ECLI:NL:RBOVE:2022:2505

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
31 augustus 2022
Publicatiedatum
5 september 2022
Zaaknummer
C/08/283427 / KG RK 22/308
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsbeslissing inzake rechter-commissaris in faillissement

In deze wrakingszaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Overijssel op 31 augustus 2022 het verzoek tot wraking van mr. M.M. Verhoeven, rechter-commissaris in het faillissement van verzoekster, ongegrond verklaard. Verzoekster had het wrakingsverzoek ingediend naar aanleiding van de beslissing van mr. Verhoeven van 6 juli 2022, waarin hij haar verzoek om toestemming om naar Gronau in Duitsland te verhuizen en om naar Turkije te reizen afwees. Verzoekster stelde dat mr. Verhoeven niet onpartijdig was en dat hij het beginsel van hoor en wederhoor had geschonden door nieuwe feiten aan zijn beslissing ten grondslag te leggen zonder haar de gelegenheid te geven daarop te reageren.

Tijdens de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek op 22 augustus 2022, waarbij verzoekster en haar advocaat aanwezig waren, heeft mr. Verhoeven zijn standpunt toegelicht. Hij betwistte de beschuldigingen van vooringenomenheid en stelde dat zijn beslissing was gebaseerd op de gedragingen van verzoekster, die volgens hem niet voldeed aan haar informatieverplichtingen in het faillissement. De wrakingskamer oordeelde dat de door mr. Verhoeven gebruikte bewoordingen krachtig waren, maar niet duidden op partijdigheid. De wrakingskamer concludeerde dat er geen objectieve feiten waren die de vrees voor partijdigheid konden rechtvaardigen.

De wrakingskamer benadrukte dat de rol van de rechter-commissaris in faillissementen wezenlijk anders is dan die van een gewone rechter, en dat hij een toezichthoudende taak heeft. De beslissing van de wrakingskamer was dat het verzoek tot wraking ongegrond was, en dat er geen rechtsmiddel openstond tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Wrakingskamer Zittingsplaats Almelo
zaaknummer: C/08/283427 / KG RK 22/308
Beslissing van 31 augustus 2022
in de zaak van
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster tot wraking, hierna [verzoekster] , advocaat mr. J. de Haan te Utrecht.

1.De procedure

1.1.
Bij brief van 7 juli 2022, ontvangen op de griffe van deze rechtbank, locatie Almelo, op 8 juli 2022, is van de zijde van [verzoekster] het verzoek tot wraking gedaan van
mr. M.M. Verhoeven, rechter in deze rechtbank en in die hoedanigheid benoemd tot rechter­ commissaris in het faillissement van [verzoekster] en het faillissement van [zorgbureau]
B.V. die zijn geregistreerd onder de nummers [nummer 1] en [nummer 2] .
1.2.
Mr. Verhoeven heeft niet berust in de wraking. Bij brief van 17 augustus 2022 heeft hij schriftelijk gereageerd op het wrakingsverzoek.
1.3.
Het wrakingsverzoek is op 22 augustus 2022 in het openbaar behandeld. [verzoekster] is, bijgestaan door haar advocaat, verschenen. Mr. Verhoeven is eveneens verschenen. Ook de curator in de hiervoor genoemde faillissementen, mr. F. Kolkman, is verschenen. Tijdens de mondelinge behandeling zijn de standpunten toegelicht onder overlegging van een pleitnota door mr. De Haan.

2.De feiten

2.1.
Bij brief van 29 juni 2022 is namens [verzoekster] aan de rechter-commissaris verzocht om [verzoekster] :
- toestemming te verlenen om naar Gronau in Duitsland te verhuizen en
- toestemming te verlenen voor het afreizen naar Turkije in de periode van 13 juli t/m 13 augustus 2022.
2.2.
Bij beschikking van 6 juli 2022 heeft de rechter-commissaris deze verzoeken afgewezen.
2.3.
[verzoekster] heeft tegen de beschikking van 6 juli 2022 hoger beroep ingesteld. Bij beschikking van 21 juli 2022 heeft de rechtbank de beslissing van de rechter-commissaris bekrachtigd.

3.Het wrakingsverzoek

3.1.
Aan het wrakingsverzoek heeft [verzoekster] - samengevat weergegeven - ten grondslag gelegd dat zij naar aanleiding van de beslissing van mr. Verhoeven van 6 juli 2022 ernstige reden heeft om te twijfelen aan zijn onpartijdigheid als rechter-commissaris. Deze overtuiging is gebaseerd op de wijze waarop de beslissing van 6 juli 2022 is genomen en de woordkeuze van mr. Verhoeven in deze beslissing. Mr. Verhoeven heeft het beginsel van hoor en wederhoor geschonden en heeft grove en onnodig grievende uitlatingen gedaan. Daarnaast heeft mr. Verhoeven nieuwe feiten aan zijn beslissing ten grondslag gelegd die hij van de curator heeft vernomen, zonder [verzoekster] in de gelegenheid te stellen daarop te reageren. Onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 19 februari 2016 (ECLI:NL:HR:2016:297) stelt [verzoekster] dat dit een fundamentele schending van het recht van hoor en wederhoor is. Verder stelt mr. Verhoeven dat [verzoekster] een weigerachtige en leugenachtige houding heeft. Dergelijke bewoordingen zijn niet alleen onnodig grievend, maar laten ook zien dat mr. Verhoeven zijn standpunt ten aanzien van haar allang bepaald heeft. Mr. Verhoeven neemt alles klakkeloos aan van de curator zonder dat hij nagaat of de door de curator verstrekte înformatie juist is. [verzoekster] meent dat mr. Verhoeven eenvoudig had kunnen vaststellen dat zij niet in Turkije is geweest en dat zij wel degelijk bij haar moeder verblijft. Daarnaast is het onjuist dat dat de curator niet van informatie wordt voorzien.
[verzoekster] benadrukt dat het wrakingsverzoek geen verkapt appel is. Het gaat er om dat het de zoveelste keer is dat mr. Verhoeven er uiting aan geeft dat hij [verzoekster] niet gelooft. In zijn schriftelijke reacties heeft hij dat telkens onmiskenbaar duidelijk gemaakt. De stelligheid van mr. Verhoeven over de houding van [verzoekster] en de daarbij gebruikte bewoordingen, maken dat niet meer kan worden gesteld dat hij met voldoende afstand toezicht houdt op de faillissementen. De vrees voor vooringenomenheid is dan ook gerechtvaardigd.

4.Het standpunt van mr. Verhoeven

4.1.
Mr. Verhoeven heeft niet berust in de wraking. Hij stelt allereerst dat het wrakingsverzoek een soort verkapt appel is tegen zijn beslissing van 6 juli 2022. Met betrekking tot de wijze waarop de beslissing tot stand is gekomen, stelt mr. Verhoeven dat het uitgangspunt is dat een rechter-commissaris, na de curator gehoord hebben gehoord, zo spoedig mogelijk beslist op een verzoek. Dat is in deze kwestie ook gebeurd. De beginselen van hoor en wederhoor zijn niet geschonden. De beslissing is niet gebaseerd op (nieuwe) feiten of stellingen waarover de wederpartij zich niet heeft kunnen uitlaten. De beslissing is gebaseerd op het feit dat [verzoekster] , eigenlijk van meet af aan, niet aan haar (informatie)verplichtingen voldoet. Dat is een kenmerkend verschil met het door [verzoekster] aangehaalde arrest. Zo er al verzuimd is wederhoor toe te passen, dan is dat geen grond voor wraking, hoogstens voor hoger berm:P· Mr. Verhoeven erkent dat de door hem gebruikte termen krachtig zijn, maar deze woordkeuze is ingegeven door de gedragingen van [verzoekster] . De door hem gebruikte termen zijn volgens hem wel pijnlijk nauwkeurig beschrijvend voor de aan de orde zijnde situatie. Er is sprake van een faillissement waarin een bedrag van ruim
€ 1.200.000,-- via contante opnamen is verdwenen. [verzoekster] weigert van meet af aan te verklaren waar dat bedrag is gebleven. Wat zij wel verklaart is bij voortduring opzichtig onjuist. Geconfronteerd met deze onjuistheden komt er een volgende, wederom niet
kloppende verklaring. [verzoekster] is in verband daarmee gegijzeld geweest. Deze gijzeling is door het Gerechtshof Leeuwarden-Arnhem beëindigd, waarbij het Hof heeft overwogen dat [verzoekster] nog steeds niet aan haar inlichtingenplicht voldoet. Er is kortom sprake van een weigerachtige en leugenachtige houding, die mr. Verhoeven bij herhaling zelf heeft moeten waarnemen. Hij voelt niet de behoefte om daar in een beschikking eufemistisch over te doen. Mr. Verhoeven wijst in dit verband ook op het toetsingskader voor toepassing van de uitzondering op de regel dat het de gefailleerde verboden is de woonplaats te verlaten, namelijk de mate van medewerking van de gefailleerde aan de behandeling van het faillissement.

5.De beoordeling

5.1.
Op grond van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan een rechter worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
5.2.
Artikel 36 Rv is ook van toepassing op een rechter-com1hissaris in faillissementen. De Hoge Raad heeft in zijn uitspraak van 25 september 2018 (ECU:NL:HR:2018: 1770) bepaald dat onder het "behandelen van een zaak" moet worden verstaan: elke rechterlijke bemoeienis.met een zaak, van welke aard en omvang dan ook. Dit begrip moet dus ruim worden uitgelegd.
5.3.
Uitgangspunt daarbij is dat de rechter - en dus ook een rechter-commissaris - uit hoofde van zijn aanstelling wordt vennoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet, die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een partij bij een geding een vooringenomenheid koestert. De vrees dat dit het geval zal zijn, dient objectief gerechtvaardigd te zijn. Dat betekent dat sprake moet zijn van concrete feiten en omstandigheden waaruit objectief de vrees voor partijdigheid van de rechter kan worden afgeleid. Daarnaast kan er onder omstandigheden reden zijn voor wraking, indien - geheel afgezien van de persoonlijke opstelling van de rechter in de hoofdzaak - de bij een partij bestaande vrees voor partijdigheid van die rechter objectief gerechtvaardigd is, waarbij rekening moet worden gehouden met uiterlijke schijn.
5.4.
In het kader vari de beoordeling van het wrakingsverzoek is van belang dat de positie van een rechter-commissaris ee·n wezenlijk andere dan die van een rechter. In een faillissement heeft de rechter-commissaris een toezichthoudende taak, waarbij hem een ruime bevoegdheid toekomt. De rechter-commissaris dient te bewaken dat er ten behoeve van de gezamenlijke schuldeisers een juiste en volledige vermogensvereffening plaatsvindt. De rechter-commissaris gaat tevens na of de curator zich houdt aan de grenzen van de wet, of hij handelt in het belang van de boedel en of hij zijn taak behoorlijk vervult.
5.5.
Van de zijde van [verzoekster] is tijdens de mondelinge behandeling benadrukt dat het wrakingsverzoek niet is ingediend vanwege de inhoudelijke beslissing van mr. Verhoeven om haar geen toestemming te verlenen om haar woonplaats te verlaten, maar vanwege de fundamentele schending van het beginsel van hoor en wederhoor en vanwege de grove en onnodig grievende uitlatingen van mr. Verhoeven.
5.6.
Met betrekking tot het betoog van [verzoekster] dat zij ten onrechte niet in de gelegenheid is gesteld om te reageren op de reactie van de curator naar aanleiding van haar verzoek ex artikel 91 van de Faillissementswet (Fw) overweegt de wrakingskamer dat de (impliciete)
beslissing van mr. Verhoeven
om[verzoekster] deze gelegenheid niet te bieden een procesbeslissing is. Een procesbeslissing vonnt
inbeginsel geen grond voor wraking, ook niet als die beslissing een partij onwelgevallig is. Dat kan anders zijn indien geen andere verklaring te geven is dan dat die beslissing door vooringenomenheid is ingegeven en een dergelijke beslissing of de motivering daarvan een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de rechter-commissaris jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
Bezien tegen de achtergrond van het toetsingskader voor het maken van een uitzondering op de regel dat het een gefailleerde verboden is om zijn woonplaats te verlaten, dat wordt gevonnd door de mate van medewerking van een failliet aan de behandeling van een faillissement, en in het licht van de omstandigheden van het geval, zoals schriftelijk en mondeling is toegelicht door mr. Verhoeven, is de wrakingskamer van oordeel dat de door mr. Verhoeven genomen (proces)beslissing om het verzoek van [verzoekster] afte wijzen zonder haar in de gelegenheid te stellen te reageren op de reactie van de curator niet de conclusie rechtvaardigt dat deze (proces)beslissing zo onbegrijpelijk is dat voor die beslissing redelijkerwijze geen andere verklaring kan worden gegeven, dan dat deze voortvloeit uit vooringenomenheid van mr. Verhoeven jegens [verzoekster] .
Uit de afwijzende beschikking kan worden afgeleid dat deze is gebaseerd op het oordeel dat [verzoekster] zich niet aan de op haar rustende wettelijke (infonnatie)verplichtingen houdt. Dit oordeel is, gelet op de door mr. Verhoeven geschetste omstandigheden, waaronder de omstandigheid dat sprake is van een faillissement waarin een enonn bedrag contant is opgenomen, zonder dat daarvoor een afdoende verklaring voor wordt gegeven, niet onbegrijpelijk, laat staan zodanig onbegrijpelijk dat daaruit een schijn van vooringenomenheid kan worden afgeleid. Dat mr. Verhoeven in de afwijzende beschikking ter illustratie en gedeeltelijk ook veronderstellenderwijs aspecten heeft benoemd die de curator in zijn brief heeft vermeld, rechtvaardigt naar het oordeel van de wrakingskamer geen andere conclusie.
5.7.
In het Jicht van de door mr. Verhoeven geschetste omstandigheden ter zake de faillissementen, ziet de wrakingskamer in de door hem gebruikte bewoordingen geen (schijn van) vooringenomenheid of partijdigheid. Mr. Verhoeven heeft aan de hand van gebeurtenissen en eigen waarnemingen toegelicht waarom hij deze kwalificaties heeft gebruikt. Dat een rechter-commissaris, al naar gelang de situatie die zich voordoet, een kritische houding jegens een gefailleerde aanneemt een daarbij ook krachtige taal gebruikt, laat zich verklaren door zijn toezichthoudende taak. De bewoordingen van mr. Verhoeven kunnen voor [verzoekster] confronterend zijn, maar betekent in dit geval niet dat hij vooringenomen of partijdig is. Dat mr. Verhoeven in het geheel niet meer open staat voor [verzoekster] is de wrakingskamer niet gebleken. Mr. Verhoeven heeft in zijn afwijzende beschikking ook vermeld dat wanneer hij van de curator verneemt dat [verzoekster] volledige openheid van zaken heeft gegeven en volledig meewerkt, hij geen enkele aanleiding heeft om zijn toestemming te onthouden.
5.8.
Gelet op alles wat hiervoor is overwogen, is de slotsom dat de wrakingskamer het verzoek tot wraking ongegrond zal verklaren.

6.De beslissing

De wrakingskamer
6.1.
verklaart het verzoek ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door de mrs. A. van Holten, W.M.B. Elferink en H. Stam, in tegenwoordigheid van de griffier mr.
I.A.M.Booijink en in openbaar uitgesproken op 31 augustus 2022.
de griffier de voorzitter
buiten staat om te tekenen.
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.
.