ECLI:NL:RBOVE:2022:294

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
2 februari 2022
Publicatiedatum
3 februari 2022
Zaaknummer
C/08/224571 / HA ZA 18-488
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging koopovereenkomst onroerend goed wegens geestelijke stoornis en gevolgen van advocaatonttrekking

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 2 februari 2022 uitspraak gedaan in een civiele procedure betreffende de vernietiging van een koopovereenkomst van onroerend goed. De eiseres, mr. [A], in hoedanigheid van vereffenaar van de nalatenschap van [erflater], heeft de koopovereenkomst van 18 december 2017 tussen [erflater] en [B] vernietigd. De rechtbank oordeelde dat [erflater] niet de wil had om de overeenkomst aan te gaan vanwege een geestelijke stoornis, zoals bedoeld in artikel 3:34 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek. De rechtbank heeft [B] veroordeeld tot de overdracht van de onroerende zaken aan de erfgenamen van [erflater] en tot betaling van huurinkomsten aan deze erfgenamen.

Daarnaast heeft de rechtbank de vorderingen van [B] in reconventie en voorwaardelijke reconventie afgewezen, omdat [B] zich had onttrokken van haar advocaat zonder vervanging, waardoor zij niet in staat was om haar vorderingen voldoende te onderbouwen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de onttrekking van de advocaat een eenzijdige proceshandeling is en dat de advocaat zijn cliënt op de gevolgen van deze onttrekking had moeten wijzen. De rechtbank heeft de proceskosten aan [B] opgelegd, zowel voor de conventionele als de reconventionele vorderingen.

De uitspraak benadrukt het belang van juridische vertegenwoordiging en de gevolgen van het ontbreken van een advocaat in een civiele procedure. De rechtbank heeft de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer : C/08/224571 / HA ZA 18-488
Vonnis van 2 februari 2022
in de zaak van
MR. [A],
in hoedanigheid van
vereffenaar in de nalatenschap van [erflater] ,
kantoorhoudende te [vestigingsplaats] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie en in voorwaardelijke reconventie,
advocaat mr. N.H.M. Poort te Heerenveen,
als voortzettende procespartij van
de stichting
STICHTING OMEGA BEHEER,
in hoedanigheid van curator van [erflater] ,
gevestigd te Hollandscheveld,
advocaat Mr. A. Grollé te Hoogeveen,
tegen
[B],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie en in voorwaardelijke reconventie,
advocaat voorheen mr. E.A.M. Claassen (onttrokken).
Partijen zullen hierna [A] , Omega Beheer en [B] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 30 juni 2021
  • het bericht (B2 formulier) van 28 september 2021 tot onttrekking van de advocaat van [B] op de rol van 4 november 2021
  • het vervallen van de zitting van de meervoudige kamer op 4 november 2021
  • de verwijzing naar de rol van 27 oktober 2021 voor uitlating ex artikel 2.26 van het procesreglement wegens onttrekking van de advocaat van [B]
  • het verzoek om vonnis van [A]
1.2.
De rechtbank heeft bij bovenvermeld tussenvonnis een verschijning van partijen bevolen, bijgestaan door hun advocaten, voor het geven van inlichtingen en het beproeven van een minnelijke regeling op de zitting van de meervoudige kamer van deze rechtbank. Die verschijning was bepaald op 4 november 2021. Door de onttrekking van de advocaat van [B] heeft deze verschijning echter geen doorgang gevonden. In verband hiermee zal de behandeling van de zaak door de enkelvoudige kamer van deze rechtbank worden vervolgd.

2.De verdere beoordeling

in conventie

De rechtbank vernietigt de koopovereenkomst van 18 december 2017 tussen [erflater] en [B] , waarbij een woonhuis met ondergrond, tuin en erf, en een nabij gelegen perceel erf en tuin, aan [B] zijn verkocht voor één euro. Zij doet dit op grond van artikel 3:34 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek. Naar het oordeel van de rechtbank heeft bij [erflater] de wil om tot deze overeenkomst over te gaan ontbroken vanwege een stoornis in de geestvermogens. [B] wordt veroordeeld tot de overdracht van de onroerende zaken aan de erfgenamen van [erflater] . Ook roerende zaken die zich in de registergoederen bevonden en waarop conservatoir beslag is gelegd, moeten worden overgedragen aan de erfgenamen, terwijl door [B] ontvangen huurpenningen moeten worden afgedragen aan de erfgenamen.
2.1.
Voor de rechtsoverwegingen voor de beslissing op de vorderingen van [A] , behalve die inzake de proces- en beslagkosten, verwijst de rechtbank integraal naar haar tussenvonnis van 30 juni 2021.
2.2.
De rechtbank verstaat dat de praktisch gang van zaken met betrekking tot de overdracht van de registergoederen, roerende goederen en huuropbrengsten, aan de erfgenamen zal plaatsvinden op de wijze zoals die door [A] als vereffenaar van de nalatenschap zal worden aangegeven.
2.3.
Wat betreft de over te dragen roerende goederen verwijst de rechtbank naar het proces-verbaal van het bij deurwaardersexploot van 15 oktober 2018 gelegd conservatoir beslag, aangezien de goederen volgens (de foto’s van) productie 4 bij de dagvaarding te onbepaald zijn.
2.4.
[A] vordert om [B] te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Deze vordering is gelet op het bepaalde in art. 706 Rv toewijsbaar. De beslagkosten worden begroot op € 382,93 voor verschotten en € 478,00 voor salaris advocaat (1 rekest x € 478,00), in totaal dus op € 860,93,
2.5.
Aangezien [B] in het ongelijk is gesteld, zal zij worden veroordeeld in de proceskosten, tot op heden begroot aan de zijde van:
a. Omega Beheer als aanvankelijke procespartij:
- dagvaarding € 99,91
- griffierecht - 1.324,00
- salaris advocaat
- 1.195,00(2,5 punten x tarief € 478,00)
subtotaal € 2.618,91
b. [A] als opvolgende procespartij:
- salaris advocaat
€ 478,00(1 punt x tarief € 478,00).
totaal generaal € 3.096,91.
2.6.
De rechtbank zal bepalen dat [B] de proceskosten moet voldoen aan [A] en verstaat dat [A] de kostenvergoeding ten behoeve van Omega Beheer aan de laatste zal afdragen. Hetzelfde geldt voor de toewijzing en de ontvangst van de beslagkosten.
in reconventie en voorwaardelijke reconventie
Aangezien het door de onttrekking van de advocaat van [B] en het niet stellen van een vervangende advocaat niet meer mogelijk was om de vorderingen te behandelen op een comparitie, teneinde op basis van een nader aan te leveren onderbouwing van de vorderingen aan de zijde van [B] tot een beoordeling door de rechtbank te kunnen komen dan wel om partijen ten overstaan van de rechtbank tot een vergelijk te doen komen over die vorderingen, zal de rechtbank de vorderingen als onvoldoende onderbouwd afwijzen.
2.7.
De advocaat van [B] heeft zich blijkens diens bericht aan de rechtbank van 28 september 2021 aan de zaak onttrokken met als vermelde roldatum 4 november 2021 (de datum van de comparitie). Na dit bericht is de zaak conform het Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de rechtbanken (hierna: procesreglement) verwezen naar de rol van 13 oktober 2021 voor het stellen van een nieuwe advocaat. Omdat zich op de laatstgenoemde datum geen nieuwe advocaat voor [B] heeft gesteld, is de zaak verwezen naar de rol van 27 oktober 2021 voor partijberaad als bedoeld in artikel 2.16 van het procesreglement. Aangezien [A] op de rol van 27 oktober 2021 vonnis heeft gevraagd, is conform het procesreglement op dat moment direct een roldatum voor vonnis bepaald.
2.8.
De rechtbank overweegt dat de rechtsverhouding tussen de zich onttrekkende advocaat en zijn (voormalige) cliënt meebrengt dat op eerstgenoemde de plicht rust zijn (voormalige) cliënt te wijzen op de gevolgen van de onttrekking en de noodzaak om een nieuwe advocaat te doen optreden als die zich in het rechtsgeding wil doen vertegenwoordigen. Volgens het rolreglement bevestigt de advocaat de rechtbank dat hij zijn (voormalige) cliënt heeft geïnformeerd en op de gevolgen van de onttrekking heeft gewezen.
2.9.
In het bericht tot onttrekking van de advocaat van [B] heeft deze conform het bepaalde in 6.1 van het procesreglement bevestigd dat hij de op hem rustende verplichting om zijn opdrachtgever over de gevolgen van de onttrekking te informeren, is nagekomen, onder de vermelding dat die gevolgen bij e-mailbericht van 9 september 2021 (lees: aan haar) zijn toegelicht.
2.10.
De onttrekking is een eenzijdige proceshandeling die door de (regie)rechter niet op rechtsgeldigheid wordt getoetst. Slechts indien de voorgeschreven bevestiging van de onttrekkende advocaat niet aan [B] zou zijn gedaan, zou de rechtbank hieraan mogelijk een gevolg kunnen verbinden. Op de rechter rust verder geen verplichting om de cliënt over de gevolgen van de onttrekking te informeren, ook niet in het kader van artikel 6 EVRM. [1]
2.11.
De rechtbank gaat er aldus van uit dat de onttrokken advocaat [B] heeft geïnformeerd over de procedurele gevolgen hiervan – te weten dat zij geen verdere proceshandelingen meer kan verrichten zonder een (nieuwe) advocaat – en dat hij [B] ook heeft geïnformeerd over de mogelijke gevolgen en risico’s voor haar resterende (meer) subsidiaire vorderingen. Het belang van [B] om vertegenwoordigd te worden op de comparitie die in de zaak bepaald was, moet voor de zich onttrekkende advocaat immers onmiskenbaar duidelijk zijn geweest.
2.12.
De rechtbank neemt voorts nog in aanmerking dat tussen het moment waarop de onttrekking blijkens de mededeling van de advocaat feitelijk aan [B] is gecommuniceerd (toelichting van 9 september 2021) en de datum waarop de comparitie was bepaald (4 november 2021) voor [B] een geruime tijd heeft bestaan om een vervangende advocaat in te schakelen.
2.13.
Aangezien een verder juridisch debat door het ontbreken van een advocaat aan de zijde van [B] in deze procedure niet meer mogelijk is, zal de rechtbank op de vorderingen moeten beslissen zoals die tot dusver naar voren zijn gebracht en waaromtrent zij in het tussenvonnis reeds heeft overwogen. Dit betekent dat de vorderingen bij gebrek aan nadere onderbouwing zullen worden afgewezen.
2.14.
Nu [B] in het ongelijk is gesteld en het hier zelfstandige vorderingen betreft, zal zij worden veroordeeld in de proceskosten, tot op heden begroot aan de zijde van [A] op salaris advocaat € 2.228,00 (2 punten x tarief € 1.114,00). De rechtbank zal bepalen dat [B] de proceskosten moet voldoen aan [A] en verstaat dat [A] de kostenvergoeding ten behoeve van Omega Beheer aan de laatste zal afdragen.

3.De beslissing

De rechtbank
in conventie
3.1.
vernietigt de koopovereenkomst van 18 december 2017 tussen [erflater] en [B] , als genoemd onder 2.2 van het tussenvonnis van 30 juni 2021,
3.2.
veroordeelt [B] om na betekening van dit vonnis binnen vier weken na door de door [A] ingeschakelde notaris daartoe schriftelijk te zijn opgeroepen, medewerking te verlenen aan de overdracht van de onroerende zaken waarop de vernietigde koopovereenkomst betrekking heeft, aan de erfgenamen van [erflater] ,
3.3.
veroordeelt [B] tot betaling aan [A] c.q. de erfgenamen van [erflater] een dwangsom van € 5.000,00 per dag dat zij niet voldoet aan de veroordeling sub 3.2, met een maximum van € 150.000,00,
3.4.
veroordeelt [B] tot teruggave/afgifte van de roerende zaken, die zich blijkens het proces-verbaal van beslaglegging bij deurwaardersexploot van 11 oktober 2018 in het bijgebouw/de schuur bevonden, aan [A] c.q. de erfgenamen van [erflater] ,
3.5.
veroordeelt [B] tot betaling aan [A] c.q. de erfgenamen van [erflater] van de huurinkomsten van het voorste gedeelte van de woning aan de [adres] te [plaats] ten bedrage van € 7.800,00 per jaar, ofwel € 650,00 per maand, ingaande op 29 december 2017 tot en met de dag dat de onroerende zaken door [B] zijn geleverd aan de erfgenamen van [erflater] , behoudens voorzover de verhuur eerder is beëindigd in welk geval de huuropbrengsten tot aan de dag van beëindiging moeten worden betaald,
3.6.
veroordeelt [B] in de beslagkosten, tot op heden begroot op € 860,93, te betalen aan [A] ,
3.7.
veroordeelt [B] tot betaling aan [A] van de proceskosten, aan de zijde van [A] met inachtneming van rechtsoverweging 2.5 begroot op € 3.096,91,
3.8.
verklaart dit vonnis, behoudens de beslissing sub 3.1, uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie en voorwaardelijke reconventie
3.9.
wijst de vorderingen af,
3.10.
veroordeelt [B] tot betaling aan [A] van de proceskosten, aan de zijde van [A] met inachtneming van rechtsoverweging 2.14 begroot op € 2.228,00,
3.11.
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.R. Hidma en in het openbaar uitgesproken door
mr. S.J.S. Groeneveld-Koekkoek op 2 februari 2022 in tegenwoordigheid van de griffier.
(RA(O)