4.4Het oordeel van de rechtbank
De stukken van de [Bedrijf 6]
De rechtbank overweegt dat in het strafrechtelijk onderzoek tegen verdachte geen rechtshulpverzoek aan Cyprus is gedaan. DOC-021 betreft een verzoek in een ander onderzoek. De stukken van de [Bedrijf 6] betreffen restinformatie uit dat andere onderzoek, ten aanzien waarvan de officier van justitie toestemming heeft gegeven deze in de strafzaak tegen verdachte te gebruiken. De rechtbank verwerpt daarom het verweer van de raadslieden en acht de stukken van de [Bedrijf 6] bruikbaar voor het bewijs.
De feiten en omstandigheden
De rechtbank komt op grond van redengevende feiten en omstandigheden, die in de bewijsmiddelenzijn vervat en waarop de bewezenverklaring steunt, tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
2007
In de periode januari 2007 tot en met juni 2007 is een totaalbedrag van € 130.000,00 overgemaakt van de bankrekening van [Bedrijf 3] . (hierna: [Bedrijf 3] ) naar de bankrekening van [bedrijf] (hierna: [bedrijf] ). De eerste overboeking werd omschreven als ‘dividend bij [Bedrijf 3] .’. De overgeboekte bedragen werden kort daarna contant opgenomen van de rekening van [bedrijf] . Bij de eerste contante opname werd de omschrijving ‘payment order for [verdachte] ’ meegegeven. De tweede opname werd omschreven als ‘gift’.Daarnaast werd een bedrag van € 219.392,55 contant opgenomen vanaf de bankrekening van [Bedrijf 3] . Verdachte was
ultimate beneficial owneren had in die hoedanigheid de beschikking over de Luxemburgse bankrekening van [Bedrijf 3] en had een volledige bevoegdheid voor de (financiële) bedrijfsvoering van [Bedrijf 3] .In totaal is in 2007 door verdachte een bedrag van € 348.992,55 contant opgenomen.
2013
In 2018 is bij een doorzoeking bij de heer [adviseur van verdachte 2] een document aangetroffen waarin een opnieuw opgezette structuur ten behoeve van verdachte wordt beschreven (door betrokkenen intern de SBS7-structuur genoemd). Deze structuur houdt in dat de aandelen van de onderneming [Bedrijf 7] . worden overgedragen aan [Bedrijf 8] , dat verdachte minder dan 5% aandelen in de [Bedrijf 4] . ontvangt en dat verdachte bij [Bedrijf 4] . een
Letter of Wisheskan indienen.
Verdachte is met ingang van 26 juni 2007 directeur van [Bedrijf 8] . en [Bedrijf 9] . [Bedrijf 9] was aandeelhouder van [Bedrijf 8] .
Op 8 september 2013 heeft verdachte aan [Bedrijf 4] . verzocht om aan verdachte een gift van € 220.000,00 te verstrekken. Dit verzoek is gebaseerd op de eerder genoemde
Letter of Wishesten gunste van verdachte.In het document
Minutes of electronically held board meeting of [Bedrijf 4]van 12 september 2013 wordt dit verzoek genoemd en wordt vermeld dat het verzoek gehonoreerd kan worden, omdat er voldoende fondsen beschikbaar zijn uit dividend.
[Bedrijf 8] heeft op 13 september € 220.000,00 aan de onderneming [Bedrijf 7] . overgemaakt met de omschrijving ‘dividend’.Verdachte was de
ultimate beneficial ownervan [Bedrijf 7] .
Op 23 september 2013 is een bedrag van € 220.000,08 overgemaakt op een bankrekening van verdachte, met als omschrijving ‘gift distribution’.
Aangiften inkomstenbelasting 2007 en 2013
In de aangiften inkomstenbelasting over de jaren 2007 en 2013 heeft verdachte geen inkomen uit aanmerkelijk belang opgegeven.
Tussenconclusie
De rechtbank concludeert op basis van de hiervoor uiteengezette feiten en omstandigheden dat verdachte heeft doen voorkomen dat hij in Nederland niet belastbare giften uit het buitenland (2007, de [Bedrijf 3] -structuur) respectievelijk dividenden uit aandelen die hij in box 3 bezat (2013, de SBS7-structuur) ontving, terwijl deze bedragen daadwerkelijk dividenden betroffen uit zijn ondernemingen, waarin hij een aanmerkelijk belang had. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte de aangiften inkomstenbelasting over de jaren 2007 en 2013 onjuist en onvolledig heeft gedaan, waardoor telkens te weinig belasting is geheven.
Opzet
Tot slot staat de rechtbank voor de vraag of verdachte opzet heeft gehad op het onjuist en onvolledig doen van de aangiften inkomstenbelasting over de jaren 2007 en 2013.
Voor zover verdachte een beroep heeft willen doen op rechtsdwaling neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte heeft aangevoerd dat hij mocht vertrouwen op de deskundigheid van de door hem ingeschakelde adviseurs.
Bij de beoordeling van dit verweer betrekt de rechtbank het arrest van de Hoge Raad van 26 februari 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BC0813). In dit arrest overweegt de Hoge Raad: ‘Voor het slagen van een beroep op dwaling ten aanzien van de wederrechtelijkheid van het bewezenverklaarde feit, is vereist dat aannemelijk is dat een verdachte heeft gehandeld in een verontschuldigbare onbewustheid ten aanzien van de ongeoorloofdheid van de hem verweten gedraging. Daarvan kan sprake zijn indien de verdachte is afgegaan op het advies van een persoon of instantie aan wie of waaraan zodanig gezag valt toe te kennen dat de verdachte in redelijkheid op de deugdelijkheid van het advies mocht vertrouwen. Bij de beoordeling van een daartoe strekkend verweer kunnen verschillende aspecten van belang zijn, waaronder in een geval als het onderhavige:
- de onafhankelijkheid en de onpartijdigheid van de adviseur;
- de specifieke deskundigheid van de adviseur;
- de complexiteit van de materie waarover advies wordt ingewonnen;
- de precieze inhoud van de adviezen.’
Verdachte heeft verklaard dat hij ten aanzien van de aangifte over 2007 gehandeld heeft op advies van [adviseur van verdachte] van het [Bedrijf 11] . De precieze inhoud van deze adviezen is echter niet duidelijk geworden en op geen enkele wijze met stukken onderbouwd. De rechtbank kan de inhoud van de adviezen daardoor niet toetsen, hetgeen betekent dat het beroep op rechtsdwaling niet kan slagen.
Verdachte leidde de dividenden van [Bedrijf 3] . via Luxemburg weg en liet de dividenden vervolgens als gift weer aan zichzelf uitkeren. Het kan derhalve niet anders zijn, dan dat voor verdachte duidelijk was dat de giften (2007) resp. box 3 dividenden (2013) die hij ontving, gemaskeerde uit eigen onderneming afkomstige dividenduitkeringen waren. Daarmee had hij opzet op het onjuist en onvolledig doen van aangifte voor de inkomstenbelasting. De hele structuur van vennootschappen diende geen enkel ander doel dan de werkelijke aard van de transacties aan het oog van de Belastingdienst te onttrekken. De rechtbank verwerpt het verweer.