7.3De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte heeft zich in een poging zichzelf van het leven te beroven schuldig gemaakt aan opzettelijke brandstichting in haar appartement. Zij heeft benzine over de gordijnen, de bank en de vloer gegoten. Uiteindelijk heeft ze met een aansteker een enveloppe aangestoken en deze brandende envelop op de grond in de benzine gegooid. Alvorens daadwerkelijk brand te stichten heeft verdachte contact gehad met een vriendin van haar en heeft haar verteld dat zij niet meer wilde leven en een jerrycanbenzine klaar had staan. Die vriendin heeft uiteindelijk de hulpdiensten gealarmeerd. Het appartement van verdachte bevindt zich op de derde woonlaag van een vier woonlagen tellend appartementencomplex. De appartementen in hetzelfde portiek als dat van verdachte zijn door de politie ontruimd. Door haar handelen heeft verdachte een gevaarlijke en beangstigende situatie in het leven geroepen, waardoor levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de personen in de aangrenzende appartementen is ontstaan. De gevolgen van de brand zijn gelukkig beperkt gebleven, mede doordat de brand niet voldoende zuurstof heeft gekregen in verband met gesloten ramen en deuren in de woning van verdachte. Hier houdt de rechtbank rekening mee, maar dit neemt niet weg dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een ernstig misdrijf, omdat de gevolgen van brandstichting tevoren niet te overzien zijn. Het risico dat de schade groter zou zijn en dat buren ernstig gewond zouden raken of zelfs het leven zouden verliezen was aanwezig.
Bij het bepalen van de op te leggen straf en de hoogte daarvan houdt de rechtbank rekening met het strafblad van 19 september 2022 van verdachte, waaruit naar voren komt dat zij niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest.
Voorts heeft de rechtbank zich rekenschap gegeven van hetgeen over verdachte is opgenomen in de op 9 maart 2022 opgemaakte psychologische Pro Justitia rapportage van dr. D.J. Burck, GZ-psycholoog, en de op 14 maart 2022 en op 5 september 2022 (aanvullend) opgemaakte psychiatrische Pro Justitia rapportage van J. van der Meer, psychiater, alsmede van hetgeen over haar is opgenomen in de op 23 juni 2022 en
15 september 2022 opgemaakte adviezen van [naam] , reclasseringswerker bij Tactus Reclassering. Uit die adviezen komt naar voren dat bij verdachte sprake is van een borderline persoonlijkheidsstoornis met een overwegend vermijdende copingstijl en een lichte verstandelijke beperking. Deze beide stoornissen versterken elkaar. Daarnaast is sprake van een ernstig recidiverende depressieve stoornis en een matig ernstige stoornis in het gebruik van alcohol. Wanneer de spanning aanhoudt, komt verdachte al snel tot impulsief gedrag dat gericht is op manipulatie en/of zelfbeschadiging/suïcidaliteit. Verdachte was, als gevolg van de beperkte draagkracht voortvloeiend uit de licht verstandelijke beperking, emotionele kwetsbaarheid voortvloeiend uit de borderline persoonlijkheidsstoornis en aanvullende psychische ontregeling voortvloeiend uit de depressieve stoornis, in de periode voorafgaand aan het ten laste gelegde in toenemende mate slecht in staat om de situatie waarin zij zich bevond te beoordelen en handelingsalternatieven voor de toekomst te overzien. Daarbij nam haar vermogen om haar emoties en impulsen te beheersen af, al naar gelang de spanning en de negatieve emoties toenamen.
De deskundigen adviseren op basis van hun bevindingen verdachte het ten laste gelegde in verminderde mate toe te rekenen. De rechtbank neemt dit advies over en houdt hiermee, in het voordeel van verdachte, rekening bij de strafoplegging.
Het risico op recidive wordt zonder aanvullende behandeling laag tot matig ingeschat. Daarbij is met name de eerdere suïcidaliteit van verdachte een risicofactor bij het opnieuw ontstaan van stressvolle situaties. De gedachtes aan zelfmoord zijn echter in remissie gegaan en verdachte is gemotiveerd om aan haar toekomst te gaan werken. De kans op nieuwe suïcidepogingen wordt laag tot matig ingeschat, waarbij er wel een kans is dat verdachte bij een dergelijke poging ook agressief zal zijn naar derden.
Verdachte heeft meer zelfcontrole gekregen en is inmiddels gemotiveerd voor behandeling. Het risico op recidive kan verder worden verlaagd door behandeling van de borderline persoonlijkheidsproblematiek.
De behandeling dient zich in algemene zin vooral te richten op het verbeteren van de emotieregulatie.
Als de huidige positieve ontwikkeling zich voortzet kan de klinische behandeling zich vooral
richten op het vinden van huisvesting en het toewerken naar het verblijf aldaar. Daarnaast
kan de medicamenteuze behandeling worden geoptimaliseerd, waarbij met medicatie mogelijk ook een terugval in alcoholgebruik in enige mate kan worden voorkomen. Tijdens de hierop volgende ambulante behandeling zou gekozen kunnen worden voor een psychotherapeutische behandeling gericht op het mentaliseren en het chronische gevoel van leegte. Hierbij is het van belang dat de psychotherapie wordt aangepast aan de cognitieve mogelijkheden van verdachte. Naast de behandeling gericht op de stoornissen van verdachte, is het ook nodig om aandacht te besteden aan recidivepreventie en delictscenario’s.
Een belangrijk doel van deze behandeling is toewerken naar begeleid wonen met ambulante behandeling. Geadviseerd wordt om de behandeling te laten plaatsvinden op basis van een voorwaardelijk strafdeel met daaraan gekoppeld een meldplicht, opname in een zorginstelling, ambulante behandeling, beschermd wonen, alcoholverbod en meewerken aan dagbesteding als bijzondere voorwaarden, in combinatie met een zorgmachtiging.
De rechtbank heeft de mogelijkheid van een zorgmachtiging (via de schakelbepaling van artikel 2.3 Wet forensische zorg) onderzocht en zal die bij afzonderlijke beschikking afgeven, zodat verdachte, zo nodig, gedwongen behandeld kan worden. De rechtbank is van oordeel dat de combinatie van bijzondere voorwaarden binnen een voorwaardelijk strafdeel én een zorgmachtiging de kans van slagen van de behandeling vergroot.
Gelet op de ernst van het feit acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gerechtvaardigd. De rechtbank acht het echter tevens van groot belang dat verdachte haar huidige behandeling en verblijf in FPA Wier+ kan voortzetten. Dit mede gelet op de door de reclassering als noodzakelijk bestempelde zorg en begeleiding van verdachte. Het is dan ook onwenselijk dat verdachte FPA Wier+ moet verlaten om een langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf te ondergaan dan de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Alles afwegende zal de rechtbank aan verdachte dan ook een gevangenisstraf voor de duur van 21 maanden opleggen, waarvan 9 maanden voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest, met een proeftijd van drie jaren en met oplegging van de bijzondere voorwaarden, zoals in het dictum geformuleerd.
De rechtbank is van oordeel dat de op grond van artikel 14c Sr te stellen voorwaarden en het op grond van artikel 14c, zesde lid, Sr uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar moeten zijn nu er, gelet op de hiervoor beschreven psychische problematiek en het feit dat verdachte nog aan het begin van de behandeling staat, ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van één of meer personen.