in consumptie-aardappelen en groenten en fruit. De bestuurders van de B.V. waren tijdens de periode zoals opgenomen in de tenlastelegging verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . [2]
[medeverdacht bedrijf] handelt decennia lang in onder andere aardappelen, uien, knoflook en rijst met voornamelijk West-Afrikaanse landen. Het girale betalingsverkeer in deze Afrikaanse landen, zoals Mauritanië, verloopt volgens [medeverdacht bedrijf] slecht. Vanwege valuta problemen werden de betalingen daarom contant verricht. Per koerier, ook wel geldloper genoemd, werden de betalingen contant bij [medeverdacht bedrijf] in [plaats] op kantoor afgeleverd waarna [medeverdacht bedrijf] de bedragen afstortte op haar bankrekeningen. [3] Uit onderzoek naar de bankrekeningen volgt dat vanaf 1 juni 2016 circa 36 miljoen euro aan contanten is afgestort op de bankrekeningen van [medeverdacht bedrijf] . [4]
Naar aanleiding van onder andere meldingen ten aanzien van hoge contante stortingen van de Rabobank en ING en de betrokkenheid van de Financial Intelligence Unit (FIU) is er een strafrechtelijk onderzoek naar [medeverdacht bedrijf] en haar bestuurders gestart in het kader van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft). [5]
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat beide feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft het standpunt ingenomen dat verdachte vrijgesproken moet worden van beide feiten. [medeverdacht bedrijf] voldeed volgens haar materieel gezien aan de verplichtingen van de Wwft. Verdachte kende als leidinggevende van [medeverdacht bedrijf] zijn klanten en beschikte over de nodige en vereiste documentatie. Hij verrichte cliëntenonderzoek zoals dat in de Wwft bedoeld is. Verdachte heeft bovendien niet nagelaten ongebruikelijke transacties namens [medeverdacht bedrijf] te melden, omdat hij dergelijke transacties niet gezien heeft en daarvoor ook geen aanleiding had. De raadsvrouw stelt verder dat geen sprake is van enig opzet, net zomin als van een gewoonte en strafbaar feitelijk leidinggeven.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
4.4.1.
Toepasselijkheid Wwft
De rechtbank stelt vast dat [medeverdacht bedrijf] een ‘bedrijfsmatig handelende verkoper van goederen’ is en daarom een ‘instelling’ in de zin van artikel 1, eerste lid onder a, onder 15 van de Wwft is, voor zover contante betaling plaatsvinden boven de € 15.000,--. [6] Doordat [medeverdacht bedrijf] als instelling is aan te merken, is hij onder andere gehouden tot het verrichten van cliëntenonderzoek (artikel 3 Wwft) en het melden van ongebruikelijke transacties (artikel 16 Wwft).
De Wwft vormt ordeningswetgeving. Om te bepalen of iemand opzettelijk heeft gehandeld, is ‘kleurloos opzet’ voldoende. Het opzet hoeft niet gericht te zijn op het niet naleven van de in de tenlastelegging bedoelde wettelijke verplichtingen. Kennis over wat wel en niet mag (dus wat in strijd is met de voorschriften, en daarom wederrechtelijk is) wordt in het bijzonder strafrecht verondersteld. Zo zal degene die grote contante geldbedragen ontvangt zich moeten oriënteren op de daarvoor geldende voorschriften.
4.4.2
Cliënten
In de ten laste gelegde periode heeft [medeverdacht bedrijf] contante betalingen boven de € 15.000,-- ontvangen van verschillende cliënten. Dit betreffen de volgende vijfentwintig cliënten, die in de tenlastelegging zijn genoemd.
- [bedrijf 1]
- [bedrijf 14]
- [bedrijf 2]
- [bedrijf 15]
- [bedrijf 3]
- [bedrijf 16]
- [bedrijf 4]
- [bedrijf 17]
- [bedrijf 5]
- [bedrijf 18]
- [bedrijf 6]
- [bedrijf 19]
- [bedrijf 7]
- [bedrijf 20]
- [bedrijf 8]
- [bedrijf 21]
- [bedrijf 9]
- [bedrijf 22]
- [bedrijf 10]
- [bedrijf 23]
- [bedrijf 11]
- [bedrijf 24]
- [bedrijf 12]
- [bedrijf 25] [7]
- [bedrijf 13]
De rechtbank merkt op dat in de tabel op pagina 235 van het dossier zevenentwintig cliënten zijn opgenomen terwijl in de tenlastelegging vijfentwintig cliënten staan opgesomd. De officier van justitie sprak ook van zevenentwintig cliënten. De cliënten [bedrijf 26] en [bedrijf 27] staan wel in de genoemde tabel, maar niet in de tenlastelegging. Omdat de tenlastelegging het uitgangspunt is, gaat de rechtbank uit van de vijfentwintig cliënten die in de tenlastelegging staan.
4.4.3
Feit 1 - cliëntenonderzoek
Verdachte wordt verweten dat [medeverdacht bedrijf] in strijd met artikel 3 Wwft heeft gehandeld door geen of onvoldoende cliëntenonderzoek te verrichten, waaraan verdachte feitelijk leiding heeft gegeven. Deze verplichting geldt wanneer sprake is van een contante betaling hoger dan € 15.000,--. Uit dit artikel (onder meer lid 2 sub d) volgt dat dit een voortdurende verplichting is. Dat impliceert een periodiek toetsingsmoment en het actueel houden van de informatie die beschikbaar is over de cliënt.
Uit artikel 3 lid 2 Wwft volgt – kort samengevat – dat het cliëntenonderzoek de instelling in staat moet stellen om:
- deze cliënten te identificeren en hun identiteit te verifiëren (sub A);
- de uiteindelijke belanghebbende van deze cliënten te identificeren en maatregelen te nemen om hun identiteit te verifiëren en/of inzicht te krijgen in de eigendoms- en zeggenschapsstructuur van deze cliënten (sub B);
- controle uit te oefenen op de cliënt en de verrichte transacties (sub D);
- vast te stellen of de personen die deze cliënten vertegenwoordigen daartoe bevoegd zijn en hen te identificeren en hun identiteit te verifiëren (sub E en G);
- te verifiëren of de cliënt ten behoeve van zichzelf optreedt of ten behoeve van een derde (sub F).
Uit de Wwft vloeit voort dat deze informatie op opvraagbare wijze vastgelegd moet worden.
Uit wat onder 4.4.2 is vastgesteld blijkt dat [medeverdacht bedrijf] in de ten laste gelegde periode van vijfentwintig cliënten contante betalingen heeft ontvangen die hoger zijn dan € 15.000,-- .
Verdachte stelt dat [medeverdacht bedrijf] materieel gezien wel aan artikel 3 Wwft heeft voldaan. Verdachte en beide andere bestuurders van [medeverdacht bedrijf] hebben verklaard dat zij hun klanten goed kenden en dat de klanten regelmatig bezocht werden. Zij legden de gegevens van klanten voornamelijk vast in reisverslagen. [8] De reisverslagen bevatten onder andere de naam van de klant en van de contactpersoon in het land van herkomst, de betalingsconditie en het betalingsgedrag, de bedrijfsactiviteiten, producten die aan de klant geleverd worden, een kort gespreksverslag en een lijst met actiepunten. [9]
Uit het dossier volgt dat van een aantal cliënten de identificatie en verificatie is vastgelegd. Dit is gedaan om vliegtickets voor hen te kunnen boeken. De reisverslagen bevatten verder geen kopieën van identiteitsbewijzen van cliënten of een uittreksel uit de Kamer van Koophandel. [10] Bij geen van de cliënten is een voortdurende controle uitgevoerd op transactieniveau of onderzoek verricht naar de bron van de middelen. [11] Ten aanzien van geen van de cliënten is vastgesteld of de natuurlijke personen die het bedrijf vertegenwoordigden, waaronder de geldkoeriers, daartoe bevoegd waren. De bestuurders verklaren dat zij de geldkoeriers niet naar een identiteitsbewijs vroegen; de identificatie en de verificatie van de identiteit van de vertegenwoordiger vond dus niet plaats. [12]
Gelet op voorgaande bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat [medeverdacht bedrijf] in de ten laste gelegde periode in strijd met artikel 3 Wwft geen cliëntenonderzoek heeft verricht bij contante betalingen boven de € 15.000,-- .
Dat [medeverdacht bedrijf] de cliënten al lange tijd kende en dat de cliënten in die periode ook zijn bezocht doet daar niet aan af, omdat die omstandigheden [medeverdacht bedrijf] niet in staat heeft gesteld te voldoen aan de hiervoor genoemde verplichtingen van artikel 3 Wwft. De rechtbank ziet de koeriers/geldlopers als natuurlijke personen die de cliënten vertegenwoordigden. Zij leverden het contante geld af bij [medeverdacht bedrijf] en maakten daardoor onderdeel uit van de transacties. De informatie omtrent identificatie van deze personen en de vaststelling of zij bevoegd waren tot vertegenwoordiging ontbrak. Het risico van witwassen of het financieren van terrorisme zit met name in contante geldstromen. Het controleren van transacties die door de klant worden verricht en het controleren van koeriers of geldlopers die de contante betalingen namens de cliënten afleveren, is in het licht van de doelstelling van de Wwft van groot belang.
4.4.4
Feit 2 – melden ongebruikelijke transacties
Als feit 2 wordt verweten dat [medeverdacht bedrijf] in strijd met de verplichting van artikel 16 Wwft heeft gehandeld, waaraan verdachte feitelijk leiding heeft gegeven. Volgens dit artikel diende [medeverdacht bedrijf] een verrichte of voorgenomen ongebruikelijke transactie onverwijld te melden, nadat het ongebruikelijke karakter van de transactie bekend is geworden. Ingevolge artikel 2a, eerste lid, van de Wwft is een instelling gehouden bijzondere aandacht te besteden aan ongebruikelijke transactiepatronen en aan transacties die naar hun aard een hoger risico op witwassen of financieren van terrorisme met zich brengen. Het ‘ongebruikelijke’ kan zowel zien op het contant betalen, als op de wijze waarop contant wordt betaald.
Uit het dossier volgt dat in de periode 1 juni 2016 tot 7 februari 2018 circa 34 miljoen euro aan contanten is afgestort op de bankrekeningen van [medeverdacht bedrijf] . In totaal werden er 436 contante betalingen gedaan van € 15.000,-- of meer met een gezamenlijk bedrag van
€ 33.687.915,--. [13]
Over de transacties volgt het volgende uit het dossier. Geldlopers leverden contante bedragen af in een tas of koffer bij [medeverdacht bedrijf] . [14] Via telefonisch contact met verdachte werd duidelijk dat er een betaling aankwam en werd ook een bevestiging gestuurd als de betaling ontvangen was. [15] [medeverdachte 2] verklaart dat voor hem niet altijd duidelijk was namens welke klant de geldloper kwam en dat wist de geldloper zelf ook niet altijd. [16] Er werd geen bewijs van ontvangst aan de geldlopers meegegeven, dat ging op goed vertrouwen. [17] De bedragen werden geteld en vervolgens in een sealbag naar de bank gebracht om af te storten. [18] Uit het dossier volgt dat de stortingen uit verschillende coupures bestonden van vijf tot en met vijfhonderd euro biljetten. Zo werd een transactie van
€ 400.000,-- bijvoorbeeld voldaan met achthonderd biljetten van vijfhonderd euro en een transactie van € 1.081.970,-- met in totaal 28.895 verschillende biljetten. [19] De bestuurders vermoedden dat het geld afkomstig is van familieleden van Afrikanen die in Europa wonen en geld willen verplaatsen naar hun familieleden in Afrika. [20]
De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat sprake was van betalingen van grote contante geldbedragen, waarbij gebruik werd gemaakt van verschillende coupures, waaronder grote aantallen vijfhonderd euro biljetten. Het kwam voor dat het gecombineerde betalingen waren van meerdere cliënten tegelijk. [21] Het geld werd bij [medeverdacht bedrijf] afgeleverd in tassen of koffers door geldlopers wiens identiteit bij [medeverdacht bedrijf] niet bekend was. Verdachte en de beide andere bestuurders wisten bovendien niet hoe het geld vanuit West-Afrika naar Nederland werd overgebracht. Door Transparency International zijn de landen in West-Afrika in 2016 aangemerkt als bovengemiddeld corrupt. [22]
De rechtbank is van oordeel dat onder die omstandigheden sprake is van ongebruikelijke transacties, die door of namens [medeverdacht bedrijf] gemeld hadden moeten worden. Deze betalingen houden bovendien verband met de door de ING als ongebruikelijk gemelde geldstortingen door [medeverdacht bedrijf] (onder meer vanwege de hoge aantallen coupures van vijfhonderd en tweehonderd in samenhang met de hoge bedragen welke gestort werden). [23] Zoals eerder overwogen zit het risico van witwassen of het financieren van terrorisme met name in contante geldstromen. Het regelmatig ontvangen van grote bedragen contant geld, waarbij gebruik wordt gemaakt biljetten van verschillende waarde, waaronder grote aantallen vijfhonderd eurobiljetten, brengt op zichzelf een hoger risico met zich mee op witwassen of financieren van terrorisme. De rechtbank acht het een feit van algemene bekendheid dat diverse vormen van criminaliteit gepaard gaan met grote hoeveelheden contant geld in doorgaans grote coupures, terwijl coupures van vijfhonderd euro in het normale betalingsverkeer een zeldzaamheid zijn.
Gelet op voorgaande bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat [medeverdacht bedrijf] in de ten laste gelegde periode in strijd met artikel 16 Wwft ongebruikelijke transacties niet heeft gemeld.
Dat deze manier van zaken doen volgens verdachte de enige optie was en gebruikelijk is in de branche doet daar niets aan af. De contante transacties brachten naar hun aard een hoger risico op witwassen of financieren van terrorisme met zich waardoor [medeverdacht bedrijf] deze transacties had moeten melden als ongebruikelijk.
4.4.5
Opzet
Zoals onder 4.4.1 al is overwogen vormt de Wwft ordeningswetgeving. Voor het bepalen of iemand opzettelijk heeft gehandeld, is ‘kleurloos opzet’ voldoende. Vereist is dat [medeverdacht bedrijf] opzettelijk geen cliëntenonderzoek heeft gedaan bij ontvangst van contante betalingen boven de € 15.000,-- (feit 1) en geen melding heeft gedaan van ongebruikelijke contante betalingen (feit 2). Het opzet hoeft niet gericht te zijn op het handelen in strijd met de Wwft (zie bijv. ECLI:NL:HR:2018:782). Verdachte hoeft zich dus niet bewust te zijn geweest dat hij door zijn nagelaten verrichtingen in strijd met de Wwft handelde.
De rechtbank overweegt dat uit het dossier volgt dat het niet anders kan dan dat [medeverdacht bedrijf] willens en wetens geen cliëntenonderzoek heeft verricht en geen melding heeft gedaan van ongebruikelijke contante betalingen boven de € 15.000,--. [medeverdacht bedrijf] is nadrukkelijk en herhaaldelijk op deze verplichtingen gewezen, met name door de Rabobank.
Zo vraagt een accountmanager van de Rabobank via een e-mail op 4 november 2014 aan [medeverdachte 2] hoe [medeverdacht bedrijf] zeker weet dat zij niet onbedoeld meewerkt aan witwassen. Hij vraagt of [medeverdacht bedrijf] kan aantonen dat de B.V. er alles aan heeft gedaan om dit risico uit te sluiten. Tot slot geeft hij het dringende advies om de geldstromen zo snel mogelijk goed inzichtelijk te krijgen en voegt hij een brochure van het ministerie van Financiën mee over de Wwft-verplichtingen bij contante betalingen. [24] Op 6 mei 2015 herhaalt de accountmanager dat [medeverdacht bedrijf] als handelsonderneming onder de Wwft valt. [25]
Op 4 juni 2015 schrijft de accountmanager in een brief aan [medeverdachte 2] :
(…) Wij hebben met elkaar gesproken over de verplichtingen die de Wwft (…) zowel jullie als ook de bank dwingend oplegt. Ter informatie heb ik je op 24 november 2014 de brochure Handleiding voor handelaren in goederen/WWFT toegezonden. Belangrijk is dat de herkomst van de contante gelden vaststaat en dat de identiteit van de Mauretaanse afnemers en hun geldkoeriers wordt gecontroleerd middels een geldig legitimatiebewijs. Als op basis van dit klantonderzoek twijfels ontstaan, hebben jullie (en ook de bank) een meldingsplicht vanwege ongebruikelijke transacties. (…) Wij adviseren jullie om de bestaande betalingsafspraken met de Mauretaanse afnemers te herzien en in plaats van contant, alleen nog maar girale betalingen te accepteren of anders om voldoende onderzoek te doen naar de herkomst van de contante gelden en dit vast te leggen in jullie klantdossiers. [26]
4.4.6
Toerekening aan [medeverdacht bedrijf] B.V.
Op grond van artikel 51 Sr kunnen strafbare feiten worden begaan door een rechtspersoon.
De Hoge Raad heeft zich in een aantal arresten uitgelaten over de strafrechtelijke aansprakelijkheid van rechtspersonen en het toerekenen van opzet van een natuurlijk persoon aan de rechtspersoon. Een belangrijk oriëntatiepunt daarbij is of de gedraging heeft plaatsgevonden, dan wel is verricht in de sfeer van de rechtspersoon. Een dergelijke gedraging kan in beginsel worden toegerekend aan de rechtspersoon.
De Hoge Raad heeft een aantal omstandigheden omschreven die tot de conclusie kunnen leiden dat de gedraging in de sfeer van de rechtspersoon heeft plaatsgevonden. Omschreven zijn onder meer:
- het handelen van iemand die werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon,
- de gedraging past in de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon.
De ontvangst van een geldbedrag als onderdeel van een zakelijke overeenkomst is een gedraging die past binnen de sfeer van de rechtspersoon. Het ontvangen van grote contante betalingen paste tevens binnen de normale bedrijfsvoering van [medeverdacht bedrijf] . De feitelijke gedragingen, namelijk het nalaten van cliëntenonderzoek en het niet melden van ongebruikelijke transacties, zijn verricht door de bestuurders van [medeverdacht bedrijf] en kunnen daarom aan [medeverdacht bedrijf] worden toegerekend.
4.4.7
Feitelijke leidinggevende
Uit de inhoud van de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat verdachte in de ten laste gelegde periode (mede) verantwoordelijk is geweest voor de dagelijkse bedrijfsvoering van [medeverdacht bedrijf] . De bewezenverklaarde feiten zijn het gevolg van het algemene door verdachte en zijn medebestuurders gevoerde beleid. Verdachte heeft tijdens de zitting beaamd dat hij op de hoogte was van de gebruikelijke werkwijze ten aanzien van contante betalingen en hij heeft bij de politie verklaard dat hij deze betalingen ook heeft aangenomen. Dat hij als feitelijke leidinggevende kan worden aangemerkt acht de rechtbank daarom wettig en overtuigend bewezen.
4.4.8
Gewoonte
Uit het dossier volgt dat het niet doen van een cliëntenonderzoek en het niet doen van meldingen bij ongebruikelijke transacties boven de meldgrens al jarenlang gebruikelijk was binnen [medeverdacht bedrijf] . Dit volgt onder meer uit de verklaring van [medeverdachte 1] :
“Ja, ik wist (…) dat de klanten vanuit Mauritanië de betalingen in contanten deden (…). Dat liep al jaren, vanaf wanneer precies weet ik niet meer. (…) Met name vanaf (…), 2008, werd het lastiger om betalingen giraal te krijgen vanuit Mauritanië”. [27]
Verder blijkt dat er in de periode van 1 juni 2016 tot 7 februari 2018 in totaal 436 contante betalingen boven de € 15.000,-- zijn gedaan. [28] Gezien het aantal gedragingen en het tijdsbestek waarbinnen deze zich hebben afgespeeld is de rechtbank van oordeel dat [medeverdacht bedrijf] een gewoonte heeft gemaakt van het niet doen van een cliëntenonderzoek bij ontvangst van een contante betaling boven de € 15.000,-- (feit 1) en het niet doen van meldingen bij ongebruikelijke transacties (feit 2).
4.4.9
Medeplegen
Niet is gebleken dat [medeverdacht bedrijf] de feiten in vereniging heeft gepleegd, zoals ten laste is gelegd. Hiervoor biedt het dossier geen aanknopingspunten. Van dit deel van de tenlastelegging zal de rechtbank verdachte daarom vrijspreken.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
[medeverdacht bedrijf] B.V. in de periode van 1 juni 2016 tot en met 7 februari 2018 te [plaats] , als bedrijfsmatig handelende verkoper van goederen (te weten agrarische producten), voor zover betaling van deze goederen in contanten plaatsvindt voor een bedrag van 15.000,- euro of meer, een gewoonte heeft gemaakt van het opzettelijk, in strijd met de verplichting geformuleerd in artikel 3 Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme, geen cliëntenonderzoek te verrichten naar de cliënten
[bedrijf 1] , [bedrijf 2] , [bedrijf 3] , [bedrijf 4] , [bedrijf 5] , [bedrijf 6] , [bedrijf 7] , [bedrijf 8] , [bedrijf 9] ,
[bedrijf 10] , [bedrijf 11] , [bedrijf 12] , [bedrijf 13] , [bedrijf 14]
, [bedrijf 15] , [bedrijf 16] , [bedrijf 17] ,
[bedrijf 18] , [bedrijf 19] , [bedrijf 20] , [bedrijf 21] , [bedrijf 22]
, [bedrijf 23] , [bedrijf 24] en [bedrijf 25]
door in genoemde periode en met dat opzet telkens niet of onvoldoende
- deze cliënten te identificeren en hun identiteit te verifiëren;
- de uiteindelijke belanghebbende van deze cliënten te identificeren en maatregelen te nemen om hun identiteit te verifiëren en/of inzicht te krijgen in de eigendoms- en zeggenschapsstructuur van deze cliënten;
- controle uit te oefenen op de transacties verricht namens deze cliënten (door geen
onderzoek te doen naar de bron van de middelen gebruikt bij de transacties);
- vast te stellen of de personen die deze cliënten vertegenwoordigen (de geldlopers/koeriers) daartoe bevoegd zijn;
- de vertegenwoordigers van deze cliënten (de geldlopers/koeriers) te identificeren en hun identiteit te verifiëren
tot het plegen van welk boven omschreven strafbare feit verdachte telkens opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke bovenomschreven verboden gedraging verdachte feitelijk leiding heeft gegeven.
2.
[medeverdacht bedrijf] B.V. in de periode van 1 juni 2016 tot en met 7 februari 2018 te [plaats] , als bedrijfsmatig handelende verkoper van goederen (te weten agrarische producten), voor zover betaling van deze goederen in contanten plaatsvindt voor een bedrag van 15.000,- euro of meer, een gewoonte heeft gemaakt van het opzettelijk in strijd met de verplichting, geformuleerd in artikel 16 Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme, verrichte ongebruikelijk transacties, niet onverwijld nadat het ongebruikelijke karakter van deze transacties bekend is geworden te melden aan de Financiële inlichtingen eenheid, door in genoemde periode met dat opzet een groot aantal contante betalingen met een totaalbedrag 35.808.465 euro (circa 36 miljoen euro), niet als ongebruikelijke transacties bij de FIU te melden,
tot het plegen van welk boven omschreven strafbare feit verdachte telkens opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke bovenomschreven verboden gedraging verdachte feitelijk leiding heeft gegeven.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1, 2 en 6 van de Wet Economische Delicten (WED) en de artikelen 3 en 16 van de Wwft. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf:
feitelijke leiding geven aan opzettelijke overtreding van het voorschrift, gesteld bij artikel 3 van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme, begaan door een rechtspersoon, terwijl van het plegen van dat misdrijf een gewoonte wordt gemaakt;
feit 2
het misdrijf:
feitelijke leiding geven aan opzettelijke overtreding van het voorschrift, gesteld bij artikel 16 van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme, begaan door een rechtspersoon, terwijl van het plegen van dat misdrijf een gewoonte wordt gemaakt.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert een taakstraf van 180 uren op te leggen. De officier van justitie houdt bij de bepaling van haar eis rekening met de overschrijding van de redelijke termijn van ruim een jaar.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw verzoekt een lagere straf op te leggen dan de officier van justitie eist.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
[medeverdacht bedrijf] heeft de regels van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme overtreden en verdachte heeft hieraan feitelijk leiding gegeven. In de periode van juni 2016 tot februari 2018 is verdachte als bestuurder betrokken geweest bij [medeverdacht bedrijf] , een handelsonderneming die wereldwijd handelt in onder andere in aardappelen, uien, knoflook en rijst. In die periode was het bij [medeverdacht bedrijf] gebruikelijk dat voornamelijk Mauritaanse klanten contant betaalden voor de goederen. Geldlopers leverden grote contante geldbedragen in tassen en koffers af bij het bedrijfspand van [medeverdacht bedrijf] in [plaats] . Er is geen cliëntenonderzoek gedaan naar deze klanten en er zijn geen meldingen gedaan van deze contante transacties, terwijl dat volgens de Wwft in dit geval verplicht was. In totaal gaat het om een bedrag van 34 miljoen euro.
Het is van groot maatschappelijk belang dat het financiële systeem integer is en dat vermenging van dit systeem met criminele activiteiten voorkomen wordt. Hoewel de rechtbank de indruk heeft dat verdachte geen kwade bedoelingen had, heeft hij op deze manier voor criminelen de deur naar de spreekwoordelijke bovenwereld opengezet. Met zijn handelen maakte verdachte crimineel handelsverkeer mogelijk. Dit wordt ook wel aangeduid als ‘Trade Based Money Laundering’, waarmee in dit geval – mede dankzij verdachte – miljoenen potentieel konden worden witgewassen.
Dat contante betaling in de branche gebruikelijk is, neemt de rechtbank aan en wordt ook niet als verwerpelijk gezien, zolang dan maar wordt voldaan aan de verplichtingen uit de Wwft. Dat heeft verdachte nagelaten, terwijl hij daarover bij [medeverdacht bedrijf] de zeggenschap had en daarom is een straf op zijn plaats.
Bij het bepalen van de strafmodaliteit heeft de rechtbank met het volgende rekening gehouden. De hoogte van het totaalbedrag van de contante betalingen, de pleegperiode en het gewoonte maken van de misdrijven, spelen een strafverzwarende rol. Dat geldt ook voor het feit dat onder andere de Rabobank [medeverdacht bedrijf] meermalen heeft gewezen op het risico dat [medeverdacht bedrijf] met haar handelen onbedoeld mee zou kunnen werken aan criminele praktijken. Deze vermaningen hebben destijds niet geleid tot een ander beleid van verdachte. In strafmatigende zin houdt de rechtbank rekening met het feit dat de Rabobank, ING en de accountant de werkwijze van verdachte jarenlang hebben laten doorgaan. Bovendien neemt [medeverdacht bedrijf] tegenwoordig geen contante betalingen meer aan en heeft de B.V. een ‘Know Your Customer’ werkwijze ingevoerd waardoor er gedegen cliëntenonderzoek kan plaatsvinden. Uit het strafblad van verdachte van 29 september 2022 volgt dat hij niet eerder voor strafbare feiten is veroordeeld. De rechtbank acht in dit geval een geldboete een passender strafmodaliteit dan een taakstraf (dat op grond van artikel 9 Sr als zwaardere stafmodaliteit kan worden aangemerkt), zoals door de officier van justitie is geëist.
Strafoplegging
De rechtbank stelt vast dat sprake is van een overschrijding van de redelijke vervolgingstermijn. De datum van het eerste verhoor op 9 september 2019 is als uitgangspunt genomen voor het tijdstip dat verdachte in redelijkheid de verwachting kon hebben dat tegen hem vanwege een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie strafvervolging zou worden ingesteld. Als uitgangspunt geldt dat de behandeling ter terechtzitting binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen afgerond moet zijn met een eindvonnis, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Van dergelijke bijzondere omstandigheden is volgens de rechtbank niet gebleken. Nu er op 13 december 2022 vonnis wordt gewezen, stelt zij vast dat de redelijke termijn met vijftien maanden is overschreden.
De rechtbank acht, alles afwegende in beginsel een deels voorwaardelijke geldboete van
€ 55.000,-- passend en geboden, maar zal deze vanwege de overschrijding van de redelijke termijn, matigen tot een geldboete van € 50.000,-- waarvan € 25.000,-- voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24c en 57 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1, het misdrijf:
feitelijke leiding geven aan opzettelijke overtreding van het voorschrift, gesteld bij artikel 3 van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme, begaan door een rechtspersoon, terwijl van het plegen van dat misdrijf een gewoonte wordt gemaakt;
feit 2, het misdrijf:
feitelijke leiding geven aan opzettelijke overtreding van het voorschrift, gesteld bij artikel 16 van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme, begaan door een rechtspersoon, terwijl van het plegen van dat misdrijf een gewoonte wordt gemaakt;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 en 2 bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt de verdachte tot betaling van
een geldboete van € 50.000,--(vijftigduizend euro), bij niet volledige betaling en verhaal van de geldboete, zal vervangende hechtenis worden toegepast voor de duur van 285 dagen;
- bepaalt dat van deze geldboete een gedeelte van
€ 25.000,--(vijfentwintigduizend euro), bij niet volledige betaling en verhaal van de geldboete, zal vervangende hechtenis worden toegepast voor de duur van 160 dagen,
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
- de rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de verdachte voor het einde van de
proeftijd van twee jarende navolgende voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. ten Boer, voorzitter, mr. C.J. Sangers-de Jong en mr. D.E. Schaap, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Y.W. van den Bosch, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 13 december 2022.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier genaamd 26Watseka van het combi-team Belastingdienst/FIOD, Dienst Landelijke Recherche met kenmerk LERAA17993. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.een geschrift, uittreksel Kamer van Koophandel van 25 oktober 2017, pagina 125.
3.Het proces-verbaal ‘zaaksdossier wwft’ van 20 juli 2020, pagina 14.
4.Het proces-verbaal van bevindingen contante stortingen van 20 december 2019, pagina’s 232 tot en met 235.
5.Het proces-verbaal ‘zaaksdossier wwft’ van 20 juli 2020, pagina 14.
6.Artikel 1, eerste lid onder a, onder 15 Wwft, geldend van 1 april 2016 tot en met 24 juli 2018
7.Het proces-verbaal van bevindingen contante stortingen van 20 december 2019, pagina’s 232 tot en met 235.
8.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] van 12 december 2019, pagina 1816
9.Het proces-verbaal van bevindingen reisverslagen van 23 januari 2020, pagina’s 268 tot en met 273;
10.Het proces-verbaal van bevindingen reisverslagen van 23 januari 2020, pagina’s 268 tot en met 273; Het proces-verbaal van bevindingen cliëntonderzoek van 23 januari 2020, pagina’s 261 tot en met 267;
11.Het proces-verbaal van bevindingen cliëntonderzoek van 23 januari 2020, pagina’s 261 tot en met 267; het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2] van 9 september 2019, pagina 1889, 1890; het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] van 12 december 2019, pagina 1815, 1816; het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2] van 13 december 2019, pagina 1896;
12.het proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] van 9 september 2019, pagina 1735; het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2] van 9 september 2019, pagina 1889; het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] van 12 december 2019, pagina 1816, 1817
13.Het proces-verbaal van bevindingen contante stortingen van 20 december 2019, pagina’s 232 tot en met 235; het proces-verbaal van bevindingen inzake de tap, pagina’s 184 en 188
14.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2] van 9 september 2019, pagina 1889; het proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] van 9 september 2019, pagina 1735
15.het proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] van 9 september 2019, pagina 1735
16.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2] van 13 december 2019, pagina’s 1893, 1894;
17.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] van 12 december 2019, pagina’s 1815, 1816; het proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] van 9 september 2019, pagina 1736
18.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2] van 13 december 2019, pagina’s 1893, 1894;
19.Het proces-verbaal van bevindingen coupures contante stortingen van 9 december 2019, pagina 230
20.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2] van 9 september 2019, pagina 1890; het proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] van 9 september 2019, pagina 1736
21.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2] van 13 december 2019, pagina 1894;
22.Het proces-verbaal ‘zaaksdossier wwft’ van 20 juli 2020, pagina 32.
23.Het proces-verbaal van bevindingen verdacht verklaarde transacties [medeverdacht bedrijf] B.V. van 14 december 2017, pagina’s 70 tot en met 72
24.Een geschrift, een mail van de Rabobank ‘contante stortingen Mauritanië’ van 4 november 2014, pagina’s 791, 792
25.Een geschrift, een mail van de Rabobank ‘FW: contante stortingen Mauritanië’ van 6 mei 2015, pagina’s 795, 796
26.Een geschrift, een brief van de Rabobank ‘Afspraak inzake stortingen’ van 4 juni 2015, pagina’s 532, 533
27.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] van 12 december 2019, pagina’s 1815
28.Het proces-verbaal van bevindingen contante stortingen van 20 december 2019, pagina’s 232 tot en met 235.