4.3. Blijkens de aan het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep gehechte pleitnota heeft de raadsman van de verdachte, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende aangevoerd:
"56. Met betrekking tot de bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers in het faillissement van cliënt het volgende. Vereist is dat sprake is van wetenschap dat benadeling het gevolg is van de betrokken handeling.
(...)
58. Cliënt is in november 1987 verhuisd naar [land B], hetgeen ook blijkt uit de inschrijving in het bevolkingsregister aldaar. Cliënt voldeed dus aan zijn verplichtingen van in- en uitschrijven.
59. Cliënt is op 18 december 1990 failliet verklaard door de rechtbank Assen. Hij woonde op dat moment dus al drie jaar in [land B], hetgeen hij ook had gemeld bij zijn vertrek uit de gemeente [plaats A]. Het adres dat wordt genoemd in de uitspraak van de rechtbank was het adres van zijn ouders, met wie hij op dat moment geen contact had.
60. Cliënt heeft, ondanks het feit dat de oproeping en het vonnis niet aan hem zijn betekend, op enig moment kennis genomen van het vonnis. Een rechtsmiddel stond klaarblijkelijk niet meer open. Hij heeft zich toen over zijn positie laten voorlichten door Belgische en Nederlandse advocaten.
61. Nu cliënt in [land B] woonde, kon hij naar Belgisch recht niet failliet worden verklaard.
In België kunnen alleen kooplieden failliet worden verklaard, maar geen gewone natuurlijke personen. Cliënt is er dan ook, op grond van de door hem verkregen informatie van zijn advocaten, van uitgegaan dat het in Nederland uitgesproken faillissement in België geen werking had en een puur Nederlandse aangelegenheid was.
62. Hij is in dit idee nog gesterkt door de mededeling van zijn curator [betrokkene 1], die aangaf dat hij alleen op Nederlands grondgebied bevoegd was.
63. Nu cliënt bij zijn weten bij zijn vertrek naar [land B] (in 1987) geen schulden in Nederland had, kon hij bij zijn weten ook in Nederland niet failliet worden verklaard. Hij baseerde dit idee op de toelichting op artikel 2 van de faillissementswet en de uitspraken van de HR 3-12-1982 (NJ 1983, 495) en het Hof Amsterdam 18 mei 1938, (NJ 1939, 142). Daarin las hij dat bij vertrek naar een land buiten het Rijk in Europa de rechtbank waarin de laatste woonplaats lag bevoegd is een faillissementuit te spreken. Voorwaarde is dan wel dat de schuldenaar bij zijn vertrek reeds één of meer schulden had jegens de schuldeiser die het faillissement heeft aangevraagd.
64. Volgens cliënt is de schuld aan de schuldeiser die het faillissement heeft aangevraagd ont- staan na zijn vertrek uit Nederland.
65. Al deze zaken leidden cliënt tot de conclusie dat hij niet failliet kon worden verklaard en dat het feit dat er wel een faillietverklaring lag, geen werking had jegens hem, nu dit faillissement onbevoegdelijk was uitgesproken.
66. Voor zover het faillissement dan wel rechtsgeldig zou zijn geweest, verkeerde cliënt in de veronderstelling dat het dan alleen zag op Nederland, zodat zijn eventuele bezitting buiten Nederland daar niet in betrokken waren.
67. Natuurlijk wordt een ieder geacht de wet te kennen, dat beseft cliënt ook. Omdat hij geen jurist is, heeft hij dus zodra hij hoorde van het uitgesproken faillissement zowel in Nederland als in België advocaten benaderd en de kwestie aan hen voorgelegd. De uitleg die hij kreeg gaf hem de zekerheid dat het faillissement ten aanzien van hem geen rechtskracht had.
68. Het Hof stelt wellicht de vraag waarom cliënt zijn toenmalige gedachtegang niet aannemelijk kan maken middels getuigenverklaringen en/of schriftelijke stukken. Cliënt en zijn raadsman hebben daartoe wel pogingen gedaan, maar zijn daar 14 jaar na dato niet in geslaagd. Zij zullen daar ook niet meer in kunnen slagen, hetgeen niet betekent dat de genoemde adviezen van advocaten hem niet zijn gegeven.
69. Sterker nog, ook vandaag de dag nog is cliënt ervan overtuigd dat het faillissement niet had mogen worden uitgesproken, dat hij niet failliet kon worden verklaard en dus ook geen bankbreuk heeft gepleegd.
70. Feit blijft natuurlijk dat er wel een faillissementsvonnis ligt, of dat nu wel of niet bevoegdelijk is uitgesproken. Het is inmiddels wel in kracht van gewijsde gegaan en reeds om die reden juridisch onaantastbaar, zoals wij cliënt inmiddels hebben trachten duidelijk te maken.
71. Maar moet dit dan betekenen dat cliënt, indien hij gedurende de periode van zijn faillissement, bezittingen had, die hij niet aan de curator heeft gemeld, automatisch kan worden veroordeeld voor het plegen van bedrieglijke bankbreuk?
72. Ons dunkt van niet. Immers, niet gezegd kan worden dat hij de opzet heeft gehad om schuldeisers in zijn faillissement te benadelen, hetgeen wel een vereiste is om tot een veroordeling te komen wegens "bedrieglijke verkorting van de rechten van zijn schuldeisers". Daarvoor is immers wetenschap nodig dat benadeling het gevolg is van de betrokken handeling. Het ontbreken van de opzet, die in de tenlastelegging gelezen moet worden, maakt dat het tenlastegelegde niet bewezen kan worden, hetgeen moet leiden tot vrijspraak.
73. Subsidiair stelt de verdediging zich op het standpunt dat cliënt verschoonbaar heeft gedwaald ten aanzien van het recht. Cliënt meende immers - op grond van informatie van zijn Belgische en Nederlandse advocaten en de mededeling van curator [betrokkene 1] - dat zijn faillissement onbevoegdelijk was uitgesproken en voorts slechts zag op zijn vermogen in Nederland. Hij meende op deze informatie af te mogen gaan, nu deze hem was verstrekt door experts in België en Nederland. Daarmee vervalt volgens de verdediging in elk geval de verwijtbaarheid van zijn handelen, hetgeen zou moeten leiden tot ontslag van alle rechtsvervolging."