7.3De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen met de toen vijfjarige [slachtoffer] . De ontuchtige handelingen vonden plaats in de woning van haar oma, de partner van verdachte. Tijdens het voorlezen in bed heeft verdachte [slachtoffer] ’s blote billen en vagina betast en daarover gewreven.
Verdachte heeft met zijn handelen misbruik gemaakt van het overwicht dat hij als volwassene op de zeer jonge [slachtoffer] had. Ook heeft hij het vertrouwen van haar ouders, die [slachtoffer] aan hem toevertrouwden, ernstig geschaad. Door zo te handelen heeft verdachte bovendien een zeer ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer] . Verdachte heeft hier geen oog voor gehad, maar is enkel gericht geweest op het bevredigen van zijn eigen lustgevoelens. De rechtbank neemt verdachte dit alles zeer kwalijk.
Persoon van verdachte
De rechtbank neemt voorts in aanmerking het strafblad van verdachte van 13 oktober 2022, waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld.
De rechtbank heeft tevens acht geslagen op het Pro Justitia rapport van het PBC van 16 september 2022, waarin over verdachte is gerapporteerd door A. Wulterkens, arts in opleiding tot psychiater, onder supervisie van P.K.J. Ronhaar, psychiater en M.D. Beijer- Holtman, GZ- psycholoog.
Verdachte is van 17 mei 2022 tot 24 juni 2022 opgenomen geweest in het PBC. Hij heeft beperkt meegewerkt aan het onderzoek. Zo weigerde hij enkele malen het gesprek aan te gaan en verklaarde hij wisselend over het tenlastegelegde. Daarnaast gaf hij beperkt toestemming tot het verstrekken van medische informatie en weigerde hij mee te werken aan een testonderzoek betreffende zijn persoonlijkheid. Desondanks is het wel mogelijk geweest om diagnostische conclusies te trekken.
De deskundigen concluderen dat er bij verdachte sprake is van een autismespectrumstoornis, een persoonlijkheidsstoornis en een pedofiele stoornis. Daarnaast is er bij verdachte sprake van diverse cognitieve problemen, te weten oriëntatiestoornissen, woordvindstoornissen, achterdocht, desorganisatie en overzichtsproblemen.
De deskundigen schatten het recidiverisico matig in en adviseren een (kortdurende) klinische behandeling, gevolgd door een (langdurige) ambulante behandeling, gecombineerd met woonbegeleiding. Vanwege de aard en hardnekkigheid van de problematiek bij verdachte wordt ingeschat dat een dergelijke behandeling en begeleiding jarenlang noodzakelijk zal zijn, mede omdat de responsiviteit voor een inhoudelijke verandering bij verdachte beperkt zal zijn.
Ten aanzien van het strafrechtelijk kader, kan volgens de deskundigen worden gedacht aan het opleggen van een (langdurig) voorwaardelijk strafdeel met bijzondere voorwaarden. Volgens de deskundigen bestaat wel het risico dat de proeftijd verstrijkt, zonder dat het recidiverisico verminderd. Een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38z Sr met zeer langdurig toezicht zou dit kunnen ondervangen.
Tot slot adviseren de deskundigen om verdachte het ten laste gelegde feit in verminderde mate toe te rekenen.
De rechtbank neemt de in voornoemde rapportage vermelde conclusie ten aanzien van de toerekeningsvatbaarheid over en oordeelt dat het bewezen verklaarde feit in verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van het over verdachte opgemaakte reclasseringsadvies van 23 november 2022, opgesteld door reclasseringswerker M. Bouius.
Onder verwijzing naar de hierboven genoemde pro Justitia rapportage van het PBC, adviseert de reclassering om een (deels) voorwaardelijke straf, met onderstaande voorwaarden en met dadelijke uitvoerbaarheid van deze voorwaarden en het toezicht, op te leggen:
- meldplicht;
- opname in een zorginstelling;
- ambulante behandeling.
Vanwege het recidiverisico, de ernst van het delict en de noodzaak van langdurige behandeling en begeleiding adviseert de reclassering daarnaast om een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38z Sr op te leggen.
De straf of maatregel
Mede gelet op de ernst van het feit, oordeelt de rechtbank dat alleen een lange (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats is. Alles overwegend, zal aan verdachte worden opgelegd een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren en met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Daarnaast bepaalt de rechtbank dat aan de voorwaardelijke gevangenisstraf de voorwaarden worden verbonden zoals door de reclassering geadviseerd. Het voorwaardelijke strafdeel dient verdachte er tevens van te weerhouden om in de toekomst (soortgelijke) strafbare feiten te plegen.
De rechtbank is van oordeel dat de op grond van artikel 14c Sr te stellen voorwaarden en het op grond van artikel 14c, zesde lid, Sr uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar moeten zijn nu er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van één of meer personen. Gelet op het recidiverisico, de problematiek bij verdachte en zijn beperkte responsiviteit voor verandering ziet de rechtbank reden om de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden en het reclasseringstoezicht te gelasten.
Ter bescherming van anderen en de algemene veiligheid van personen of goederen zal de rechtbank tevens een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38z Sr opleggen. Mede gelet op de rapportages van de deskundigen en de reclassering, is de rechtbank van oordeel dat er een noodzaak bestaat verdachte na de proeftijd van drie jaren langdurig onder toezicht te stellen om het recidiverisico in de toekomst te kunnen terugdringen.
Strafvermindering?
Voor zover de raadsman heeft bedoeld dat het Openbaar Ministerie heeft gehandeld in strijd met de goede procesorde en dat daarom strafvermindering moet worden toegepast, overweegt de rechtbank nog het volgende.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman dat sprake is van handelen in strijd met de goede procesorde door het Openbaar Ministerie. De raadsman heeft het PBC rapport naar eigen zeggen vier dagen later ontvangen dan de rechtbank. Gesteld noch gebleken is van enig door verdachte geleden nadeel.