ECLI:NL:RBOVE:2022:2368

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
26 juli 2022
Publicatiedatum
17 augustus 2022
Zaaknummer
9657444 \ CV EXPL 22-206
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van derdenbeslag op AOW-uitkering in verband met partneralimentatie en betalingsregeling

In deze zaak heeft gedaagde derdenbeslag gelegd op de AOW-uitkering van eiser wegens het niet betalen van achterstallige partneralimentatie. Eiser stelt dat het beslag onrechtmatig is, omdat hij vanaf 12 augustus 2015 een betalingsregeling heeft getroffen met de deurwaarder van gedaagde. Hij vordert terugbetaling van de bedragen die na deze datum zijn ingehouden en inzage in de executiekosten. De kantonrechter overweegt dat een betalingsregeling en beslag elkaar niet uitsluiten, afhankelijk van de afspraken tussen partijen. Eiser heeft de betalingsregeling nagekomen, maar het beslag is niet onrechtmatig. De vordering van eiser wordt afgewezen en hij wordt niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering in het incident. De kantonrechter concludeert dat eiser niet heeft aangetoond dat het beslag onrechtmatig is en dat hij niet kan terugvorderen wat is ingehouden. De proceskosten worden aan eiser opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer : 9657444 \ CV EXPL 22-206
Vonnis van 26 juli 2022
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij, hierna te noemen [eiser] ,
gemachtigde: mr. J.W.M. Soentjens,
tegen
[gedaagde],
woonplaats kiezende te [woonplaats] ,
gedaagde partij, hierna te noemen [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. M.H.J. Booijink.

1.Samenvatting

1.1.
[gedaagde] heeft derdenbeslag laten leggen op de AOW-uitkering van [eiser] wegens het niet betalen van achterstallige partneralimentatie. [eiser] stelt dat het beslag vanaf 12 augustus 2015 onrechtmatig is omdat hij vanaf die datum een betalingsregeling met GGN, de deurwaarder van [gedaagde] , is overeengekomen. Hij vordert daarom terugbetaling van de vanaf die datum via het beslag ingehouden bedragen en de gemaakte executiekosten. In incident vordert hij inzage in de na 12 augustus 2015 gemaakte executiekosten.
1.2.
De kantonrechter overweegt dat een betalingsregeling en beslag elkaar niet per definitie uitsluiten. Het hangt af van wat partijen hebben afgesproken. Nu de betalingsregeling tot stand is gekomen nadat beslag was gelegd en [eiser] de regeling daarna jarenlang is nagekomen, geldt de betalingsregeling naast het beslag en mochten partijen er over en weer van uitgaan dat de overeengekomen betalingsregeling náást het beslag wordt nagekomen. Het beslag is niet onrechtmatig en er is geen sprake van dwaling. Overigens heeft [eiser] het door hem gevorderde bedrag op geen enkele wijze onderbouwd. De vordering in de hoofdzaak wordt afgewezen en [eiser] wordt niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering in het incident.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het vonnis in incident van 26 april 2022,
- de mondelinge behandeling op 12 juli 2022, waarbij [eiser] is verschenen, bijgestaan door mr. Soentjens, en waarbij [gedaagde] is verschenen, bijgestaan door mr. Booijink. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen tijdens de mondelinge behandeling hebben besproken.

3.De feiten

3.1.
Partijen zijn getrouwd geweest.
3.2.
[gedaagde] heeft derdenbeslag laten leggen op de AOW-uitkering van [eiser] wegens het niet betalen van eerder opgelegde maar niet betaalde partneralimentatie. Tussen partijen is niet in geschil dat [eiser] nog ongeveer € 42.000,00 aan partneralimentatie moet betalen aan [gedaagde] .
3.3.
Op 12 augustus 2015 is [eiser] een betalingsregeling van € 200,00 per maand overeengekomen met GGN, de deurwaarder van [gedaagde] . Per brief schrijft GGN:
“Als u de regeling niet correct nakomt, komt deze onherroepelijk te vervallen en wordt het totale (restant)bedrag conform de onderliggende titel(s) ineens opeisbaar. Wij zullen dan overgaan tot het treffen van verdere executiemaatregelen.”
3.4.
Vanaf augustus 2016 heeft [eiser] (tijdelijk) € 250,00 per maand betaald en vanaf 6 november 2020 weer € 200,00 per maand.
3.5.
Op 2 november 2021 heeft de advocaat van [eiser] GGN gesommeerd om de beslaglegging te staken.
3.6.
Op 29 november 2021 heeft GGN medegedeeld dat zij – om [eiser] tegemoet te komen – het beslag zal opschorten.

4.Het geschil

In het incident

4.1.
[eiser] vordert inzage in de na 12 augustus 2015 gemaakte executiekosten, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten in het incident.
4.2.
Volgens [eiser] zijn de betreffende stukken in het bezit van [gedaagde] , althans van de door [gedaagde] ingeschakelde deurwaarder.
4.3.
[gedaagde] voert verweer.
In de hoofdzaak
4.4.
[eiser] vordert dat de kantonrechter [gedaagde] veroordeelt om hem een bedrag van € 9.058,03 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 november 2021, althans vanaf 21 januari 2022, tot de dag van volledige betaling, en vermeerderd met de executiekosten die na 12 augustus 2015 zijn geïncasseerd. Daarnaast vordert [eiser] dat [gedaagde] wordt veroordeeld in de proceskosten.
4.5.
[eiser] stelt dat het beslag op zijn AOW-uitkering vanaf 12 augustus 2015 onrechtmatig is, omdat hij toen een betalingsregeling met GGN is overeengekomen. Hij vordert daarom terugbetaling van de bedragen die na die datum in het kader van het beslag zijn ingehouden op zijn AOW-uitkering en van de executiekosten die na die datum zijn gemaakt.
Voor zover beslag naast een betalingsregeling mogelijk is, beroept [eiser] zich op vernietiging van de betalingsregeling op grond van dwaling. Hij stelt dat de deurwaarder hem duidelijk had moeten maken dat het om beslag naast een betalingsregeling ging en dat als hij dit had geweten, hij geen betalingsregeling had getroffen.
4.6.
[gedaagde] voert verweer. Zij stelt dat het beslag niet onrechtmatig is en dat er evenmin sprake is van dwaling. Volgens [gedaagde] staat het [eiser] vrij om een vrijwillige, extra betalingsregeling af te spreken naast het beslag, om zijn schuld sneller af te lossen. Het beslag is volgens [gedaagde] uit coulance opgeschort vanaf november 2021, maar daaraan kunnen geen rechten worden ontleend.

5.De beoordeling

In de hoofdzaak

5.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of het beslag op de AOW-uitkering van [eiser] onrechtmatig is.
Wat hebben partijen afgesproken?
5.2.
[eiser] stelt dat het beslag onrechtmatig is, omdat hij een betalingsregeling is overeengekomen met GGN. De advocaat van [eiser] stelt dat beslag naast een betalingsregeling niet mogelijk is en verwijst daarbij naar een uitspraak van de rechtbank Gelderland (ECLI:NL:RBGEL:2016:3299) en in zijn algemeenheid naar jurisprudentie van de Kamer voor Gerechtsdeurwaarders.
5.3.
Nu op geen enkele wijze specifiek is benoemd om welke jurisprudentie van de Kamer voor Gerechtsdeurwaarders het gaat en in welke mate die jurisprudentie vergelijkbaar is met deze zaak, is dit niet aan te merken als een onderbouwing van de vordering van [eiser] .
5.4.
Anders dan de advocaat van [eiser] meent, sluiten een betalingsregeling en beslag elkaar niet per definitie uit. In de zaak van de rechtbank Gelderland is geoordeeld dat het gelegde beslag naast de nog geldende betalingsregeling onrechtmatig was, maar in die zaak hadden partijen afgesproken dat er naast de betalingsregeling geen beslag gelegd zou worden. Partijen kunnen echter ook een betalingsregeling overeenkomen náást een gelegd beslag, om de vordering sneller af te lossen. Het gaat er dus om wat partijen in dit geval hebben afgesproken.
5.5.
Volgens vaste jurisprudentie moeten overeenkomsten niet alleen worden uitgelegd op basis van hun letterlijke bewoordingen, maar komt het ook aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij daarover redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (het Haviltex-criterium). Daarbij moet ook rekening worden gehouden met de gedragingen van partijen ná het sluiten van de overeenkomst (ECLI:NL:HR:2012:BX5572, r.o. 3.5).
5.6.
[eiser] stelt dat partijen hebben afgesproken dat de betalingsregeling in de plaats van het beslag zou komen. Dit volgt volgens hem uit de brief van GGN van 12 augustus 2015. Hierin staat dat wanneer de betalingsregeling niet correct wordt nagekomen, deze komt te vervallen en GGN zal overgaan tot het treffen van “verdere executiemaatregelen”. Volgens [eiser] zou het beslag dus worden opgeheven en zou er pas weer beslag worden gelegd als de betalingsregeling niet zou worden nagekomen. [gedaagde] betwist dat partijen hebben afgesproken dat het beslag zou worden opgeheven en stelt dat met “verdere executiemaatregelen” is bedoeld andere executiemaatregelen dan het beslag.
5.7.
De kantonrechter volgt [eiser] niet in zijn standpunt. [eiser] heeft op de mondelinge behandeling erkend dat hij in mei 2015 al bekend was met het beslag op zijn AOW-uitkering, omdat hij toen constateerde dat er beslag was gelegd op zijn vakantiegeld. Hij heeft verklaard dat hij daarna telkens op zijn maandelijkse afrekening heeft gezien dat het beslag werd voortgezet, omdat er geld werd ingehouden voor “betaling aan derden”. Toen [eiser] in augustus 2015 een betalingsregeling met GGN trof, wist hij dus dat er beslag op zijn AOW-uitkering lag. [eiser] heeft verklaard dat hij na het treffen van de betalingsregeling geen bericht heeft gekregen dat het beslag was opgeheven en dat hij telkens op zijn maandelijkse afschrift heeft gezien dat het beslag werd voortgezet. Hij heeft hier geen bezwaar tegen gemaakt bij GGN of [gedaagde] en heeft de betalingsregeling ook niet stopgezet. Hij is in 2016 zelfs (tijdelijk) akkoord gegaan met een hoger bedrag terwijl hij wist dat er nog steeds beslag op zijn AOW-uitkering lag.
5.8.
Naar het oordeel van de kantonrechter kan hier uit worden afgeleid dat partijen hebben afgesproken dat [eiser] naast het beslag nog een bedrag afloste. [eiser] mocht er dan ook niet van uitgaan dat GGN met “verdere executiemaatregelen” dit beslag bedoelde en dat het beslag zou worden opgeheven. Hij heeft immers kort na het sluiten van de betalingsregeling gezien dat het beslag werd voortgezet en heeft daar al die jaren geen bezwaar tegen gemaakt. Partijen moesten er onder deze omstandigheden van uitgaan dat de betalingsregeling náást het beslag gold. Het beslag is dus niet in strijd met de afspraken tussen partijen.
Is het beslag onrechtmatig?
5.9.
Een beslag kan als onrechtmatig worden beschouwd in twee situaties. De eerste situatie is wanneer de vordering waarvoor beslag is gelegd geheel ongegrond is. Dat is in deze zaak niet het geval, nu [eiser] erkent dat hij nog ongeveer € 42.000,00 aan partneralimentatie aan [gedaagde] moet betalen. De andere situaties waarin sprake
kanzijn van onrechtmatigheid is wanneer de vordering die aan het beslag ten grondslag is gelegd gedeeltelijk niet in rechte wordt erkend, wanneer een beslag lichtvaardig is gelegd of wanneer een beslag onnodig is gehandhaafd. Naar het oordeel van de kantonrechter is van deze situaties geen sprake. Voor zover [eiser] stelt dat het beslag onnodig is gehandhaafd, overweegt de kantonrechter dat [gedaagde] nog steeds een aanzienlijke vordering op [eiser] heeft, dat hij in het verleden jarenlang niet vrijwillig heeft betaald, dat door middel van het beslag maandelijks een bedrag op de vordering is afgelost en dat [eiser] niet heeft onderbouwd dat zijn inkomen geen ruimte meer zou bieden voor het beslag.
5.10.
De kantonrechter volgt [eiser] niet in zijn stelling dat GGN erkent, althans wist dat het beslag onrechtmatig was, omdat zij het beslag in november 2021 heeft opgeschort. Zij heeft immers laten weten het beslag uit coulance op te schorten. Dit zegt niets over of het beslag onrechtmatig is.
5.11.
Nu geen sprake is van één van de hiervoor genoemde situaties, concludeert de kantonrechter dat het beslag niet onrechtmatig is.
Heeft [eiser] gedwaald?
5.12.
[eiser] stelt dat GGN hem duidelijk had moeten maken dat beslag naast een betalingsregeling mogelijk is. Hij stelt dat als hij dit had geweten, hij geen betalingsregeling met GGN had getroffen. Hij vordert de betaalde bedragen daarom als onverschuldigd betaald terug.
5.13.
Een overeenkomst die tot stand is gekomen onder invloed van dwaling en bij een juiste voorstelling van zaken niet gesloten zou zijn, is vernietigbaar indien de wederpartij de dwalende had moeten inlichten over wat hij/zij over de dwaling wist of behoorde te weten. Dit staat in artikel 6:228 lid 1 sub b van het Burgerlijk Wetboek (BW).
5.14.
[eiser] wist dat het beslag werd voortgezet na het overeenkomen van de betalingsregeling en vond dat kennelijk geen reden om de betalingsregeling stop te zetten. Hij is zelfs akkoord gegaan met een hoger bedrag, terwijl hij wist dat het beslag werd voortgezet. [eiser] beroept zich op een onjuiste interpretatie van de regeling omdat hij ten onrechte meent dat beslag en een nadien overeengekomen betalingsregeling niet samengaan. [eiser] komt dan ook geen beroep op dwaling toe.
Onderbouwing vordering
5.15.
Overigens heeft [eiser] niet aan zijn stelplicht voldaan door het door hem gevorderde bedrag op geen enkele wijze te onderbouwen, terwijl dit op relatief eenvoudige wijze had gekund. [eiser] heeft immers erkend dat hij telkens stukken heeft ontvangen van de SVB waarop de bedragen staan die zijn ingehouden op zijn AOW-uitkering. Anders dan in de spreekaantekeningen staat, heeft de advocaat van [eiser] die gegevens bij de mondelinge behandeling niet overgelegd. Aan het einde van de mondelinge behandeling heeft hij een termijn verzocht om dit alsnog te doen, maar dit aanbod wordt gepasseerd. Nu [eiser] niet aan zijn stelplicht heeft voldaan door met geen enkele onderbouwing te komen, wordt aan bewijslevering niet toegekomen en krijgt hij niet de gelegenheid om daar na de mondelinge behandeling nog aan te voldoen.
Conclusie
5.16.
Gelet op het voorgaande zal de vordering van [eiser] worden afgewezen.
Proceskosten
5.17.
Aangezien [eiser] niet aan zijn stelplicht heeft voldaan en partijen bovendien al ruim twintig jaar uit elkaar zijn, ziet de kantonrechter aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt dat de proceskosten bij procedures tussen ex-partners worden gecompenseerd. [eiser] zal daarom als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.
5.18.
De proceskosten in de hoofdzaak worden begroot op € 622,00 aan salaris van de gemachtigde van [gedaagde] (2,0 punten x tarief € 311,00).
5.19.
De apart gevorderde nakosten zijn toewijsbaar en zullen zoals gebruikelijk worden begroot op een half punt van het toegewezen salaris, met een maximum van € 124,00. Dat leidt in dit geval tot toewijzing van een bedrag van € 124,00.
5.20.
De gevorderde rente over de proceskosten en nakosten is op de wet gegrond en zal worden toegewezen zoals in de beslissing is vermeld.
In het incident
5.21.
Aangezien de vordering in de hoofdzaak wordt afgewezen, heeft [eiser] geen belang bij inzicht in de executiekosten gemaakt na 12 augustus 2015. Zo hij inzicht in deze kosten wil staat het hem vrij deze op te vragen bij GGN. [eiser] wordt niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering.
Proceskosten
5.22.
[eiser] wordt in het incident in het ongelijk gesteld en zal daarom worden veroordeeld in de proceskosten van het incident. Aangezien [gedaagde] in één processtuk de conclusie van antwoord in de hoofdzaak en de conclusie van antwoord in het incident heeft ingediend, worden de proceskosten in het incident begroot op € 155,50 aan salaris van de gemachtigde van [gedaagde] (0,5 punten x tarief € 311,00).
5.23.
De gevorderde rente over de proceskosten is op de wet gegrond en zal worden toegewezen zoals in de beslissing is vermeld.

6.De beslissing

De kantonrechter
In het incident
6.1.
verklaart [eiser] niet-ontvankelijk in zijn vordering,
6.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten in het incident, tot op heden aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 155,50, te vermeerderen met de wettelijke rente ex rtikel 6:119 BW over de proceskosten vanaf de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot aan de dag van volledige betaling,
6.3.
verklaart dit vonnis in het incident voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
In de hoofdzaak
6.4.
wijst de vordering af,
6.5.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten in de hoofdzaak, tot op heden aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 622, en in de nakosten begroot op € 124,00, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over de proceskosten en nakosten vanaf de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot aan de dag van volledige betaling,
6.6.
verklaart dit vonnis in de hoofdzaak voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Smedes, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 26 juli 2022.
(SA(O)