ECLI:NL:RBOVE:2022:3220

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
4 november 2022
Publicatiedatum
4 november 2022
Zaaknummer
AK_21_553
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing aanvraag maatwerkvoorziening individuele ondersteuning op grond van de Wmo 2015

In deze zaak heeft eiser, wonende in Dedemsvaart, beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Hardenberg, dat zijn aanvraag voor een maatwerkvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo 2015) heeft afgewezen. Het primaire besluit, dat op 5 juni 2020 werd genomen, werd in het bestreden besluit van 18 februari 2021 in stand gelaten. Eiser heeft aangevoerd dat zijn hulpvraag niet goed is vastgesteld en dat verweerder de stappen uit het stappenplan voor maatschappelijke ondersteuning niet heeft doorlopen. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de hulpvraag en de ondersteuningsbehoefte van eiser. De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit niet zorgvuldig is voorbereid en vernietigt dit besluit. Verweerder moet een nieuw besluit nemen, waarbij het stappenplan in acht moet worden genomen. De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard en bepaalt dat verweerder het griffierecht en de proceskosten aan eiser moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/553

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] te Dedemsvaart, eiser,

gemachtigde: mr. H. Oldenhof,
en

het college van burgemeester en wethouders van Hardenberg, verweerder,

gemachtigde: D. Jonker-Ezendam.

Procesverloop

In het besluit van 5 juni 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om een maatwerkvoorziening individuele ondersteuning op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo 2015) afgewezen.
In het besluit van 18 februari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en daarbij het primaire besluit in stand gelaten.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 december 2021.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Het onderzoek is gesloten.
De rechtbank heeft het onderzoek heropend. Op 15 februari 2022, 29 maart 2022, 21 april 2022, 20 juni 2022 en 30 juni 2022 heeft verweerder gereageerd. Op 12 augustus 2022 heeft de gemachtigde van eiser gereageerd.
De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het onderzoek gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

Wat aan de besluitvorming vooraf ging
1.1.De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Op 13 december 2019 heeft eiser zich gemeld bij Samen Doen met een hulpvraag in het kader van de Wmo 2015. Eiser heeft daarbij een begeleidingsplan van Balans Zorg en Budget (Balans) en een persoons gebonden budget (pgb)-plan ingeleverd. Op 10 januari 2020 heeft met een medewerker van Samen Doen en een medewerker van Balans een gesprek plaatsgevonden. Hiervan is een gespreksverslag gemaakt, gedateerd op 14 januari 2020. Eiser heeft het gespreksverslag ondertekend en vervolgens heeft verweerder dit gespreksverslag als een aanvraag in het kader van de Wmo 2015 aangemerkt. Op 1 mei 2020 is een rapport ‘Advies en motivatie’ opgesteld.
1.2.
In het besluit van 5 juni 2020 heeft verweerder de aanvraag van eiser afgewezen op de grond dat er in de situatie van eiser oplossingen mogelijk zijn in het voorliggende veld.
Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. In het bestreden besluit handhaaft verweerder het ingenomen standpunt dat eiser niet in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening op grond van de Wmo 2015, omdat hij gebruik kan maken van voorliggende voorzieningen om de geformuleerde resultaten te behalen.
Het standpunt van eiser
2. Eiser voert aan dat hij, om de door hem in het gespreksverslag te bereiken doelen te kunnen bereiken, hulp nodig heeft vanuit de Wmo 2015. Het gespreksverslag geeft onvoldoende weer welke hulp en zorg hij nodig heeft en welke ondersteuning hiervoor nodig is. Verweerder heeft zijn coördinatieprobleem ook niet bij de hulpvraag betrokken.
Overwegingen
3.1.
In het bestreden besluit is gesteld dat de aanvraag om een maatwerkvoorziening voor individuele ondersteuning is afgewezen, omdat eiser gebruik kan maken van voorliggende voorzieningen om de geformuleerde resultaten te behalen. De rechtbank beoordeelt het bestreden besluit aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3.2.
Tussen partijen is in geschil of eiser met de door verweerder genoemde voorliggende voorzieningen (onder meer op grond van de Zorgverzekeringswet (Zvw)) voldoende is gecompenseerd of dat hij is aangewezen op een maatwerkvoorziening (in de vorm van een pgb) zodat hij zorg kan inkopen bij een zorgverlener.
3.3.
Op grond van het bepaalde in artikel 2.3.5, derde lid van de Wmo 2015 verstrekt het college een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk, dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen, kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 2.3.2 van de Wmo 2015 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en waarin hij zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven. Artikel 11 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Hardenberg 2020 (Verordening) bevat een gelijksoortige bepaling.
3.4.
In artikel 12 van de Verordening zijn de voorwaarden en weigeringsgronden voor een maatwerkvoorziening opgenomen. Ingevolge het eerste lid van dit artikel wordt geen maatwerkvoorziening verstrekt:
a. voor zover met betrekking tot de problematiek die in het gegeven geval aanleiding geeft voor de noodzaak tot ondersteuning waarvoor aanspraak bestaat op een voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling of regeling;
b. voor zover de inwoner op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk de beperkingen kan wegnemen;
c. voor zover de inwoner met gebruikmaking van algemene voorzieningen de beperkingen kan wegnemen;
d. indien de voorziening voor een persoon als inwoner algemeen gebruikelijk is;
e. indien het een voorziening betreft die de inwoner voor de datum van het besluit heeft gerealiseerd, tenzij het college daarvoor schriftelijk toestemming heeft verleend of de noodzaak achteraf nog kan worden vastgesteld;
f. voor zover de aanvraag betrekking heeft op een voorziening die aan de inwoner al eerder is verstrekt in het kader van enige wettelijke bepaling of regeling en de normale afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet is verstreken, tenzij de eerder vergoede of verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de inwoner zijn toe te rekenen, of tenzij de inwoner geheel of gedeeltelijk tegemoet komt in de veroorzaakte kosten;
g. voor zover deze niet in overwegende mate op het individu is gericht.
3.5.
Uit artikel 3:2 van de Awb, in samenhang met de artikelen 2.3.2 en 2.3.5 van de Wmo 2015 vloeit voort dat verweerder voldoende kennis moet vergaren over de voor het nemen van een besluit over maatschappelijke ondersteuning van belang zijnde feiten en omstandigheden en af te wegen belangen.
3.6.
Volgens vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 21 maart 2018, ECLI:NL:CRvB:2018:819) moet verweerder een stappenplan volgen wanneer een melding wordt gedaan van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning.
Het college moet onderzoeken:
( 1) wat de precieze hulpvraag is;
( 2) wat de beperkingen in de zelfredzaamheid en participatie zijn;
( 3) wat de aard en omvang is van de gewenste en nodige maatschappelijke ondersteuning;
( 4) of de nodige hulp en ondersteuning kan worden geboden door de eigen mogelijkheden, gebruikelijke hulp, mantelzorg, ondersteuning door andere personen uit het sociale netwerk en voorliggende (algemene) voorzieningen.
Alleen als (4) tot niets leidt, moet het college een maatwerkvoorziening op grond van de Wmo 2015 verlenen. Als voor het onderzoek naar de nodige ondersteuning specifieke deskundigheid is vereist, moet het college zo’n onderzoek laten uitvoeren.
De maatwerkvoorziening levert een passende bijdrage aan het voorzien in de behoefte van de inwoner aan beschermd wonen of opvang en aan het realiseren van een situatie waarin de inwoner in staat wordt gesteld zo snel mogelijk weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving.
(…)
3.7.
In het gespreksverslag van 14 januari 2020 is een weergave van het gesprek op dezelfde datum opgenomen. In dit verslag zijn de volgende onderwerpen besproken: eisers werk, zijn financiën, zijn woonplek, zijn gezondheid en zijn netwerk. In het verslag is ook aangegeven dat hij bij zijn ouders woont. Daarnaast zijn in het gespreksverslag de volgende resultaten genoemd:
- eiser wil herstellen van zijn depressieve gedachten;
- eiser wil het contact met zijn ouders verbeteren;
- eiser wil zijn zaken met het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen en zijn werk geregeld hebben; en
- eiser wil een eigen bedrijf opzetten.
3.8.
Eiser heeft op dit gespreksverslag gereageerd. Hieruit valt af te leiden dat eiser zorg ontvangt van Balans. Eiser vindt dat deze zorg goed bij hem past. Verder heeft eiser opgemerkt dat hij niet bij zijn ouders woont maar dankzij Balans in een zorgwoning. Eiser benadrukt in zijn reactie dat hij de ondersteuning van Balans nodig heeft.
3.9.
De rechtbank is van oordeel dat uit het gespreksverslag van 14 januari 2020
niet volgt dat verweerder de stappen uit het stappenplan, zoals genoemd in rechtsoverweging 3.6. afdoende en zorgvuldig heeft doorlopen. Per stap moet verweerder de bevindingen weergeven en gemotiveerd aangegeven welke afweging is gemaakt. De rechtbank constateert dat verweerder dat niet heeft gedaan. Dit blijkt ook niet uit de overige gedingstukken. Verweerder heeft op 18 januari 2022 opnieuw met eiser gesproken. Een weergave van dit gesprek is in een verslag van dezelfde datum opgenomen. Ook hieruit volgt niet dat verweerder per stap de bevindingen heeft weergegeven en heeft aangegeven welke afweging is gemaakt.
3.10.
De kern van het geschil ligt volgens de rechtbank besloten in de beoordeling van de stappen 1, 2 en 3, kort gezegd de hulpvraag, welke problemen worden ondervonden en welke ondersteuning naar aard en omvang nodig is. In bezwaar en in beroep heeft eiser aangevoerd dat zijn hulpvraag niet goed is onderzocht en dat bij de ondersteuningsvraag zijn coördinatieprobleem de reden is geweest om een pgb aan te vragen. De rechtbank stelt vast dat noch uit het gespreksverslag van 14 januari 2020 noch uit het verslag van 18 januari 2022 blijkt dat dit punt bij het onderzoek is betrokken. Ook uit de overige gedingstukken blijkt dit niet. Verweerder komt in de gespreksverslagen tot de conclusie dat voorliggende voorzieningen in eisers geval toereikend zijn. Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat voor medische zorgtaken de Zvw voorliggend is, maar de rechtbank is van oordeel dat verweerder onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar - onder meer - de hulpvraag en de ondersteuningsbehoefte van eiser. Het is voor de rechtbank op basis van de onderzoeksbevindingen onduidelijk of er mogelijk een (compensatie)verplichting in de vorm van een maatwerkvoorziening aan eiser verstrekt moet worden. Dat eiser graag herstellen wil van zijn depressieve gedachten sluit niet uit dat er een hulpvraag kan bestaan en ook niet dat problemen worden ondervonden op andere gebieden, zoals de zelfredzaamheid, een coördinatieprobleem en participatie. Zoals volgt uit rechtsoverweging 3.6 moet verweerder, als voor het onderzoek naar de nodige ondersteuning specifieke deskundigheid is vereist, dit onderzoeken. Dit is niet gebeurd.
3.11.
Eiser heeft in bezwaar aangegeven dat in het gespreksverslag van 14 januari 2020 onjuistheden staan; zo stelt hij dat hij niet meer bij zijn ouders woont, maar in een zorgwoning. Verweerder is hier aan voorbijgegaan. Ook uit het gespreksverslag van 18 januari 2022 blijkt niet dat verweerder dit punt bij het onderzoek heeft betrokken. Dit acht de rechtbank ook onzorgvuldig in verband met het vaststellen van de hulpvraag van eiser.
Eiser heeft al van meet af aan aangegeven dat de hulpvraag niet goed is vastgesteld.
De woonsituatie maakt hiervan een wezenlijk onderdeel uit. De rechtbank komt daarom tot de conclusie dat verweerder de ondersteuningsbehoefte van eiser heeft vastgesteld zonder dat hier een deugdelijke onderzoek aan ten grondslag ligt. Het onderzoek is niet volgens het stappenplan verricht. Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit niet zorgvuldig is voorbereid.
4.
Uit de stukken blijkt dat eiser met zijn aanvraag heeft beoogd om een pgb aan te vragen en zelf tot inkoop van de benodigde zorg bij Balans wil overgaan. Een pgb komt eerst aan de orde als de noodzaak tot het verstrekken van een maatwerkvoorziening is vastgesteld. Het ligt op de weg van verweerder om dit aan de hand van het stappenplan, zoals hiervoor omschreven, te onderzoeken. Pas daarna kan worden beoordeeld of eiser in aanmerking kan komen voor een pgb.
Conclusie en gevolgen
5. Dit betekent dat het beroep van eiser slaagt. Hij krijgt gelijk. Het bestreden besluit kan geen stand houden. De rechtbank beschikt niet over voldoende informatie om het geschil definitief te beslechten door zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank zal daarom het bestreden besluit vernietigen en verweerder opdragen een nieuw besluit op het bezwaar te nemen. Verweerder dient daarbij een nieuwe beoordeling uit te voeren en bij deze beoordeling op kenbare wijze het hiervoor genoemde stappenplan van de CRvB in acht te nemen.
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt. Daarnaast veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.897,50,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor de nadere reactie, met een waarde per punt van € 759,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank;
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat verweerder een nieuw besluit op het bezwaar moet nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het griffierecht van € 49,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van € 1.897,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Loenen, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.J. Knol, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier De rechter is verhinderd om te tekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.