ECLI:NL:RBOVE:2022:2954

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
14 oktober 2022
Publicatiedatum
14 oktober 2022
Zaaknummer
08-343377-21 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een vrouw voor opzettelijk brand stichten met levensgevaar voor omwonenden

Op 14 oktober 2022 heeft de Rechtbank Overijssel een 39-jarige vrouw veroordeeld tot een gevangenisstraf van 21 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, voor het opzettelijk stichten van brand in haar appartement te Almelo. De rechtbank oordeelde dat de vrouw op 23 december 2021 opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met brandbare materialen, wat levensgevaar en gemeen gevaar voor goederen in het appartementencomplex heeft veroorzaakt. De vrouw, die lijdt aan een borderline persoonlijkheidsstoornis en een lichte verstandelijke beperking, heeft haar daden bekend en er zijn geen feiten of omstandigheden die haar strafbaarheid uitsluiten. De rechtbank heeft rekening gehouden met haar psychische problemen en de noodzaak voor behandeling. De bijzondere voorwaarden van de voorwaardelijke straf omvatten opname in een forensische psychiatrische afdeling en andere zorginstellingen, evenals een alcoholverbod en meldplicht bij de reclassering. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, die een onvoorwaardelijke gevangenisstraf had geëist, gedeeltelijk toegewezen, maar ook de noodzaak van behandeling benadrukt. De uitspraak is gedaan na openbare zittingen op 30 juni en 30 september 2022, waarbij de rechtbank de vordering van de officier van justitie en de argumenten van de verdediging heeft overwogen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08-343377-21 (P)
Datum vonnis: 14 oktober 2022
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1983 in [geboorteplaats] ,
nu verblijvende bij Fivoor behandelcentrum Wier+ in Den Dolder.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van
30 juni 2022 en van 30 september 2022.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. B.P.R. van Andel en van wat door verdachte en haar raadsvrouw mr. P.W.E. Hoezen, advocaat in Winterswijk, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte in haar appartement opzettelijk brand heeft gesticht waardoor de aanwezige personen in het appartementencomplex en/of goederen in gevaar werden gebracht.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
zij op of omstreeks 23 december 2021 te Almelo opzettelijk (in een woning (appartement) op/aan de [adres] )
brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met papier en/of (vervolgens) dat brandende papier op de (met benzine besprenkelde) grond/vloer van die woning (appartement) te gooien en/of te leggen, althans met een brandbare stof ten gevolge waarvan die woning (appartement) geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor die woning (appartement) en/of andere woningen van dat appartementencomplex, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor in dat appartementencomplex aanwezige bewoners en/of bezoekers en/of personeel, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor in dat appartementencomplex aanwezige bewoners en/of bezoekers en/of personeel, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsmotivering

4.1
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens haar geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen. [1]
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 30 juni 2022, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin, Sv;
Het proces-verbaal van verhoor van verdachte van 23 december 2021, pagina 61;
Het proces-verbaal forensisch onderzoek woning ( [adres] ) met bijlage van 27 december 2021
Het proces-verbaal van bevindingen van 23 december 2021, pagina 4.
4.2
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 23 december 2021 te Almelo opzettelijk in een appartement aan de [adres]
brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met papier en vervolgens dat brandende papier op de (met benzine besprenkelde) grond/vloer van die woning (appartement) te gooien ten gevolge waarvan dat appartement gedeeltelijk is verbrand en daarvan gemeen gevaar voor dat appartement en andere woningen van dat appartementencomplex en levensgevaar voor in dat appartementencomplex aanwezige bewoners of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor in dat appartementencomplex aanwezige bewoners te duchten was.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij haar daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op het misdrijf:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 270 dagen onvoorwaardelijk met aftrek van de in voorarrest doorgebrachte tijd. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden geheel voorwaardelijk wordt opgelegd met een proeftijd van twee jaren met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, ambulante behandeling, beschermd wonen, alcoholverbod, meewerken aan dagbesteding en opname in een zorginstelling.
De officier van justitie heeft daarnaast een verzoekschrift ingediend om een zorgmachtiging voor verdachte te verlenen op grond van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz).
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft wat betreft de strafmodaliteit en de hoogte daarvan geen verweer gevoerd. Ten aanzien van de bijzondere voorwaarden heeft de raadsvrouw bepleit dat opname in een zorginstelling haaks staat op de informatie van de deskundigen over verdachte; zij moet juist zo snel mogelijk doorstromen naar zelfstandigheid en autonomie. Daarnaast heeft de raadsvrouw bepleit de door de reclassering geadviseerde behandelduur van minimaal zes maanden voor opname in een zorginstelling niet op te leggen.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte heeft zich in een poging zichzelf van het leven te beroven schuldig gemaakt aan opzettelijke brandstichting in haar appartement. Zij heeft benzine over de gordijnen, de bank en de vloer gegoten. Uiteindelijk heeft ze met een aansteker een enveloppe aangestoken en deze brandende envelop op de grond in de benzine gegooid. Alvorens daadwerkelijk brand te stichten heeft verdachte contact gehad met een vriendin van haar en heeft haar verteld dat zij niet meer wilde leven en een jerrycanbenzine klaar had staan. Die vriendin heeft uiteindelijk de hulpdiensten gealarmeerd. Het appartement van verdachte bevindt zich op de derde woonlaag van een vier woonlagen tellend appartementencomplex. De appartementen in hetzelfde portiek als dat van verdachte zijn door de politie ontruimd. Door haar handelen heeft verdachte een gevaarlijke en beangstigende situatie in het leven geroepen, waardoor levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de personen in de aangrenzende appartementen is ontstaan. De gevolgen van de brand zijn gelukkig beperkt gebleven, mede doordat de brand niet voldoende zuurstof heeft gekregen in verband met gesloten ramen en deuren in de woning van verdachte. Hier houdt de rechtbank rekening mee, maar dit neemt niet weg dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een ernstig misdrijf, omdat de gevolgen van brandstichting tevoren niet te overzien zijn. Het risico dat de schade groter zou zijn en dat buren ernstig gewond zouden raken of zelfs het leven zouden verliezen was aanwezig.
Bij het bepalen van de op te leggen straf en de hoogte daarvan houdt de rechtbank rekening met het strafblad van 19 september 2022 van verdachte, waaruit naar voren komt dat zij niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest.
Voorts heeft de rechtbank zich rekenschap gegeven van hetgeen over verdachte is opgenomen in de op 9 maart 2022 opgemaakte psychologische Pro Justitia rapportage van dr. D.J. Burck, GZ-psycholoog, en de op 14 maart 2022 en op 5 september 2022 (aanvullend) opgemaakte psychiatrische Pro Justitia rapportage van J. van der Meer, psychiater, alsmede van hetgeen over haar is opgenomen in de op 23 juni 2022 en
15 september 2022 opgemaakte adviezen van [naam] , reclasseringswerker bij Tactus Reclassering. Uit die adviezen komt naar voren dat bij verdachte sprake is van een borderline persoonlijkheidsstoornis met een overwegend vermijdende copingstijl en een lichte verstandelijke beperking. Deze beide stoornissen versterken elkaar. Daarnaast is sprake van een ernstig recidiverende depressieve stoornis en een matig ernstige stoornis in het gebruik van alcohol. Wanneer de spanning aanhoudt, komt verdachte al snel tot impulsief gedrag dat gericht is op manipulatie en/of zelfbeschadiging/suïcidaliteit. Verdachte was, als gevolg van de beperkte draagkracht voortvloeiend uit de licht verstandelijke beperking, emotionele kwetsbaarheid voortvloeiend uit de borderline persoonlijkheidsstoornis en aanvullende psychische ontregeling voortvloeiend uit de depressieve stoornis, in de periode voorafgaand aan het ten laste gelegde in toenemende mate slecht in staat om de situatie waarin zij zich bevond te beoordelen en handelingsalternatieven voor de toekomst te overzien. Daarbij nam haar vermogen om haar emoties en impulsen te beheersen af, al naar gelang de spanning en de negatieve emoties toenamen.
De deskundigen adviseren op basis van hun bevindingen verdachte het ten laste gelegde in verminderde mate toe te rekenen. De rechtbank neemt dit advies over en houdt hiermee, in het voordeel van verdachte, rekening bij de strafoplegging.
Het risico op recidive wordt zonder aanvullende behandeling laag tot matig ingeschat. Daarbij is met name de eerdere suïcidaliteit van verdachte een risicofactor bij het opnieuw ontstaan van stressvolle situaties. De gedachtes aan zelfmoord zijn echter in remissie gegaan en verdachte is gemotiveerd om aan haar toekomst te gaan werken. De kans op nieuwe suïcidepogingen wordt laag tot matig ingeschat, waarbij er wel een kans is dat verdachte bij een dergelijke poging ook agressief zal zijn naar derden.
Verdachte heeft meer zelfcontrole gekregen en is inmiddels gemotiveerd voor behandeling. Het risico op recidive kan verder worden verlaagd door behandeling van de borderline persoonlijkheidsproblematiek.
De behandeling dient zich in algemene zin vooral te richten op het verbeteren van de emotieregulatie.
Als de huidige positieve ontwikkeling zich voortzet kan de klinische behandeling zich vooral
richten op het vinden van huisvesting en het toewerken naar het verblijf aldaar. Daarnaast
kan de medicamenteuze behandeling worden geoptimaliseerd, waarbij met medicatie mogelijk ook een terugval in alcoholgebruik in enige mate kan worden voorkomen. Tijdens de hierop volgende ambulante behandeling zou gekozen kunnen worden voor een psychotherapeutische behandeling gericht op het mentaliseren en het chronische gevoel van leegte. Hierbij is het van belang dat de psychotherapie wordt aangepast aan de cognitieve mogelijkheden van verdachte. Naast de behandeling gericht op de stoornissen van verdachte, is het ook nodig om aandacht te besteden aan recidivepreventie en delictscenario’s.
Een belangrijk doel van deze behandeling is toewerken naar begeleid wonen met ambulante behandeling. Geadviseerd wordt om de behandeling te laten plaatsvinden op basis van een voorwaardelijk strafdeel met daaraan gekoppeld een meldplicht, opname in een zorginstelling, ambulante behandeling, beschermd wonen, alcoholverbod en meewerken aan dagbesteding als bijzondere voorwaarden, in combinatie met een zorgmachtiging.
De rechtbank heeft de mogelijkheid van een zorgmachtiging (via de schakelbepaling van artikel 2.3 Wet forensische zorg) onderzocht en zal die bij afzonderlijke beschikking afgeven, zodat verdachte, zo nodig, gedwongen behandeld kan worden. De rechtbank is van oordeel dat de combinatie van bijzondere voorwaarden binnen een voorwaardelijk strafdeel én een zorgmachtiging de kans van slagen van de behandeling vergroot.
Gelet op de ernst van het feit acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gerechtvaardigd. De rechtbank acht het echter tevens van groot belang dat verdachte haar huidige behandeling en verblijf in FPA Wier+ kan voortzetten. Dit mede gelet op de door de reclassering als noodzakelijk bestempelde zorg en begeleiding van verdachte. Het is dan ook onwenselijk dat verdachte FPA Wier+ moet verlaten om een langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf te ondergaan dan de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Alles afwegende zal de rechtbank aan verdachte dan ook een gevangenisstraf voor de duur van 21 maanden opleggen, waarvan 9 maanden voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest, met een proeftijd van drie jaren en met oplegging van de bijzondere voorwaarden, zoals in het dictum geformuleerd.
De rechtbank is van oordeel dat de op grond van artikel 14c Sr te stellen voorwaarden en het op grond van artikel 14c, zesde lid, Sr uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar moeten zijn nu er, gelet op de hiervoor beschreven psychische problematiek en het feit dat verdachte nog aan het begin van de behandeling staat, ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van één of meer personen.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b,14c, 14d en 14e Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
21 (eenentwintig) maanden;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
12 (twaalf) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende voorwaarde(n) niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat de verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte:
- zich meldt bij Inforsa verslavingsreclassering op het adres Utrechtseweg 11-13, 3811 NA, Amersfoort. De verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren. Daarbij houdt zij zich aan de aanwijzingen die de reclassering haar geeft en werkt zij mee aan huisbezoeken. De reclassering zal contact met de verdachte opnemen voor de eerste afspraak;
  • zich laat opnemen bij forensische psychiatrische afdeling Wier+ of een andere soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname is gestart op 19 september 2022.
  • zich laat behandelen door een nader te bepalen forensische polikliniek, of een andere zorgverlener te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
  • verblijft in een nader te bepalen beschermdwoneninstelling, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor haar heeft opgesteld;
  • geen alcohol gebruikt, en meewerkt aan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) om dit alcoholverbod te controleren. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak de verdachte wordt gecontroleerd en bepaalt een passende sanctie indien de bijzondere voorwaarde wordt overtreden;
  • te zijner tijd meewerkt aan dagbesteding;
- draagt de reclassering op om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
daarbij gelden als voorwaarden van rechtswege dat de verdachte:
- ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, Sr, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
- beveelt dat de op grond van artikel 14c Sr gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14c, zesde lid, Sr uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
bevel voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.G.B. Heutink, voorzitter, mr. B.T.C. Jordaans en
mr. M.A.H. Heijink, rechters, in tegenwoordigheid van mr. B.M. Hoek, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 14 oktober 2022.
Buiten staat
De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie eenheid Oost-Nederland met nummer PL0600-2021596410. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.