ECLI:NL:RBOVE:2022:3610

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
15 november 2022
Publicatiedatum
1 december 2022
Zaaknummer
9944595 \ CV EXPL 22-1386
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanspraak op financiële tegemoetkoming bij beëindiging huur en vordering in reconventie

In deze zaak vordert de bewindvoerder namens de huurder, Stadsbank Oost Nederland, betaling van een financiële tegemoetkoming van de verhuurder, [Z], in verband met de beëindiging van de huur. De verhuurder betwist deze aanspraak en vordert in reconventie betaling van energielasten, proceskosten en schadevergoeding. De kantonrechter oordeelt dat de verhuurder de financiële tegemoetkoming van € 3.400,00 moet betalen, omdat er geen voorbehoud is gemaakt dat deze alleen verschuldigd zou zijn bij tijdige ontruiming. Daarnaast wordt de waarborgsom van € 1.000,00 toegewezen aan Stadsbank Oost Nederland. De vordering in reconventie van [Z] wordt gedeeltelijk toegewezen, waarbij de kantonrechter oordeelt dat [X] nog € 374,79 aan energiekosten moet betalen. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Het vonnis is gewezen door kantonrechter A.A. Smit op 15 november 2022.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer : 9944595 \ CV EXPL 22-1386
Vonnis van 15 november 2022
in de zaak van
de stichting
STADSBANK OOST NEDERLAND,
in haar hoedanigheid van bewindvoerder over het vermogen van
[X],
gevestigd in Enschede,
eisende partij in conventie, verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen Stadsbank Oost Nederland,
gemachtigde: mr. G.J. Hollema,
tegen
[Z],
wonend in [woonplaats] ,
gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie,
hierna te noemen [Z] ,
gemachtigde: mr. D.F. Briedé.

1.Samenvatting

1.1.
De bewindvoerder maakt namens huurder aanspraak op betaling van een met de verhuurder overeengekomen financiële tegemoetkoming in verband met beëindiging van de huur. De verhuurder stelt dat de huurder daarop geen aanspraak kan maken, omdat hij het gehuurde niet tijdig heeft verlaten. Hij vordert in reconventie betaling van energielasten, proces- en executiekosten en schadevergoeding.
De kantonrechter wijst de gevorderde financiële tegemoetkoming toe. De vordering in reconventie wordt gedeeltelijk toegewezen.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 2 augustus 2022,
- de akte houdende uitlating producties, tevens conclusie van antwoord in reconventie van 13 oktober 2022,
- de mondelinge behandeling op 13 oktober 2022, waarbij [X] (hierna: [X] ) is verschenen, tezamen met mr. Hollema namens Stadsbank Oost Nederland en waarbij [Z] is verschenen, vergezeld van zijn echtgenote en bijgestaan door mr. Briedé.
De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen tijdens de mondelinge behandeling hebben besproken.
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.De feiten

3.1.
Sinds 1 mei 2018 is Stadsbank Oost Nederland bewindvoerder over het vermogen van de heer [X] (hierna te noemen: [X] ).
3.2.
Op 28 mei 2019 hebben Stadsbank Oost Nederland en [X] een huurovereenkomst gesloten met [Z] . [X] huurt vanaf 1 juli 2019 de benedenverdieping van de woning aan [het adres] in [woonplaats] van [Z] . Hij heeft een waarborgsom van € 1.000,00 aan [Z] betaald.
3.3.
Op 14 maart 2021 heeft [Z] per brief aan [X] medegedeeld dat hij de huurovereenkomst wil opzeggen.
3.4.
Op 17 april 2021 heeft [X] ingestemd met beëindiging van de huurovereenkomst per 1 september 2021 door de door [Z] opgestelde overeenkomsten te ondertekenen.
In de eerste overeenkomst staat:
“Op 1 september 2021 zal het pand geheel zijn ontruimd en kunnen worden opgeleverd conform de gemaakte afspraken in de huurovereenkomst. (…)
Ik zal dan mijn sleutels inleveren en verzoek u mijn borg terug te betalen op [rekeningnummer] ten name van [X] .”
In de tweede overeenkomst staat:
“Als tegemoetkoming voor je akkoord huuropzegging zullen wij jou een bedrag van € 3.400,- betalen.
Bij oplevering van de woning en het inleveren van de sleutel zal het bedrag op [rekeningnummer] ten name van [X] overgemaakt worden. (…)
De waarborgsom zullen we, na verrekening, terugstorten op [rekeningnummer] ten name van [X] .”
3.5.
[X] heeft de woning op 1 september 2021 niet verlaten. [Z] heeft toen een kort geding procedure opgestart. Bij vonnis in kort geding van 8 november 2021 is [X] veroordeeld om de woning uiterlijk op 1 december 2021 te ontruimen en zijn hij en Stadsbank Oost Nederland veroordeeld in de proceskosten van [Z] .
3.6.
Op 6 december 2021 is [X] uit de woning vertrokken.

4.Het geschil

in conventie

4.1.
Stadsbank Oost Nederland vordert dat de kantonrechter [Z] veroordeelt om een bedrag van € 3.585,61 aan haar te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 6 december 2021 tot de dag van volledige betaling. Daarnaast vordert zij dat [Z] wordt veroordeeld in de proceskosten en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente als niet binnen veertien dagen na het te wijzen vonnis aan die veroordeling is voldaan.
4.2.
Stadsbank Oost Nederland stelt dat [X] en [Z] een (verhuiskosten)vergoeding van € 3.400,00 zijn overeengekomen en dat [Z] dit bedrag moet betalen, aangezien [X] de woning heeft verlaten. Daarnaast stelt zij dat [Z] de door [X] betaalde waarborgsom van € 1.000,00 moet terugbetalen. Stadsbank Oost Nederland stemt in met verrekening van de proceskosten van [Z] van het kort geding, ter hoogte van € 704,39, en met verrekening van een bedrag van € 110,00 voor het gebruik van de woning door [X] in de periode van
1 tot en met 6 december 2021. De huur voor de maanden september tot en met november 2021 is volgens haar al betaald. Stadsbank Oost Nederland vordert daarom in totaal betaling van een bedrag van (€ 3.400,00 + € 1.000,00 – € 704,39 – € 110,00 =) € 3.585,61 aan haar als bewindvoerder van [X] .
4.3.
[Z] voert verweer. Hij stelt dat hij de vergoeding van € 3.400,00 niet hoeft te betalen, omdat [X] niet tijdig uit de woning is vertrokken. De overeengekomen vergoeding was alleen verschuldigd in geval van een vrijwillige ontruiming vóór 1 september 2021, aldus [Z] .
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
4.5.
[Z] vordert dat de kantonrechter Stadsbank Oost Nederland veroordeelt om binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis een bedrag van € 3.397,90 aan hem te betalen, met veroordeling van Stadsbank Oost Nederland in de proceskosten.
4.6.
[Z] erkent dat hij [X] de waarborgsom van € 1.000,00 moet terugbetalen, maar stelt dat [X] nog verschillende bedragen aan hem verschuldigd is, namelijk:
  • € 374,79 voor de eindafrekening van gas, stroom en water,
  • € 704,00 voor de proceskosten van het kort geding,
  • € 120,00 voor twee maanden huurachterstand met betrekking tot de garage,
  • € 110,00 voor de huurachterstand met betrekking tot de woning voor de periode van 1 tot en met 6 december 2021,
  • € 124,00 aan nakosten van het kort geding,
  • € 135,55 aan betekeningskosten, € 150,00 aan explootkosten, € 31,50 aan opslag conform artikel 10 Btag, € 108,71 aan kosten voor betekening van de titel voor het bevel tot ontruiming, € 150,00 aan kosten voor het proces-verbaal van constateringen van de deurwaarder, € 150,00 aan kosten voor voorbereiding van de ontruiming door de deurwaarder, € 3,78 aan leges, € 86,63 aan btw,
en, omdat [X] de woning bij het einde van de huur niet in de juiste staat heeft opgeleverd:
  • € 380,00 aan kosten voor een container voor grofvuil,
  • € 50,00 aan kosten voor het wegbrengen van asbest,
  • € 399,00 aan asbestinventarisatiekosten,
  • € 100,00 aan kosten voor het schoonmaken van de motorolie in de kelder,
  • € 100,00 aan ijsselsteentjes voor de achtertuin,
  • € 50,00 aan kosten voor het schoonmaken van de twee sloten waar lijm in is gespoten,
  • € 1.035,67 aan beschadigde, dan wel gestolen goederen
  • een vergoeding van € 34,27 omdat [Z] 1,5 uur vrij heeft genomen van zijn werk voor de zitting.
In totaal is [X] volgens [Z] dus nog een bedrag van € 3.397,90 aan hem verschuldigd. Hij vordert betaling van dit bedrag door Stadsbank Oost Nederland als bewindvoerder van [X] .
4.7.
Stadsbank Oost Nederland voert verweer. Zij concludeert tot afwijzing van de vordering.
4.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

in conventie

Hoofdvordering
Verhuiskostenvergoeding
5.1.
Uit de overeenkomst tussen [X] en [Z] van 17 april 2021 blijkt dat zij hebben afgesproken dat [Z] een vergoeding van € 3.400,00 aan [X] zou betalen als tegemoetkoming voor het akkoord gaan met de huuropzegging. [X] zou het geld ontvangen bij oplevering van de woning. Nergens is uit gebleken dat [Z] het voorbehoud heeft gemaakt dat [X] de vergoeding alleen zou krijgen als hij de woning tijdig (te weten uiterlijk op 1 september 2021) zou verlaten. Aangezien [X] de huuropzegging heeft ondertekend en de woning inmiddels heeft verlaten, moet [Z] het bedrag van € 3.400,00 aan Stadsbank Oost Nederland als bewindvoerder van [X] betalen.
Waarborgsom
5.2.
Partijen zijn het erover eens dat [Z] de waarborgsom van € 1.000,00 moet terugbetalen aan Stadsbank Oost Nederlands als bewindvoerder van [X] .
Proceskosten kort geding en huur 1 tot en met 6 december 2021
5.3.
Partijen zijn het er ook over eens dat Stadsbank Oost Nederland als bewindvoerder van [X] de proceskosten van [Z] van het kort geding, ter hoogte van € 704,39, en een bedrag van € 110,00 voor de huur van de woning in de periode van 1 tot en met 6 december 2021 moet betalen aan [Z] . Stadsbank Oost Nederland heeft beide posten, bij wijze van verrekening, in mindering gebracht op de verhuiskostenvergoeding.
Conclusie
5.4.
Gelet op het voorgaande zal de kantonrechter het in conventie gevorderde bedrag van (€ 3.400,00 + € 1.000,00 – € 704,39 – € 110,00 =) € 3.585,61 toewijzen.
Rente
5.5.
De door Stadsbank Oost Nederland gevorderde rente is op de wet gegrond (artikel 6:119 van het Burgerlijk Wetboek (BW)) en niet weersproken en zal daarom worden toegewezen. De rente zal worden toegewezen vanaf 7 december 2021 aangezien [Z] vanaf die datum in verzuim is met betaling van de verhuiskostenvergoeding en waarborgsom.
[X] heeft de woning immers op 6 december 2021 verlaten en Stadsbank Oost Nederland heeft in het kort geding tussen partijen al aanspraak op deze bedragen gemaakt. [Z] had de bedragen daarom (uiterlijk) op 6 december 2021 moeten betalen.
Proceskosten in conventie
5.6.
[Z] krijgt in de procedure in conventie ongelijk en zal daarom worden veroordeeld in de proceskosten. Dit betekent dat hij zijn eigen proceskosten draagt en de proceskosten van Stadsbank Oost Nederland moet betalen. De proceskosten van Stadsbank Oost Nederland worden, gezien de verstrekte toevoeging, tot aan dit vonnis vastgesteld op:
  • verschotten € 4,71
  • griffierecht € 86,00
  • salaris gemachtigde € 436,00(2,0 punten x tarief € 218,00)
totaal € 526,71
5.7.
De door Stadsbank Oost Nederland apart gevorderde nakosten zijn toewijsbaar en zullen zoals gebruikelijk worden vastgesteld op een half punt van het toegewezen liquidatietarief, met een maximum van € 124,00. Dat leidt in dit geval tot toewijzing van een bedrag van € 109,00 aan nasalaris.
5.8.
De gevorderde rente over de proceskosten is op de wet gegrond (artikel 6:119 BW) en niet weersproken en zal daarom worden toegewezen.
in reconventie
Hoofdvordering
Eindafrekening gas, stroom en water
5.9.
[Z] stelt dat [X] hem nog een bedrag van € 374,79 aan gas, stroom en water moet betalen. Hij heeft een periodeafrekening van Vitens overgelegd, waaruit blijkt dat over de periode van 2 november 2020 tot 6 december 2021 (naast de al betaalde termijnbedragen) nog een bedrag van € 13,39 aan drinkwater in rekening is gebracht. Daarnaast heeft [Z] een eindafrekening van ENGIE overgelegd, waaruit blijkt dat over de periode van 3 januari 2021 tot 14 december 2021 nog een bedrag van € 47,00 aan elektriciteit en € 278,00 aan gas in rekening is gebracht.
5.10.
[Z] heeft op de mondelinge behandeling verklaard dat de woning die hij verhuurde bestaat uit een bovenverdieping, benedenverdieping en een garage en dat deze ruimtes destijds aan drie verschillende personen werden verhuurd. Elke ruimte heeft volgens hem een aparte meter voor gas, stroom en water. [Z] heeft verder verklaard dat hij elk jaar een energierekening krijgt, dat hij kijkt naar de begin- en eindmeterstanden van de verschillende ruimtes en dat hij berekent welke huurder wat moet betalen. [Z] heeft foto’s van de meterstanden van de benedenverdieping overgelegd en heeft ter zitting uitgelegd hoe hij het bedrag van € 374,79 heeft berekend.
5.11.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [Z] voldoende onderbouwd dat [X] nog een bedrag van € 374,79 moet betalen voor gas, stroom en water. [X] heeft op de mondelinge behandeling gesteld dat hij al een afrekening voor het hele jaar heeft betaald en dat naar zijn weten de bank zijn rekeningen verder betaald heeft. Nu hij deze stellingen echter op geen enkele manier heeft onderbouwd, zal de kantonrechter aan dit verweer als onvoldoende gemotiveerd voorbijgaan. De vordering tot betaling van € 374,79 aan gas, stroom en water zal worden toegewezen.
Proceskosten kort geding en huur 1 tot en met 6 december 2021
5.12.
De proceskosten van het kort geding tussen partijen, ter hoogte van € 704,39, en de huur voor het gebruik van de woning in de periode van 1 tot en met 6 december 2021 zijn in conventie al verrekend en zullen daarom in reconventie worden afgewezen.
Huurachterstand garage
5.13.
[Z] vordert betaling van een huurachterstand van twee maanden ter zake de garage. Stadsbank Oost Nederland stelt zich op het standpunt dat [X] de garage niet huurde.
5.14.
De kantonrechter overweegt dat [Z] op de mondelinge behandeling heeft verklaard dat [X] alleen de benedenverdieping huurde en niet de garage. Het is de kantonrechter niet gebleken waarom [X] hier dan huur voor zou moeten betalen. Dit onderdeel van de vordering zal daarom worden afgewezen.
Nakosten en betekeningskosten
5.15.
[Z] vordert betaling van de nakosten van het kort geding tussen partijen en van de kosten van betekening van het vonnis. Stadsbank Oost Nederland is van mening dat die kosten niet op haar kunnen worden verhaald.
5.16.
De kantonrechter overweegt als volgt.
In het kort geding zijn [X] en Stadsbank Oost Nederland veroordeeld tot betaling van de proceskosten van [Z] . Het vonnis in kort geding verschaft daarmee ook een executoriale titel voor de nakosten in de zin van artikel 237 lid 4 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) (zie ECLI:NL:HR:2010:BL1116, r.o. 3.5). Hieronder vallen ook de kosten van betekening van het vonnis. Er is geen grond om Stadsbank Oost Nederland nogmaals te veroordelen tot betaling van de nakosten. Mocht er een geschil ontstaan over de hoogte van de nakosten, dan kan [Z] een verzoekschrift indienen en kan de rechtbank Overijssel een bevelschrift afgeven. De vordering tot betaling van de nakosten en betekeningskosten zal in deze procedure worden afgewezen.
Overige explootkosten en verschotten
5.17.
De door [Z] gevorderde vergoeding van explootkosten, kosten aan opslag conform artikel 10 Btag, kosten voor betekening van de titel voor het bevel tot ontruiming, kosten voor het proces-verbaal van constateringen van de deurwaarder, kosten voor voorbereiding van de ontruiming door de deurwaarder, legeskosten en btw-kosten zullen worden afgewezen. [Z] heeft namelijk niet, althans onvoldoende, onderbouwd wat de noodzaak tot het maken van deze kosten was en waarom deze kosten voor rekening van Stadsbank Oost Nederland (als bewindvoerder van [X] ) zouden moeten komen.
Kosten afval en asbest
5.18.
De door [Z] gevorderde vergoeding van kosten voor de container voor afval, het wegbrengen van asbest en de asbestinventarisatie zal worden afgewezen. [X] heeft namelijk betwist dat hij afval en asbest heeft achtergelaten. Hij is weliswaar als laatste huurder uit de woning vertrokken, maar [Z] heeft bij aanvang van de huur geen staat van het gehuurde opgemaakt en er is ook geen eindoplevering met [X] geweest, zodat nergens uit blijkt dat het afval en het asbest niet al vóór aanvang van de huur aanwezig waren of pas na het vertrek van [X] door iemand anders zijn achtergelaten. [Z] heeft ook niet op een andere wijze aangetoond dat het afval en het asbest door [X] zijn achtergelaten, zodat niet vastgesteld kan worden dat de genoemde kosten aan Stadsbank Oost Nederland als zijn bewindvoerder toegerekend kunnen worden.
Bovendien zijn de gevorderde kosten ook niet (voldoende) door [Z] onderbouwd. Zo blijkt nergens uit dat [Z] € 50,00 heeft betaald voor het wegbrengen van asbest, heeft [Z] een offerte van € 544,50 voor asbestinventarisatie overgelegd, terwijl hij maar een bedrag van € 399,00 vordert en heeft [Z] een bon overgelegd van de kosten voor het legen van afvalcontainers van € 500,00, terwijl hij hier maar een bedrag van € 380,00 voor vordert. Een deel van de kosten komt dus kennelijk voor zijn eigen rekening, maar hij heeft op geen enkele manier onderbouwd waarom welk deel voor rekening komt van wie.
Kosten schoonmaken kelder en sloten
5.19.
De door [Z] gevorderde vergoeding van de kosten voor het schoonmaken van de motorolie in de kelder en de sloten waar lijm in is gespoten zal worden afgewezen. [X] heeft namelijk betwist dat hij de motorolie in de kelder en de lijm in de sloten heeft veroorzaakt en [Z] heeft op geen enkele wijze onderbouwd en aangetoond dat [X] dit heeft gedaan. Ook heeft [Z] niet onderbouwd waar de gevorderde bedragen op gebaseerd zijn.
Kosten ijsselsteentjes achtertuin
5.20.
De door [Z] gevorderde vergoeding van kosten voor ijsselsteentjes in de achtertuin zal worden afgewezen, nu [Z] op geen enkele wijze heeft onderbouwd waarom deze kosten voor rekening van Stadsbank Oost Nederland (als bewindvoerder van [X] ) moeten komen en waar het gevorderde bedrag op gebaseerd is.
Kosten beschadigde, dan wel gestolen goederen
5.21.
De door [Z] gevorderde vergoeding van kosten voor beschadigde, dan wel gestolen goederen zal worden afgewezen, omdat [X] betwist dat hij de goederen heeft beschadigd, dan wel gestolen en [Z] op geen enkele wijze heeft onderbouwd en aangetoond dat [X] dit heeft gedaan.
Vergoeding voor vrij nemen van werk
5.22.
De door [Z] gevorderde vergoeding voor het 1,5 uur vrij moeten nemen van zijn werk voor de zitting zal worden afgewezen, aangezien hij het gevorderde bedrag op geen enkele wijze heeft onderbouwd. Dat had, gelet op het verweer van Stadsbank Oost Nederland, wel op zijn weg gelegen.
Proceskosten in reconventie
5.23.
Aangezien partijen beide op bepaalde punten gelijk en ongelijk hebben gekregen, zullen de proceskosten in reconventie worden gecompenseerd. Dat betekent dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

De kantonrechter
in conventie
6.1.
veroordeelt [Z] om tegen bewijs van kwijting een bedrag van € 3.585,61 aan Stadsbank Oost Nederland te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 7 december 2021 tot de dag van volledige betaling,
6.2.
veroordeelt [Z] in de kosten van de procedure, tot aan dit vonnis aan de zijde van Stadsbank Oost Nederland begroot op € 526,71 en in de nakosten begroot op € 109,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
6.3.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.4.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
6.5.
veroordeelt Stadsbank Oost Nederland om tegen behoorlijk bewijs van kwijting een bedrag van € 374,79 aan [Z] te betalen,
6.6.
verklaart dit vonnis in reconventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.7.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
6.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.A. Smit, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 15 november 2022.
(SL(O)