ECLI:NL:RBOVE:2022:2442

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
4 augustus 2022
Publicatiedatum
26 augustus 2022
Zaaknummer
ak_21_1460
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering wegens schending van de inlichtingenplicht door het niet melden van marktplaatsactiviteiten

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 4 augustus 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van Zwolle. De eiser had een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet, die door de gemeente werd ingetrokken met terugwerkende kracht vanaf 26 oktober 2016. De gemeente vorderde ook een bedrag van € 65.596,35 terug, dat aan bijstandsuitkering en individuele inkomenstoeslag was verstrekt. De rechtbank oordeelde dat de eiser zijn inlichtingenplicht had geschonden door niet te melden dat hij inkomsten genereerde uit marktplaatsactiviteiten, waarbij hij tropische vissen en aanverwante artikelen verkocht. De rechtbank stelde vast dat de eiser niet slechts incidenteel goederen verkocht, maar dat hij daadwerkelijk handelde, wat hem verplichtte om deze inkomsten te melden. De eiser had aangevoerd dat zijn activiteiten hobbymatig waren, maar de rechtbank oordeelde dat het aantal advertenties en de daarmee gegenereerde inkomsten niet als hobby konden worden gekwalificeerd. De rechtbank concludeerde dat de intrekking van de bijstandsuitkering en de terugvordering van de ontvangen bedragen rechtmatig waren, omdat de eiser niet had aangetoond dat hij recht had op bijstand in de periode waarin hij zijn inlichtingenplicht had geschonden. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/1460

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

gemachtigde: mr. E. Schriemer,
en

het college van burgemeester en wethouders van Zwolle, verweerder,

gemachtigde: mr. L.J. Luigies.

Procesverloop

Bij besluit van 2 maart 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (PW) van eiser ingetrokken met ingang van 26 oktober 2016 en van eiser een bedrag van € 65.596,35 bruto teruggevorderd aan verleende bijstandsuitkering en individuele inkomenstoeslag over de periode van 26 oktober 2016 tot 1 februari 2021. Daarnaast is € 420,- als ten onrechte ontvangen bedrag uit het Participatiefonds van eiser teruggevorderd.
Bij besluit van 28 juli 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 juni 2022.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Feiten
1. Verweerder heeft eiser bij besluit van 2 september 2016 een uitkering op grond van de PW toegekend naar de norm voor een alleenstaande. Omdat eisers uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen met terugwerkende kracht vanaf
14 oktober 2015 is beëindigd heeft verweerder bij besluit van 13 maart 2017 de bijstandsuitkering op grond van de PW alsnog met ingang van 14 oktober 2015 toegekend.
Naar aanleiding van een melding van eisers consulent is een handhavingsonderzoek opgestart. Omdat uit dit onderzoek bleek dat er regelmatig grote bedragen werden gestort op de bankrekening van eiser door [naam 1] ( [naam 1] en anderen, heeft de handhavingsconsulent het onderzoek overgedragen aan de Sociale Recherche IJssel-Vechtstreek (de Sociale Recherche). De Sociale Recherche heeft op 1 maart 2021 een rapport uitgebracht.
Verweerder is vervolgens overgegaan tot de besluitvorming zoals in de rubriek ‘Procesverloop’ is weergegeven.
Standpunten van partijen
2. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser de op hem rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden door niet te melden dat hij in ieder geval vanaf 26 oktober 2016 (zelfstandige) werkzaamheden verrichtte en inkomsten heeft genoten. Eiser dreef handel via Marktplaats in de verkoop van (tropische) vissen en aanverwante artikelen. Gezien het aantal advertenties op Marktplaats is geen sprake van incidentele verkoop van goederen, maar van handel waarmee hij inkomsten kon genereren. Omdat eiser geen deugdelijke informatie over zijn handel heeft verstrekt kan het recht op bijstand niet worden vastgesteld. Daarnaast heeft eiser ook geen melding gemaakt van kasstortingen en ontvangsten van substantiële hoeveelheden geld op zijn bankrekening, waardoor het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
3. Eiser heeft aangevoerd dat geen sprake is van op geld waardeerbare arbeid. Al bij de toekenning van de bijstand per 24 juni 2016 is door verweerder vastgesteld dat sprake is van hobbymatige activiteiten. Ter zitting heeft eiser aangevuld dat verweerder na dat huisbezoek geen actie heeft ondernomen, zodat de zogenoemde zes-maanden jurisprudentie moet worden toegepast. Dat er op Marktplaats advertenties stonden doet aan het hobbymatige karakter niets af. Niet is gebleken dat eiser deze advertenties heeft geplaatst en bovendien gaat het om oude advertenties. Het kweken van jonge visjes is bovendien geen op geld te waarderen arbeid, omdat er in Nederland geen bedrijven zijn die dit beroepsmatig doen.
Daarnaast heeft eiser gelden van [naam 1] ontvangen, die hij heeft doorgezonden aan zijn toenmalige vriendin in Kenia. Deze bedragen waren dus niet voor eiser bedoeld. Eiser kon ook niet vrijelijk over deze bedragen beschikken.
Eiser heeft dan ook zijn inlichtingenplicht niet geschonden. Voor zover daar toch sprake van zou zijn had verweerder het recht op bijstand schattenderwijs vast kunnen stellen.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de intrekking
4. De te beoordelen periode loopt van 26 oktober 2016 tot en met 31 januari 2021.
5. Intrekking van bijstand is een voor de betrokkene belastend besluit. Daarom rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan in beginsel op de bijstandverlenende instantie. Dit betekent dat de bijstandverlenende instantie de nodige kennis over de relevante feiten moet verzamelen.
Heeft eiser zijn inlichtingenverplichting geschonden?
6. Eiser heeft aangevoerd dat hij zijn inlichtingenverplichting niet heeft geschonden, omdat hij ten tijde van het huisbezoek op 28 juli 2016 heeft verteld dat hij als hobby vissen ruilde en verkocht. Verweerder heeft toen wel gezegd dat daarvoor nog geen toestemming werd verleend, maar daarna heeft eiser niets meer gehoord. Verweerder was dus op de hoogte van zijn hobby.
Ten aanzien van de op Marktplaats geplaatste advertenties heeft eiser toen ook aangegeven dat het veelal om herhalingsadvertenties ging welke automatisch opnieuw worden geplaatst.
7. Deze beroepsgrond kan niet slagen. Uit het door de Sociale Recherche opgestelde rapport, dat door eiser ten aanzien van de feiten en de wijze van totstandkoming niet is bestreden, komt naar voren dat:
- eiser bij de aanvraag om een bijstandsuitkering op 24 juni 2016 heeft aangegeven dat hij als hobby tropische vissen kweekt/ruilt/verkoopt en op dat moment zo’n 500 vissen had in 50 aquaria;
- tijdens het huisbezoek op 28 juli 2016 is geconstateerd dat in de woning stellingen stonden met aquaria, eiser alles verzamelde over dieren en hiervan ook spullen op het internet verkocht;
- eiser met [naam 1] als gezamenlijke hobby’s aquariumvissen en modelauto’s heeft, waarvan eiser al het onderhoud doet en het netwerk in stand houdt. Alle aquaria, stellingen en onderhoudsapparatuur en vissen zijn van [naam 1] maar staan in de woning van eiser.
- er vissen verkocht worden waarvoor de betaling op eisers bankrekening wordt gedaan. Dit wordt niet doorbetaald aan [naam 1] , maar daarvan worden door eiser spullen voor de vishobby gekocht;
- eiser zich op zijn Instagram-account profileert als [naam 2] Zwolle;
- door [naam 2] in de periode van 26 oktober 2016 tot en met 4 november 2020, vanaf hetzelfde IP-adres, 2.007 advertenties zijn geplaatst op Marktplaats.nl, waarbij naast diverse soorten vissen ook aanverwante artikelen te koop werden aangeboden, waaronder filterwatten, aquariumverwarmingen, diverse droog- en diepvriesvoeders, meerdere aquariumthermometers, aquariumvisnetjes, visboxen voor visvervoer, diverse soorten aquariumstenen en diverse TL-armaturen;
- er in de periode van 5 november 2020 tot en met 14 februari 2021 508 advertenties op Marktplaats.nl gezet;
- uit de bankgegevens van eiser blijkt dat er in de periode van 14 maart 2018 tot en met 17 juli 2019 in totaal € 7.325,- op eisers bankrekeningen is gestort;
en
- eiser in de periode van 4 maart 2018 tot en met 18 januari 2020 via [naam 3] in totaal € 41.854,24 naar zijn toenmalige vriendin in Kenia heeft overgemaakt;
- eiser in de periode van 19 oktober 2018 tot 5 december 2019 in totaal € 48.070,- van [naam 1] ontvangen heeft, waarvan € 300,- is terugbetaald;
- eiser verklaard heeft dat hij slechts fungeerde als tussenpersoon en hij het van [naam 1] gekregen geld doorstortte naar Kenia. Het geld is feitelijk een lening van [naam 1] aan de toenmalige vriendin van eiser;
- er geen sprake is van een leenovereenkomst tussen [naam 1] en eisers toenmalige vriendin en er ook geen sprake is van een betalingsverplichting;
- [naam 1] heeft verklaard dat hij iets van € 7.000,- aan eisers toenmalige vriendin geleend heeft.
8.1
Uit het voorgaande blijkt naar het oordeel van de rechtbank afdoende dat eiser met de verkoop van vissen in de te beoordelen periode een inkomen heeft verworven. Voor ontvangers van bijstand is het op zich niet verboden om goederen via internet te verkopen, maar de voorwaarde is dan wel dat van die verkopen en van daaruit verkregen inkomsten tijdig melding wordt gemaakt aan de bijstandverlenende instantie. De opbrengst van incidentele verkoop van privégoederen, al dan niet via internet, wordt in het algemeen niet als inkomen aangemerkt, zodat daarvan in beginsel geen mededeling hoeft te worden gedaan.
8.2
Gelet echter op het aantal van 2.515 advertentie op Marktplaats in de periode van 26 oktober 2016 tot en met 14 februari 2021 is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake geweest van incidentele verkoop van privégoederen die in beginsel niet gemeld hoeft te worden, maar van handel waarmee eiser inkomsten kon genereren.
Uit het door de Sociale Recherche opgestelde overzicht blijkt dat alle advertenties door eiser geplaatst zijn.
8.3
Voor de vraag of de inlichtingenplicht is geschonden is niet van belang of en zo ja, hoeveel inkomsten eiser uit de marktplaatsadvertenties heeft genoten. Het plaatsen van advertenties op Marktplaats in deze omvang is een omstandigheid waarvan het eiser redelijkerwijs duidelijk had moeten zijn dat deze van invloed zou kunnen zijn op zijn recht op bijstand. Eiser had daarom de marktplaatsactiviteiten en de daaruit genoten inkomsten redelijkerwijs moeten melden bij verweerder. Door dat niet te doen heeft hij de inlichtingenverplichting geschonden.
8.4
De stelling dat sprake was van een hobby, waarvan verweerder ten tijde van de aanvraag om een bijstandsuitkering op de hoogte was en eiser nadien niets meer van verweerder heeft gehoord, kan niet slagen. Uit het rapport van de Sociale Recherche blijkt dat eiser op 29 juli 2016 schriftelijk is verzocht onder meer een lijst van onder andere de marktplaatsadvertenties inzake in- en verkoop van (tropische) vissen en aanverwante artikelen alsmede een lijst met leveranciers en importeurs en een boekhouding en/of administratie te overleggen. Eiser heeft bij brief van 5 augustus 2016 meegedeeld dat hij dergelijke stukken niet had, omdat hij een hobbyist is.
Omdat een uit huisuitzetting dreigde heeft verweerder toen besloten eiser een bijstandsuitkering te verstrekken, maar daarbij heeft verweerder wel opgenomen dat onderzocht moet worden of de hobby van eiser geaccepteerd kan worden door bijvoorbeeld toestemming te verlenen voor werkzaamheden van bescheiden schaal. Een dergelijke toestemming is nooit verleend.
Dat eiser daarna niets meer van verweerder heeft vernomen doet hier niet aan af.
8.5
De ter zitting gemaakte opmerking dat geen sprake is van werk dat voorkomt op de arbeidsmarkt, dat er geen beroep is dat bestaat uit het kweken kan vissen, kan naar het oordeel van de rechtbank evenmin slagen. Het gaat om de vraag of sprake is van economische activiteiten waarmee inkomsten verworven worden. Die vraag moet door de in- en verkoop van vissen bevestigend worden beantwoord.
8.6
Daarnaast is gebleken dat eiser meer geld van [naam 1] heeft ontvangen dan door hem is doorgestort naar Kenia. Voor het verschil van € 6.225,76 tussen deze bedragen is door eiser geen verklaring gegeven. Daarnaast heeft eiser zijn standpunt niet onderbouwd met een leenovereenkomst of anderszins gemaakte afspraken tussen [naam 1] en zijn toenmalige vriendin.
Ook is met betrekking tot de kasstortingen op eisers rekening niet aangetoond dat het hier zou gaan om een lening in contant geld van Van Boven die door eiser op zijn rekening is gestort. Ook hierbij is niet gebleken van een schriftelijke overeenkomst of een aflossingsverplichting.
8.7
Verweerder heeft zich dan ook op juiste gronden op het standpunt gesteld dat eiser vrijelijk over deze gelden heeft kunnen beschikken, maar daarvan geen melding heeft gemaakt.
8.8
Nu eiser zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden is de door eisers gemachtigde genoemde zesmaanden-jurisprudentie niet van toepassing.
Kan het recht op bijstand geschat worden?
9. Schending van de inlichtingenverplichting levert een rechtsgrond op voor intrekking van de bijstand indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of en, zo ja, in hoeverre een betrokkene verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden. Het is dan aan de betrokkene aannemelijk te maken dat hij, indien hij destijds wel aan de inlichtingenverplichting zou hebben voldaan, over de betreffende periode recht op volledige dan wel aanvullende bijstand zou hebben gehad. Indien na een schending van de inlichtingenverplichting de door de betrokkene gestelde en aannemelijk gemaakte feiten geen grondslag bieden voor een precieze vaststelling van het recht op bijstand, dan is de bijstandverlenende instantie gehouden om, indien mogelijk, schattenderwijs vast te stellen tot welk bedrag de betrokkene in ieder geval wel recht op bijstand heeft, op basis van vaststaande feiten. Een eventueel nadeel voor de betrokkene dat voortvloeit uit de resterende onzekerheden, komt daarbij wegens schending van de inlichtingenverplichting voor zijn rekening.
10. Nu eiser zelf geen gegevens, boekhouding of administratie heeft ingeleverd waaruit blijkt hoeveel vissen ingekocht en verkocht zijn, via bankrekeningen of cash, en geen inzicht heeft gegeven in de geldstromen tussen hem, [naam 1] en zijn toenmalige vriendin, is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich op standpunt heeft mogen stellen dat het recht op bijstand niet is vast te stellen en dat hij daardoor ook niet gehouden was dit schattenderwijs vast te stellen. Eiser heeft naar het oordeel van rechtbank ook niet aannemelijk gemaakt dat hij in de te beoordelen periode, ondanks de schending van de inlichtingenplicht, recht had op bijstand.
11. Hieruit volgt dat verweerder op grond van artikel 54, derde lid, van de PW gehouden was om de aan eiser verleende bijstand over de in geding zijnde periode in te trekken. Hieruit vloeit verder voort dat verweerder op grond van artikel 58, eerste lid, van de PW verplicht was de ten onrechte verleende bijstand van eiser terug te vorderen.
Conclusie
12. Het beroep is ongegrond.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Loenen, rechter, in aanwezigheid van
Y. van Arnhem, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.