ECLI:NL:RBOVE:2022:2349

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
16 augustus 2022
Publicatiedatum
16 augustus 2022
Zaaknummer
08.080479.22 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor bedreiging met een vuurwapen

Op 16 augustus 2022 heeft de Rechtbank Overijssel een 47-jarige man veroordeeld tot een gevangenisstraf van 26 weken, waarvan 6 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar. De man werd beschuldigd van het bedreigen van een slachtoffer met de dood door een geladen vuurwapen op hem te richten en in de lucht te schieten. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. Tijdens de zitting op 2 augustus 2022 werd de vordering van de officier van justitie besproken, evenals de verdediging van de verdachte. De rechtbank achtte het wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit had gepleegd, op basis van de verklaringen van de aangever en de verdachte zelf. De rechtbank kwam tot de conclusie dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, zoals vastgelegd in artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was gepleegd, evenals de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank legde een gevangenisstraf op die in lijn was met de oriëntatiepunten voor straftoemeting en voegde bijzondere voorwaarden toe aan de voorwaardelijke straf. De rechtbank verklaarde de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat deze niet voldoende was onderbouwd. De rechtbank besloot ook dat de voorlopige hechtenis van de verdachte opgeheven zou worden.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08.080479.22 (P)
Datum vonnis: 16 augustus 2022
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1975 in [geboorteplaats] ,
verblijvende in de P.I Almelo
en daar ook ingeschreven in de BRP,
op het adres Bornsestraat 333,
7601 PB Almelo.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
2 augustus 2022.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. G.J. Jansen en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. R. Oude Breuil, advocaat in Enschede, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er na wijziging van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van 2 augustus 2022, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte [slachtoffer] met een vuurwapen met de dood heeft bedreigd.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op of omstreeks 30 maart 2022 te Enschede, althans in Nederland, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, in de hand genomen,
- die voornoemde [slachtoffer] met het vuurwapen, althans het op een vuurwapen gelijkend voorwerp, benaderd,
- ( de loop van) het vuurwapen, althans het op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op/tegen/onder de kin en/of de hals, althans op/tegen lichaam, van voornoemde [slachtoffer] gedrukt en/of gedrukt gehouden,
- het vuurwapen, althans het op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op het hoofd, althans op het lichaam, van die voornoemde [slachtoffer] gericht en/of gericht gehouden,
- het vuurwapen, althans het op een vuurwapen gelijkend voorwerp, in de lucht gericht,
- met het vuurwapen, althans het op een vuurwapen gelijkend voorwerp, in de lucht geschoten,
- ( hierbij) die voornoemde [slachtoffer] dreigend de woorden toegevoegd: “Ik schiet je dood",
althans woorden en/of feitelijkheden van gelijke dreigende aard of strekking.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsmotivering

Evenals de officier van justitie en de raadsman acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft gepleegd. De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen [1] .
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 2 augustus 2022, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte;
Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] van 30 maart 2022 (pag. 26 en 27).
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de verklaring van aangever en de verklaring van verdachte ter terechtzitting van 2 augustus 2022 “dat het best zou kunnen” dat hij in alle commotie het vuurwapen ook op de kin en/of hals van aangever heeft gedrukt, het ten laste gelegd onder het derde gedachtestreepje eveneens bewezenverklaard kan worden.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 30 maart 2022 te Enschede [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend
- een vuurwapen in de hand genomen,
- die [slachtoffer] met het vuurwapen benaderd,
- de loop van het vuurwapen op/tegen/onder de kin en/of de hals van [slachtoffer] gedrukt,
- het vuurwapen op het lichaam van die [slachtoffer] gericht en gericht gehouden,
- het vuurwapen in de lucht gericht,
- met het vuurwapen in de lucht geschoten, en
- hierbij die [slachtoffer] dreigend de woorden toegevoegd: “Ik schiet je dood".
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op het misdrijf: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en met oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering in haar rapport van 26 juli 2022 geadviseerd. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd de teruggave te gelasten van de onder verdachte in beslaggenomen voorwerpen.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen waarvan de duur van het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de duur van het door verdachte ondergane voorarrest, met een proeftijd van drie jaren.
Het opleggen van de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd, heeft onvoldoende toegevoegde waarde. De verdediging heeft daarnaast verzocht de voorlopige hechtenis van verdachte op te heffen.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Het strafbare feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een bedreiging met de dood door met een geladen vuurwapen op aangever te richten, in de lucht te schieten en daarbij dreigend tegen aangever te zeggen “Ik schiet je dood”. Dit incident is voortgekomen uit een al langer bestaand conflict tussen verdachte en de echtgenote van aangever en haar familie. Verdachte heeft het vuurwapen bij zich gestoken en is met zijn dochter langs de woning van aangever gelopen, Toen zijn dochter met de vrouw van aangever in gevecht raakte, heeft verdachte, in plaats van zijn dochter erbij weg te houden en de boel te sussen, het vuurwapen uit zijn jaszak gehaald, het wapen doorgeladen, dat gericht op aangever en een schot gelost.
Verdachte heeft zich hiermee schuldig gemaakt aan een ernstig feit. Immers, niet alleen heeft verdachte een vuurwapen op de openbare weg voorhanden gehad, hij heeft ook zonder aarzeling met het vuurwapen aangever bedreigd en het wapen daadwerkelijk gebruikt.
De verklaring van verdachte voor zijn handelen - het bij zich hebben van een wapen om zich te kunnen verdedigen - vormt geen geldig excuus. Niet door het wapen te gebruiken om een beweerdelijke belager af te schrikken en al helemaal niet door daarmee daadwerkelijk te schieten. Dergelijk vuurwapengebruik vormt een gevaar voor de veiligheid van personen en kan tot fatale gevolgen leiden. De rechtbank rekent dit alles verdachte aan.
De persoon van verdachte
Op 26 juli 2022 heeft de reclassering een rapport uitgebracht over verdachte. Het volgende is daaruit voor het oordeel van de rechtbank met name van belang. De belangrijkste criminogene factoren lijken te liggen in het psychosociaal functioneren van verdachte en de relatie met zijn familieleden. De oorzaak van zijn handelen komt voort uit zijn impulsiviteit in dergelijke situaties, gecombineerd met de cultuur in de volksbuurt waarin verdachte woont. Verdachte heeft een sterk loyaliteits- en rechtvaardigheidsgevoel, waarbij hij probeert op te komen voor zichzelf en zijn medemens. Vanwege fysieke beperkingen reageert hij echter agressief in plaats van assertief. Het advies is om een meldplicht bij de reclassering en een CoVa-training als bijzondere voorwaarde aan een voorwaardelijke strafdeel te verbinden. De CoVa-training kan bijdragen aan het leren minder impulsief te reageren en vergelijkbare situaties op een andere, aanvaardbare wijze, op te lossen.
De straf
Bij de afweging welke straf aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank acht geslagen op de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). In geval van bedreiging/het tonen van een (nep)vuurwapen vermelden die een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier maanden. In deze zaak heeft verdachte het vuurwapen niet enkel getoond, maar ook daadwerkelijk gebruikt.
Daarnaast heeft de rechtbank ook acht geslagen op het uittreksel uit de justitiële documentatie van 15 juli 2022, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten.
Gezien de ernst van het feit acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 26 weken passend en geboden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Een gedeelte van zes weken zal de rechtbank voorwaardelijk opleggen teneinde verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. De rechtbank zal daarbij de bijzondere voorwaarden van meldplicht bij de reclassering en het volgen van de gedragsinterventie CoVa-training opleggen en de proeftijd bepalen op drie jaren.
Opheffing voorlopige hechtenis
De rechtbank zal het bevel tot voorlopige hechtenis opheffen met ingang van het tijdstip waarop de duur van deze hechtenis gelijk wordt aan de straf. Daarvan zal ook een afzonderlijke beschikking worden gegeven.
7.4
De inbeslaggenomen voorwerpen
Onder verdachte zijn een zwart trainingspak (jack en broek), een paar schoenen van het merk Adidas en een wit T-shirt in beslag genomen.
De rechtbank zal de teruggave aan de verdachte gelasten van deze aan hem toebehorende voorwerpen.

8.De schade van benadeelde

8.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een bedrag van
€ 17.500,-- te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. De gevorderde schade betreft immateriële schade.
Daarnaast heeft [slachtoffer] namens zijn partner [naam] eveneens een bedrag van € 17.500,-- te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf het moment waarop de schade is ontstaan, gevorderd. De gevorderde schade betreft affectieschade.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het aannemelijk is dat [slachtoffer] schade heeft geleden, maar dat het gevorderde bedrag te hoog is. De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht voor de vaststelling van de immateriële schade gebruik te maken van haar schattingsbevoegdheid. Veltman dient volgens de officier van justitie in haar vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich ten aanzien van de vordering van [slachtoffer] primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat de vordering niet is onderbouwd. Subsidiair heeft de verdediging gesteld dat hoogstens een bedrag van € 2.500,-- toegewezen kan worden.
Ten aanzien van de vordering van Veltman heeft de verdediging gesteld dat zij in haar vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat de vordering niet is onderbouwd.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat de door aangever [slachtoffer] ingediende vordering uit twee onderdelen bestaat. Ten eerste de vordering van [slachtoffer] tot vergoeding van door hem geleden immateriële schade, ten tweede de vordering van zijn partner [naam] tot vergoeding van door haar geleden affectieschade.
[slachtoffer]
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer] stelt de rechtbank het volgende voorop. Op grond van artikel 6:106 Burgerlijk Wetboek (BW) bestaat uitsluitend aanspraak op immateriële schadevergoeding (smartengeld) in de in die bepaling genoemde gevallen. Uit de motivering van de vordering leidt de rechtbank af dat de benadeelde heeft willen aanvoeren dat sprake is van de in artikel 6:106 BW genoemde categorie van aantasting in de persoon op andere wijze waardoor hij geestelijk letsel heeft opgelopen. Hetgeen hij ter onderbouwing daarvan heeft aangevoerd is onvoldoende om dergelijk letsel te kunnen aannemen. Van een situatie dat de aard en ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen is evenmin sprake. Daarvoor is de bedreiging met een vuurwapen, zoals bewezenverklaard, onvoldoende.
Het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij om deze schade alsnog nader te onderbouwen levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal de benadeelde partij die gelegenheid niet bieden. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
[naam]
Ten aanzien van de vordering van [naam] is de rechtbank van oordeel dat ook zij in haar vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat haar vordering kennelijk gebaseerd is op het bepaalde in het Burgerlijk Wetboek over zogenoemde affectieschade. De vordering voldoet in geen enkel opzicht aan de strenge eisen en strikte uitleg die voor het aannemen van dergelijke schade gelden. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom ook in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op het hiervoor genoemde wetsartikel. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c en 14d Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
26 (zesentwintig) weken;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
6 (zes) weken niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende voorwaarde(n) niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat de verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte:
- zich gedurende de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland, Molenstraat 50 in Enschede, op de door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zo lang deze instelling dat nodig acht;
- gedurende de proeftijd actief deelneemt aan de gedragsinterventie CoVa of een andere gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt. Verdachte houdt zich gedurende de gedragsinterventie aan de afspraken en de aanwijzingen van de trainer/begeleider;
- draagt de reclassering op om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
daarbij gelden als voorwaarden van rechtswege dat de verdachte:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, Sr, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
schadevergoeding
- bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer] in het geheel niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- bepaalt dat de benadeelde partij [naam] in het geheel niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen;
de in beslag genomen voorwerpen
- gelast de teruggave aan verdachte van:
- een trainingspak (jack), zwart;
- een trainingspak (broek), zwart;
- een T-shirt, wit;
- twee schoenen (merk Adidas);
opheffing bevel voorlopige hechtenis
- heft het bevel tot voorlopige hechtenis op met ingang van 17 augustus 2022.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M.G. Ellenbroek, voorzitter, mr. M.J.G.B. Heutink en
mr. B.T.C Jordaans, rechters, in tegenwoordigheid van mr. W.J. van der Leest, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 16 augustus 2022.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie eenheid Oost-Nederland met nummer PL0600-2022139327 van 1 juli 2022. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.