ECLI:NL:RBOVE:2022:3599

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
12 september 2022
Publicatiedatum
30 november 2022
Zaaknummer
08-996050-19 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het meermaals onjuist en onvolledig doen van belastingaangifte met als gevolg een lagere heffing

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 12 september 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het meermaals onjuist en onvolledig doen van belastingaangifte over de jaren 2007 en 2013. De verdachte, geboren op een onbekende datum in een onbekende plaats, heeft in de periode van 18 maart 2008 tot en met 21 maart 2014 aangiften inkomstenbelasting ingediend die niet overeenkwamen met de werkelijke inkomsten. De officier van justitie, mr. M. Lambregts, heeft de rechtbank verzocht om de verdachte te veroordelen op basis van de bewijsstukken die zijn verzameld tijdens het onderzoek. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. M. Hendriks en mr. A.G. Haasnoot, heeft vrijspraak bepleit, stellende dat de verdachte op advies van zijn adviseurs handelde en geen opzet had op het onjuist invullen van de aangiften.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. Na het horen van de argumenten van beide partijen, heeft de rechtbank geconcludeerd dat de verdachte opzettelijk onjuiste aangiften heeft gedaan, waardoor te weinig belasting werd geheven. De rechtbank heeft de verdediging in haar verweer verworpen en de verdachte schuldig bevonden aan het ten laste gelegde feit. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een geldboete van €150.000,00, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis bij niet-betaling. De uitspraak is openbaar gedaan en de rechtbank heeft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08-996050-19 (P)
Datum vonnis: 12 september 2022
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 29 augustus 2022.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M. Lambregts en van wat door verdachte en zijn raadslieden mr. M. Hendriks en
mr. A.G. Haasnoot, advocaten te Nijmegen, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte in de periode van 18 maart 2008 tot en met 21 maart 2014 een onjuiste en onvolledige aangifte inkomstenbelasting heeft ingediend over de jaren 2007 en 2013.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode 18 maart 2008
tot en met 21 maart 2014 te Amsterdam en/of Apeldoorn, in elk geval in
Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(telkens) opzettelijk (een) bij de belastingwet voorziene aangifte(n), als
bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten een (of meer)
(digitale) aangifte(n) voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen
over het jaar/de jaren:
- 2007 ( vindplaats: DOC-020), en/of
- 2013 ( vindplaats: DOC-087),
(telkens) onjuist en/of onvolledig heeft/hebben gedaan en/of heeft/hebben
doen/laten doen,
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s), (telkens) op/in het/de
ingeleverde/ingediende (digitale) aangifte(n ) een onjuist bedrag aan
belastbaar inkomen uit arbeid en/of aanmerkelijk belang opgegeven en/of
doen/laten opgeven,
terwijl dat/die feit(en) (telkens) ertoe strekte(n) dat te weinig belasting
werd geheven.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Inleiding
Het strafrechtelijk onderzoek tegen verdachte is gestart naar aanleiding van restinformatie uit een rechtshulpverzoek in een ander strafrechtelijk onderzoek. Deze restinformatie heeft betrekking op transactiegegevens van de rechtspersonen [bedrijf] en de [bedrijf 2] Op de Luxemburgse bankrekening [rekeningnummer] van [bedrijf] kwamen transacties binnen met de omschrijving ‘dividend’, waarna korte tijd later vergelijkbare transactie uitgingen naar natuurlijke personen met de omschrijving ‘gift’. Het vermoeden is ontstaan dat er sprake is van financiële constructies die door [bedrijf] en/of de [bedrijf 2] werden aangeboden, waarbij de herkomst van de gelden telkens leek te worden verhuld. Uit deze informatie bleek tevens dat er op de bankrekening van [bedrijf] transacties binnen zijn gekomen van [Bedrijf 3] .
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen verklaard.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om vrijspraak van het ten laste gelegde feit. Daartoe is het volgende aangevoerd.
Geen opzet
Verdachte heeft de aangiften inkomstenbelasting over de jaren 2007 en 2013 zelf ingediend. Hij heeft de van [bedrijf] in 2007 en van [Bedrijf 4] in 2013 ontvangen giften niet vermeld in de aangiften. Dit heeft hij gedaan op advies van zijn adviseurs, [adviseur van verdachte] , [adviseur van verdachte 2] en [adviseur van verdachte 3] . Hij had geen reden te twijfelen aan hun deskundigheid en mocht daarom vertrouwen op de juistheid van hun adviezen. Verdachte heeft aldus geen opzet gehad op het onjuist invullen van de aangiften inkomstenbelasting over de jaren 2007 en 2013.
Geen aanmerkelijk belang
De verdenking van het onjuist doen van aangifte over het jaar 2007 ziet op dividenden die via [Bedrijf 3] . en [Bedrijf 5] . naar hem zouden zijn gevloeid. Verdachte had ten aanzien van deze vennootschappen geen aanmerkelijk belang. Hij had geen aandelen in deze vennootschappen, noch had hij andere rechten. Hij hoefde hiervan derhalve geen aangifte te doen, aldus de verdediging.
Stukken van de [Bedrijf 6]
De verdenking van het onjuist doen van aangifte over het jaar 2013 vloeit voort uit stukken die naar aanleiding van een rechtshulpverzoek aan Cyprus van de [Bedrijf 6] zijn verkregen. Uit DOC-020 en DOC-021 blijkt dat Cyprus enkel toestemming heeft gegeven de door haar via de Belastingdienst uitgewisselde informatie te gebruiken bij de strafrechtelijke vervolging van witwassen, dat niet ten laste gelegd is. Dat betekent dat de stukken van de [Bedrijf 6] en de overzichten die op basis van die stukken zijn opgesteld, uitgesloten dienen te worden van het bewijs.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
De stukken van de [Bedrijf 6]
De rechtbank overweegt dat in het strafrechtelijk onderzoek tegen verdachte geen rechtshulpverzoek aan Cyprus is gedaan. DOC-021 betreft een verzoek in een ander onderzoek. De stukken van de [Bedrijf 6] betreffen restinformatie uit dat andere onderzoek, ten aanzien waarvan de officier van justitie toestemming heeft gegeven deze in de strafzaak tegen verdachte te gebruiken. De rechtbank verwerpt daarom het verweer van de raadslieden en acht de stukken van de [Bedrijf 6] bruikbaar voor het bewijs.
De feiten en omstandigheden
De rechtbank komt op grond van redengevende feiten en omstandigheden, die in de bewijsmiddelen [1] zijn vervat en waarop de bewezenverklaring steunt, tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
2007
In de periode januari 2007 tot en met juni 2007 is een totaalbedrag van € 130.000,00 overgemaakt van de bankrekening van [Bedrijf 3] . (hierna: [Bedrijf 3] ) naar de bankrekening van [bedrijf] (hierna: [bedrijf] ). De eerste overboeking werd omschreven als ‘dividend bij [Bedrijf 3] .’. De overgeboekte bedragen werden kort daarna contant opgenomen van de rekening van [bedrijf] . Bij de eerste contante opname werd de omschrijving ‘payment order for [verdachte] ’ meegegeven. De tweede opname werd omschreven als ‘gift’. [2] Daarnaast werd een bedrag van € 219.392,55 contant opgenomen vanaf de bankrekening van [Bedrijf 3] . Verdachte was
ultimate beneficial owneren had in die hoedanigheid de beschikking over de Luxemburgse bankrekening van [Bedrijf 3] en had een volledige bevoegdheid voor de (financiële) bedrijfsvoering van [Bedrijf 3] . [3] In totaal is in 2007 door verdachte een bedrag van € 348.992,55 contant opgenomen. [4]
2013
In 2018 is bij een doorzoeking bij de heer [adviseur van verdachte 2] een document aangetroffen waarin een opnieuw opgezette structuur ten behoeve van verdachte wordt beschreven (door betrokkenen intern de SBS7-structuur genoemd). Deze structuur houdt in dat de aandelen van de onderneming [Bedrijf 7] . worden overgedragen aan [Bedrijf 8] , dat verdachte minder dan 5% aandelen in de [Bedrijf 4] . ontvangt en dat verdachte bij [Bedrijf 4] . een
Letter of Wisheskan indienen. [5]
Verdachte is met ingang van 26 juni 2007 directeur van [Bedrijf 8] . en [Bedrijf 9] . [Bedrijf 9] was aandeelhouder van [Bedrijf 8] . [6]
Op 8 september 2013 heeft verdachte aan [Bedrijf 4] . verzocht om aan verdachte een gift van € 220.000,00 te verstrekken. Dit verzoek is gebaseerd op de eerder genoemde
Letter of Wishesten gunste van verdachte. [7] In het document
Minutes of electronically held board meeting of [Bedrijf 4]van 12 september 2013 wordt dit verzoek genoemd en wordt vermeld dat het verzoek gehonoreerd kan worden, omdat er voldoende fondsen beschikbaar zijn uit dividend. [8]
[Bedrijf 8] heeft op 13 september € 220.000,00 aan de onderneming [Bedrijf 7] . overgemaakt met de omschrijving ‘dividend’. [9] Verdachte was de
ultimate beneficial ownervan [Bedrijf 7] . [10]
Op 23 september 2013 is een bedrag van € 220.000,08 overgemaakt op een bankrekening van verdachte, met als omschrijving ‘gift distribution’.
Aangiften inkomstenbelasting 2007 en 2013
In de aangiften inkomstenbelasting over de jaren 2007 en 2013 heeft verdachte geen inkomen uit aanmerkelijk belang opgegeven. [11]
Tussenconclusie
De rechtbank concludeert op basis van de hiervoor uiteengezette feiten en omstandigheden dat verdachte heeft doen voorkomen dat hij in Nederland niet belastbare giften uit het buitenland (2007, de [Bedrijf 3] -structuur) respectievelijk dividenden uit aandelen die hij in box 3 bezat (2013, de SBS7-structuur) ontving, terwijl deze bedragen daadwerkelijk dividenden betroffen uit zijn ondernemingen, waarin hij een aanmerkelijk belang had. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte de aangiften inkomstenbelasting over de jaren 2007 en 2013 onjuist en onvolledig heeft gedaan, waardoor telkens te weinig belasting is geheven.
Opzet
Tot slot staat de rechtbank voor de vraag of verdachte opzet heeft gehad op het onjuist en onvolledig doen van de aangiften inkomstenbelasting over de jaren 2007 en 2013.
Voor zover verdachte een beroep heeft willen doen op rechtsdwaling neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte heeft aangevoerd dat hij mocht vertrouwen op de deskundigheid van de door hem ingeschakelde adviseurs.
Bij de beoordeling van dit verweer betrekt de rechtbank het arrest van de Hoge Raad van 26 februari 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BC0813). In dit arrest overweegt de Hoge Raad:
‘Voor het slagen van een beroep op dwaling ten aanzien van de wederrechtelijkheid van het bewezenverklaarde feit, is vereist dat aannemelijk is dat een verdachte heeft gehandeld in een verontschuldigbare onbewustheid ten aanzien van de ongeoorloofdheid van de hem verweten gedraging. Daarvan kan sprake zijn indien de verdachte is afgegaan op het advies van een persoon of instantie aan wie of waaraan zodanig gezag valt toe te kennen dat de verdachte in redelijkheid op de deugdelijkheid van het advies mocht vertrouwen. Bij de beoordeling van een daartoe strekkend verweer kunnen verschillende aspecten van belang zijn, waaronder in een geval als het onderhavige:
- de onafhankelijkheid en de onpartijdigheid van de adviseur;
- de specifieke deskundigheid van de adviseur;
- de complexiteit van de materie waarover advies wordt ingewonnen;
- de precieze inhoud van de adviezen.’
Verdachte heeft verklaard dat hij ten aanzien van de aangifte over 2007 gehandeld heeft op advies van [adviseur van verdachte] van het [Bedrijf 11] . De precieze inhoud van deze adviezen is echter niet duidelijk geworden en op geen enkele wijze met stukken onderbouwd. De rechtbank kan de inhoud van de adviezen daardoor niet toetsen, hetgeen betekent dat het beroep op rechtsdwaling niet kan slagen.
Verdachte leidde de dividenden van [Bedrijf 3] . via Luxemburg weg en liet de dividenden vervolgens als gift weer aan zichzelf uitkeren. Het kan derhalve niet anders zijn, dan dat voor verdachte duidelijk was dat de giften (2007) resp. box 3 dividenden (2013) die hij ontving, gemaskeerde uit eigen onderneming afkomstige dividenduitkeringen waren. Daarmee had hij opzet op het onjuist en onvolledig doen van aangifte voor de inkomstenbelasting. De hele structuur van vennootschappen diende geen enkel ander doel dan de werkelijke aard van de transacties aan het oog van de Belastingdienst te onttrekken. De rechtbank verwerpt het verweer.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij
op een of meerdere tijdstippenin
of omstreeksde periode van 18 maart 2008
tot en met 21 maart 2014
te Amsterdam en/of Apeldoorn, in elk gevalin
Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(telkens
)opzettelijk
(een)bij de belastingwet voorziene aangifte
(n
), als
bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten
een (of meer)
(digitale
)aangifte
(n
)voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen
over
het jaar/de jaren:
- 2007 en
/of
- 2013 ,
(telkens)onjuist en
/ofonvolledig heeft
/hebbengedaan
en/of heeft/hebben
doen/laten doen,
immers heeft
/hebbenverdachte
en/of zijn mededader(s),
(telkens
) op/in
het/de
ingeleverde/ingediende
(digitale
)aangifte
(n
)een onjuist bedrag aan
belastbaar inkomen uit
arbeid en/ofaanmerkelijk belang opgegeven
opgegeven en/of
doen/laten opgeven,
terwijl
dat/die feit
(en
) (telkens
)ertoe strekte
(n
)dat te weinig belasting
werd geheven.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij haar daarvan zal vrijspreken.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in artikel 69 lid 2 van Algemene wet inzake rijksbelastingen. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
het misdrijf: opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist en onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezen verklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een taakstraf voor de duur van 240 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, met een proeftijd van drie jaren.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om geen gevangenisstraf aan verdachte op te leggen en in het uiterste geval te volstaan met een geldboete.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte heeft tweemaal door hem ontvangen dividenden niet opgegeven bij het doen van de aangifte inkomstenbelasting. Daardoor heeft hij minder inkomstenbelasting betaald dan hij verschuldigd was. Daarmee heeft verdachte misbruik gemaakt van het vertrouwen en het beginsel van solidariteit waarop het belastingstelsel is gestoeld en waar de samenleving, in het kader van algemeen maatschappelijk belang en een behoorlijk functioneren van het financieel-economisch stelsel, op moet kunnen rekenen.
Uit het uittreksel uit de Justitiële Documentatie betreffende verdachte van 12 juli 2022 volgt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
Gezien de aard en de ernst van het gepleegde feit alsmede gelet op de omstandigheid dat de feiten reeds lange tijd geleden zijn gepleegd én verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld, acht de rechtbank een geldboete een passende straf. Bij het bepalen van de hoogte van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte en de hoogte van de fiscale boetes die plegen te worden opgelegd bij niet-strafrechtelijke afdoening.

10.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op het hiervoor genoemde wetsartikel. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 23, 24c en 57 Sr.

11.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
het misdrijf: opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist en onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt de verdachte tot betaling van
een geldboete van € 150.000,00 (zegge: honderdvijftigduizend euro);
- beveelt dat bij niet volledige betaling en verhaal van de geldboete, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
360 (driehonderdzestig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Melaard, voorzitter, mr. J. Wentink en mr. J.W. Bollen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.L. Vedder, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 12 september 2022.
Buiten staat
Mr. M. Melaard is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Indien hierna wordt verwezen naar documenten/dossierpagina’s, zijn dit documenten of (de doorgenummerde) pagina’s uit het dossier van de Belastingdienst/FIOD, kantoor Arnhem, genaamd [dossiernaam] , met onderzoeksnummer [cijfercombinatie] . Er wordt steeds verwezen naar documenten/bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal, tenzij hieronder anders wordt vermeld.
2.AMB-001, pagina 78, tweede en derde alinea.
3.AMB-002, pagina 84, tweede en vierde alinea.
4.AMB-002, pagina 86.
5.ZD-2, pagina 56, eerste alinea.
6.ZD-2, pagina 56, onderste alinea en pagina 57 tweede alinea.
7.ZD-2, pagina 59, onderste alinea.
8.ZD-2, pagina 58, eerste alinea.
9.DOC-058, pagina 1022.
10.ZD-2, pagina 57, derde alinea.
11.DOC-020 en DOC-087.