ECLI:NL:GHDHA:2018:716

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
6 maart 2018
Publicatiedatum
6 april 2018
Zaaknummer
200.212.809/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verrekening van pensioenrechten na echtscheiding en toepassing van redelijkheid en billijkheid

In deze zaak gaat het om de verrekening van pensioenrechten na een echtscheiding tussen partijen die van 1970 tot 1982 gehuwd zijn geweest. De vrouw heeft in 2016 aanspraak gemaakt op pensioenverrekening, terwijl de echtscheiding in 1982 heeft plaatsgevonden. De man heeft verweer gevoerd op basis van verjaring en rechtsverwerking, en heeft betoogd dat de vrouw te lang heeft gewacht met haar aanspraken. Het hof oordeelt dat de vrouw recht heeft op een maandelijkse uitkering van € 104,88 per maand, ingaande op 5 augustus 2016, en wijst de vordering van de vrouw tot wettelijke rente af. Het hof compenseert de proceskosten in hoger beroep, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. De uitspraak is gedaan op 6 maart 2018.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling civiel, team familie
Zaaknummer : 200.213.809/01
Rol-/zaaknummer rechtbank : C/10/511025/HA ZA 16-959

arrest d.d. 6 maart 2018

inzake
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellante in principaal appel, tevens geïntimeerde in incidenteel appel,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. L.J.W. Govers te Zoetermeer,
tegen
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde in het principaal appel, tevens appellant in incidenteel appel,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. W.M. Smeets te Hellevoetsluis.

Het geding

Bij exploot van 6 april 2017 is de vrouw in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 8 maart 2017, gewezen tussen de vrouw als eiseres en de man als gedaagde, hierna: het bestreden vonnis.
Voor het verloop van de procedure in eerste aanleg verwijst het hof naar wat daarover in het bestreden vonnis is vermeld.
De vrouw heeft ter rolzitting van 30 mei 2017 een memorie van grieven ingediend. De vrouw heeft daarin zes grieven aangevoerd.
De man heeft ter rolzitting van 11 juli 2017 een memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel appel, ingediend. De man heeft daarin zes grieven aangevoerd en hij heeft daarbij vijf producties overgelegd.
De vrouw heeft ter rolzitting van 5 september 2017 een memorie van antwoord in incidenteel appel ingediend.
Alleen de man heeft zijn procesdossier overgelegd en arrest gevraagd.

Beoordeling van het hoger beroep

1. Tegen de feiten zoals de rechtbank deze onder ‘2’in het bestreden vonnis heeft vastgesteld is geen grief gericht, zodat het hof van die feiten zal uitgaan.
2. In het bestreden vonnis heeft de rechtbank:
- De man veroordeeld tot betaling aan de vrouw van een bedrag van € 1.678,- bruto per jaar, voor het eerst op 31 december 2016 en vervolgens tot het overlijden van de man telkens op 31 december van ieder volgend kalenderjaar;
- De man veroordeeld tot betaling van de wettelijke rente over iedere jaartermijn, met ingang van 31 januari 2017 over de jaartermijn van 2016, en vervolgens met ingang van 31 januari van ieder opvolgend kalenderjaar over de jaartermijn van het voorafgaande jaar, zolang deze termijn niet is voldaan;
- Het vonnis tot zo ver uitvoerbaar bij voorraad verklaard;
- Het meer of anders gevorderde afgewezen.
3. De vrouw vordert dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende:
Primair: een pensioendeskundige zal aanstellen met het verzoek het hof schriftelijke inlichtingen te verschaffen over de ouderdomspensioenrechten die door de man tot en met 10 juni 1982 zijn opgebouwd en de man te veroordelen in de kosten van dit deskundigenonderzoek en vervolgens:
 De man zal veroordelen aan de vrouw ineens te voldoen haar resterende pro rata aandeel in de contante waarden van de met ingang van 1 april 2004 aan de man uitgekeerde pensioenaanspraken, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag van dagvaarding in eerste aanleg, zijnde 14 september 2016, tot de dag der algehele voldoening
en,
 De man zal veroordelen maandelijks, bij vooruitbetaling, althans jaarlijks, bij vooruitbetaling, aan de vrouw haar resterende pro rata deel in de contante waarden van de pensioenaanspraken die de man ontvangt, te vermeerderen met de wettelijke rente van het te wijzen (het hof leest:) arrest met betrekking tot alsdan reeds vervallen termijnen en vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vervaldatum van iedere toekomstige termijn tot de datum van algehele betaling voor wat betreft de termijnen die vervallen na de datum van het door het hof te wijzen arrest, onder de voorwaarde van het in leven zijn van beide partijen;
Althans:
Subsidiair: een beslissing zal nemen zoals het hof in goede justitie zal vermenen te behoren;
De man zal veroordelen de buitengerechtelijke incassokosten ad € 1.520,- ineens aan de vrouw te voldoen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf zeven dagen na betekening van het door het hof te wijzen arrest tot de dag der algehele voldoening, althans in zoverre een beslissing te nemen als het hof in goede justitie zal vermenen te behoren;
De man zal veroordelen in de proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep, althans een beslissing zal nemen als het hof in goede justitie zal vermenen te behoren.
4. De man concludeert in het principaal appel tot bekrachtiging van het bestreden vonnis voor zover daartegen geen incidenteel appel is ingesteld.
In incidenteel appel vordert de man dat het bestreden vonnis zal worden vernietigd en dat:
- de vrouw alsnog in haar vorderingen niet-ontvankelijk zal worden verklaard, althans dat haar deze vorderingen worden ontzegd,
- met veroordeling van de vrouw in de kosten van de procedure in eerste aanleg en in hoger beroep, vermeerderd met de wettelijke rente over de volledige proceskosten, indien niet binnen veertien dagen na dagtekening van het (het hof leest:) arrest voldoening van de proceskosten heeft plaatsgevonden;
- althans te bepalen dat aan de vrouw een betaling van nihil bruto per jaar toekomt, althans van € 683,89 bruto per jaar vanaf 5 augustus 2016, althans van € 1.678,- bruto per jaar minus correctie nabestaandenpensioen vanaf 5 augustus 2016, althans van € 1.678,- bruto per jaar vanaf 5 augustus 2016,
voor het eerst te voldoen op 31 december 2016 en vervolgens tot zijn overlijden telkens op 31 december van ieder volgend kalenderjaar, althans een zodanig bruto bedrag per jaar of per maand als het hof in goede justitie zal vermenen te behoren.
5. De vrouw concludeert in het incidenteel appel tot afwijzing van de door de man ingestelde vorderingen, met veroordeling van de man in de proceskosten in het incidenteel appel, waaronder begrepen een salaris voor de (proces)advocaat van de vrouw, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf zeven dagen na betekening van het te wijzen arrest tot de dag der algehele voldoening, althans in zoverre een beslissing te nemen als het hof juist en redelijk acht.
6. Kort weergegeven gaat het in deze zaak om het volgende. Partijen zijn gehuwd geweest in algehele gemeenschap van goederen van 4 september 1970 tot 10 juni 1982. Op 1 juli 1982 hebben zij een echtscheidingsconvenant gesloten waarin zij de gevolgen van de ontbinding van het huwelijk ten aanzien van de uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw en de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap hebben geregeld. In het convenant is geen bepaling opgenomen over pensioenrechten. De man, geboren [in] 1944, heeft tot de datum van echtscheiding ouderdomspensioen opgebouwd bij [naam] Levensverzekering N.V. en bij Stichting [naam] Pensioenfonds. Beide pensioenen zijn ingegaan op 1 april 2004. In 2004 heeft de vrouw de man aangeschreven over de verrekening van het door hem opgebouwde pensioen. Vervolgens heeft de advocaat van de vrouw de man op 5 augustus 2016 aangeschreven. Op 14 september 2016 is de inleidende dagvaarding uitgebracht. In het kader van de verrekening van pensioenrechten houden de volgende punten partijen verdeeld:
- Is de vordering van de vrouw verjaard;
- Doet de man een geslaagd beroep op rechtsverwerking;
- Staat de redelijkheid en billijkheid aan een verrekening van de pensioenrechten in de weg;
- De hoogte van het bedrag van te verrekenen pensioenrechten;
- Buitengerechtelijke kosten;
- Wettelijke rente;
- De proceskostenveroordeling.
Toetsingskader
7. Het hof overweegt vooreerst als volgt. Aangezien de echtscheiding dateert uit de periode tussen 27 november 1981 en 1 mei 1995 zijn de door partijen voor en tijdens het huwelijk opgebouwde ouderdoms- en nabestaandenpensioenrechten in de algehele gemeenschap van goederen gevallen en dienen zij overeenkomstig de regels van het Boon-Van Loonarrest (Hoge Raad 27 november 1981, ECLI:NL:HR:1981:AG4271) te worden verdeeld. Op welke wijze en tot welke bedragen in geval van echtscheiding een verrekening als bovenbedoeld moet plaatsvinden, dient te worden vastgesteld aan de hand van de eisen van redelijkheid en billijkheid, die op de verdeling van een gemeenschap van toepassing zijn. In verband met de bijzondere aard van de pensioenrechten als de onderhavige, kan de verrekeningsvordering worden gematigd of kan in het geheel geen vordering worden toegekend, zoals wanneer de pensioengerechtigde reeds op andere wijze in de verzorging van de andere echtgenoot heeft voorzien of redelijkerwijs niet tot enige uitkering in staat is. Voorts kunnen er andere bijzondere omstandigheden bestaan die nopen tot afwijzing van de vordering van de vrouw dan wel tot matiging daarvan.
8. Partijen zijn het er over eens dat, indien een verrekening moet plaatsvinden, deze conform het Boon-van Loonarrest zal plaatsvinden.
9. Het hof zal eerst de grieven in het incidenteel appel bespreken. Indien namelijk een van de eerste drie grieven in het incidenteel appel slaagt komt het hof niet toe aan de beoordeling van de door de vrouw opgeworpen grieven.
Is de vordering van de vrouw verjaard?
10. In de eerste grief voert de man aan dat de rechtbank ten onrechte zijn beroep op verjaring van de vordering van de vrouw niet honoreert. De vordering is naar zijn mening verjaard, dan wel in elk geval de voor 5 augustus 2011 ingegane pensioentermijnen.
11. De vrouw stelt dat sprake is van een onverdeeld/overgeslagen goed dat ex artikel 3:179 Burgerlijk Wetboek (BW) te allen tijde voor verdeling in aanmerking kan komen. De vordering tot verdeling verjaart niet.
12. Het hof overweegt als volgt. In artikel 3:179 lid 2 BW is bepaald dat de omstandigheid dat een goed bij de verdeling is overgeslagen alleen tot gevolg heeft dat daarvan een nadere verdeling kan worden gevorderd. Ingevolge artikel 3:178 BW kan een deelgenoot te allen tijde verdeling van een gemeenschappelijk goed vorderen. Uit de Parlementaire Geschiedenis blijkt dat de woorden ‘te allen tijde’ aldus moeten worden begrepen dat een vordering tot verdeling niet aan verjaring onderhevig is. In artikel 3:306 BW is bepaald dat een rechtsvordering door verloop van twintig jaren verjaart, indien de wet niet anders bepaalt. Omdat in artikel 3:178 BW wel anders wordt bepaald – een verdeling kan te allen tijde worden gevorderd – is deze verjaringstermijn niet van toepassing. De vordering is niet verjaard. De eerste grief faalt derhalve.
Rechtsverwerking; beroep op de redelijkheid en billijkheid
13. Het hof bespreekt de tweede en derde grief van de man gezamenlijk.
14. In de tweede grief voert de man aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het beroep van de man op rechtsverwerking faalt. De vrouw heeft eerst tot 2004, derhalve gedurende 22 jaren, stilgezeten, om dan te komen tot de door de vrouw gestelde correspondentie, waarna de vrouw vervolgens 12 jaren niet meer van zich heeft laten horen. De man is inmiddels 72 jaar en ontvangt, zoals de vrouw bekend is, inmiddels gedurende vele jaren zijn pensioen. Bij de man is het gerechtvaardigd vertrouwen gewekt dat de vrouw haar eventuele pensioenaanspraken niet (meer) geldend zou maken. De positie van de man wordt onredelijk benadeeld of bezwaard in het geval de vrouw de aanspraak alsnog geldend kan maken. De man kan nu geen voorziening meer treffen om het wegvallen van een deel van zijn pensioeninkomsten op te vangen. De man heeft zijn leven ingericht op zijn financiële mogelijkheden. Subsidiair meent de man dat de vrouw tot 5 augustus 2016 haar rechten heeft verwerkt voor wat betreft reeds ingegane en uitgekeerde pensioentermijnen. In de derde grief stelt de man dat de rechtbank ten onrechte oordeelt dat zijn beroep op onaanvaardbaarheid naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid faalt. Hij stelt dat hij er in 2016 geen rekening meer mee hoefde te houden dat de vrouw nog een verrekeningsvordering tegen hem zou instellen. Redelijkheid en billijkheid staan er aan in de weg dat hij over de tot 5 augustus 2016 reeds ingegane en ontvangen pensioenuitkeringen nog met de vrouw moet afrekenen.
15. De vrouw stelt dat er geen bijkomende omstandigheden waren of zijn die bij de man het gerechtvaardigd vertrouwen hebben kunnen doen ontstaan dat de vrouw haar aanspraken niet meer geldend zou maken. De vrouw heeft nimmer informatie omtrent haar rechten ontvangen, noch van de pensioenfondsen, noch van de man. Partijen hebben ten tijde van de scheiding niet gesproken over een verdeling van de pensioenen. De man heeft wel getracht de vrouw ten tijde van de scheiding te bewegen dan wel te dwingen afstand te doen van haar rechten op de pensioenen. De vrouw heeft daar echter niet van afgezien. Ook voor wat betreft de periode tot 5 augustus 2016 is het beroep van de man op rechtsverwerking louter gebaseerd op het verstrijken van tijd. De man heeft de vrouw informatie over haar rechten opzettelijk onthouden. De man heeft niet bewezen dat zijn positie onredelijk wordt verzwaard of benadeeld. De vrouw heeft pas na het huwelijk op latere leeftijd betaald werk gevonden dat enige pensioenopbouw met zich bracht. Deze pensioenopbouw werd echter gefrustreerd door arbeidsongeschiktheid aan de zijde van de vrouw.
16. Rechtsverwerking is een toepassing van de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid. Daarbij geldt dat alleen een tijdsverloop onvoldoende grond is voor het aannemen van rechtsverwerking. Er moeten bijzondere omstandigheden zijn als gevolg waarvan bij de man het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat de vrouw haar aanspraak niet (meer) geldend zou maken, of als gevolg waarvan de positie van de man onredelijk zou worden benadeeld of verzwaard als de vrouw haar aanspraak alsnog geldend zou maken.
17. Uit hetgeen over en weer is gesteld maakt het hof het volgende op. De vrouw stelt dat de man ten tijde van de scheiding heeft getracht haar te bewegen om afstand te doen van haar rechten op de pensioenen, maar dat zij daarvan niet heeft afgezien. Dit punt is echter niet geregeld in het echtscheidingsconvenant. De vrouw heeft vervolgens pas in augustus 2004, nadat de man al met pensioen was gegaan, de man aangeschreven. De man heeft betwist dat de vrouw hem veelvuldig heeft medegedeeld dat zij aanspraak wilde maken op pensioenverrekening. De man heeft het over ‘de door de vrouw gestelde correspondentie’, maar dat hij deze twee brieven van de vrouw aan hem heeft ontvangen wordt door hem niet betwist. Het is overigens niet duidelijk geworden of vervolgens ook een brief door de toenmalige advocaat van de vrouw aan de man is verstuurd, nu zich in het dossier enkel een niet ondertekende conceptbrief van deze advocaat aan de man bevindt.
De man heeft niet op deze brieven van de vrouw gereageerd. Eerst op 5 augustus 2016 wendt de vrouw zich (opnieuw) tot een advocaat en wordt de man aangeschreven en gesommeerd om de inzage in de pensioenberekeningen te verlenen.
18. Bijzondere omstandigheden die maken dat sprake is van rechtsverwerking zijn niet gesteld. Slechts is gebleken van stilzitten van de vrouw.
19. Het hof is op grond daarvan echter wel van oordeel dat het beroep op de redelijkheid en billijkheid gedeeltelijk slaagt. De bijzondere aard van de pensioenrechten als de onderhavige, brengt mee dat de verrekeningsvordering kan worden gematigd. De vrouw heeft eerst 22 jaren gewacht met het aanschrijven van de man over de pensioenrechten, rechten waarvan zij volgens haar eigen stellingen wel wetenschap heeft gehad. Weliswaar heeft de man vervolgens niet gereageerd op brieven van de vrouw, maar de vrouw heeft, na haar aankondiging bij brief van 15 augustus 2004 dat zij een procedure aanhangig zou maken, verder geen actie meer ondernomen. Zij wacht vervolgens wederom 12 jaren alvorens zij de man laat benaderen door een advocaat en stappen onderneemt. Op dat moment was de man reeds 12 jaren met pensioen. Het hof is dan ook van oordeel dat de man onredelijk wordt benadeeld indien hij ook met de vrouw zou moeten verrekenen ten aanzien van de door hem reeds ontvangen pensioentermijnen. Dit betekent dat het hof van oordeel is dat een verrekening dient plaats te vinden van de met ingang van 5 augustus 2016 ingegane pensioentermijnen. De derde grief van de man slaagt dan ook gedeeltelijk.
De hoogte van het de vrouw toekomende deel van het ouderdomspensioen van de man
20. Beide partijen hebben grieven gericht tegen de berekeningen van bureau [naam] , zodat het hof deze gezamenlijk zal bespreken. Het gaat hier om de eerste drie grieven van de vrouw en de vierde en vijfde grief van de man.
21. De vrouw stelt – eerste grief – dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de vrouw instemt met de berekeningen door genoemd bureau. De vrouw stelt niet in de gelegenheid te zijn geweest die berekeningen na te gaan. Er zijn twee berekeningen, een van 2 februari 2017 en een van 6 februari 2017. De laatste liet de al uitgekeerde pensioenbedragen buiten schot en werd uitsluitend gebaseerd op de contante waarden van de pensioenen op 1 april 2004. Pensioenaanwas is in deze berekeningen niet meegenomen. De man hield de voor hem duurder uitvallende berekeningen van 2 februari 2017 opzettelijk buiten zicht. De rechtbank heeft hem gedwongen de berekening van 2 februari 2017 in het geding te brengen. De vrouw stemt niet in met de berekeningen. Op verzoek van de man is een tweede berekening gemaakt met een gunstiger uitkomst. De deskundige is dan ook onbetrouwbaar. De rechtbank had een externe deskundige moeten inschakelen. De vrouw wenst dat het hof een pensioendeskundige benoemt en dat de man de kosten daarvan draagt. De beslissing van de rechtbank waarin de man wordt veroordeeld om aan de vrouw € 1.678,- per jaar uit te keren berust op een door de deskundige afgegeven indicatie. De vrouw heeft in de inleidende dagvaarding gevorderd dat de man haar maandelijks een bedrag aan pensioen zou voldoen. Daar heeft de vrouw belang bij en zij wenst daarom niet dat de man deze betalingen jaarlijks aan haar voldoet. Daarentegen stelt de vrouw in de memorie van antwoord in incidenteel appel dat zij een betaling ineens wenst voor toekomstige termijnen. De man voert aan dat hij uit eigen beweging een pensioendeskundige heeft aangezocht. De man heeft eerst de brief van het bureau [naam] van 6 februari 2017 overgelegd. De man kon zich in de in de brief van 2 februari 2017 gepresenteerde eerste benaderingswijze wel en in de tweede benaderingswijze niet vinden. In de laatste berekening is de verrekeningsaanspraak berekend op basis van ouderdomspensioen en nabestaandenpensioen, terwijl in het laatste door zowel [naam] als [naam] reeds wordt voorzien. Van de man kan in redelijkheid niet worden verwacht dat hij nog meer berekeningen overlegt dan de berekening die het meest recht doet aan de situatie van partijen. Het bedrag ad € 683,89 bruto per jaar verschilt weinig van het bedrag van € 974,89 bruto per jaar dat de vrouw in eerste aanleg zelf heeft laten uitrekenen, zie productie 14 in eerste aanleg. De man ziet de noodzaak van een deskundigenonderzoek niet in en betwist dat de door hem ingeschakelde deskundige onbetrouwbaar zou zijn. In eerste aanleg heeft de vrouw niet verzocht om de benoeming van een pensioendeskundige. De primaire benaderingswijze van [naam] sluit het meeste aan op de situatie dat de tot augustus 2016 ingegane pensioenuitkeringen buiten beschouwing blijven. De man is van mening dat de vrouw pas recht heeft op pensioentermijnen naarmate de pensioentermijnen van de man opeisbaar worden. De man verzet zich tegen voldoening van een bedrag ineens. De man voert in de vierde grief aan dat de vrouw hooguit een bedrag van € 683,89 bruto per jaar behoort te worden toegekend. Meer subsidiair een bedrag van € 1.678,- per jaar minus een correctie voor het nabestaandenpensioen en nog meer subsidiair een bruto betaling per jaar vanaf 5 augustus 2016.
22. Het hof overweegt als volgt. Het hof maakt uit het proces-verbaal van de comparitie van partijen op dat de pensioenberekening door het bureau [naam] van 2 februari 2017 ter zitting is besproken. Het hof kan uit dit proces-verbaal niet opmaken of partijen hebben ingestemd met deze berekening, noch kan het hof daaruit opmaken of partijen bezwaren tegen deze berekening hebben ingebracht. Wat daar ook van zij, de vrouw heeft na het bestreden vonnis ruimschoots de gelegenheid gehad om, zo de berekening van 2 februari 2017 haar niet voldoende duidelijk was, deze te bestuderen. In hoger beroep is echter het enige dat de vrouw aanvoert dat zij de berekeningen niet vertrouwt. Inhoudelijke bezwaren tegen de juistheid van de berekeningen is niet ingebracht. De vrouw vordert dat het hof een deskundige benoemt die het hof schriftelijke inlichtingen zal verschaffen over de ouderdomspensioenrechten die door de man tot en met 10 juni 1982 zijn opgebouwd. Het hof is van oordeel dat voldoende gegevens over de door de man opgebouwde pensioenrechten in het geding zijn gebracht en dat er geen gronden zijn die maken dat de berekeningen van [naam] niet in de beoordeling kunnen worden betrokken. Het hof zal daarom niet overgaan tot het benoemen van een deskundige. Het hof neemt de berekening van 2 februari 2017 tot uitgangspunt.
23. Nu het hof hiervoor heeft overwogen dat de vrouw eerst met ingang van 5 augustus 2016 aanspraak kan maken op een verrekening van ouderdomspensioen, is het bedrag waartoe de rechtbank de man heeft veroordeeld, niet juist. Immers, in dat bedrag is een compensatie opgenomen voor pensioentermijnen vanaf 2004. Verder is niet in geschil dat de vrouw nog recht heeft op de nabestaandenpensioenen die de man bij [naam] en bij [naam] heeft opgebouwd. Het hof sluit aan bij de in de berekeningen van 2 februari 2017 opgenomen secundaire berekeningwijze, nu deze de systematiek van ‘Boon/van Loon’ weergeeft. In het in die berekening vermelde bedrag ad € 1.678,- per jaar is een afslag genomen van 1/3 deel ter zake de compensatie voor de reeds uitgekeerde pensioentermijnen. Het hof komt, nu die compensatie niet zal worden toegepast, aldus uit op een bedrag van € 1.258,50 ((€ 1.678,- : 4) x 3) per jaar, dat de vrouw toekomt. Het hof zal aldus beslissen.
24. Nu de man niet akkoord gaat met de uitbetaling van een bedrag ineens voor toekomstige pensioentermijnen zal het hof de vordering van de vrouw in zoverre afwijzen.
De vrouw vordert voor dat geval dat de pensioentermijnen maandelijks worden uitgekeerd. De man gaat uit van een recht van de vrouw dat opeisbaar is naarmate de pensioentermijnen van de man opeisbaar worden. Het hof zal daarom bepalen dat de vrouw aanspraak kan maken op een maandelijkse uitkering ter zake van het ouderdomspensioen van de man van € 104,88 per maand.
Wettelijke rente
25. Het hof bespreekt de vijfde grief van de vrouw en de zesde grief van de man gezamenlijk, nu deze beide de wettelijke rente betreffen.
26. De vrouw voert aan dat de rechtbank ten onrechte heeft bepaald dat de man de wettelijke rente dient te voldoen over het in overwegingen 5.9 en 5.10 genoemde bedrag. De vrouw heeft al bezwaar gemaakt tegen de vaststelling van een te betalen bedrag van € 1.678,-. De vrouw bestrijdt de juistheid van dit bedrag en hiermee ook de berekening van de wettelijke rente over dit bedrag.
27. De man voert aan dat hij geen berekening van wettelijke rente terugleest in het bestreden vonnis. De man acht het verder onjuist dat hij is veroordeeld tot een wettelijke rente over toekomstige periodieke uitkeringen. Er moet eerst sprake zijn van een beslissing ter zake van de verdeling conform Boon/van Loon. Daarvoor is geen sprake van verzuim.
28. Het hof overweegt als volgt. De grief van de vrouw ter zake van de wettelijke rente concentreert zich slechts op de hoogte van het bedrag waarover deze zou moeten worden berekend. Het hof heeft over de hoogte van het bedrag hiervoor al overwogen onder de punten 24 en 25. De vordering tot betaling van wettelijke rente over het uit te keren bedrag met betrekking tot pensioenrechten zal echter worden afgewezen. Het betreft hier een vordering gebaseerd op een tot de gemeenschap behorende bate. Zolang de verdeling van een gemeenschappelijke bate nog niet is vastgesteld, is er in het kader van het ‘verdelingsrecht’ geen sprake van verzuim in de betaling van een geldsom, als deze verdeling zich manifesteert in een uitkering van een dergelijke geldsom aan de andere deelgenoot. De grief van de vrouw wordt gepasseerd en de grief van de man slaagt.
Buitengerechtelijke kosten
29. In de vijfde grief voert de vrouw aan dat de rechtbank ten onrechte de (het hof leest:) vordering van de vrouw om de man in de buitengerechtelijke incassokosten te veroordelen heeft afgewezen, althans dat de rechtbank dit op onjuiste grondslagen heeft gemotiveerd. De vrouw stelt met verificatoire bewijsstukken te hebben aangetoond dat zij diverse buitengerechtelijke incassokosten heeft moeten maken. De vrouw heeft die kosten niet onnodig gemaakt. Eerst moet gezocht worden naar een mogelijkheid om in onderling overleg een oplossing te bereiken; het is niet toegestaan om rauwelijks te dagvaarden.
30. De man betwist de vordering. Op 5 augustus 2016 is een brief verstuurd door de advocaat van de vrouw aan de man, welke op 14 september 2016 werd gevolgd door de inleidende dagvaarding. De buitengerechtelijke kosten zijn dan ook niet in redelijkheid gemaakt.
31. Het hof is van oordeel dat een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten niet toewijsbaar is. Het gaat hier om een vaststelling van een verdeling van een overgeslagen goed en dus niet om het niet nakomen van een verbintenis waardoor schade is ontstaan en waarmee de man in verzuim zou zijn. De vordering is daarom terecht afgewezen.
Proceskosten
32. In de zesde grief klaagt de vrouw dat de rechtbank ten onrechte het verzoek van de vrouw, om de man in de proceskosten te veroordelen, heeft afgewezen, althans onvoldoende heeft gemotiveerd. De vrouw meent dat de man haar onnodig op proceskosten heeft gejaagd door zijn verplichtingen omtrent de pensioenverrekening niet na te komen. Op correspondentie van de advocaten van de vrouw werd door de man niet gereageerd. Ook in hoger beroep ziet de vrouw aanleiding voor een proceskostenveroordeling van de man. De proceshouding van de man maakt dat een afwijking van de standaardregel – compensatie van kosten tussen ex-echtgenoten – geboden is.
33. De man betwist het standpunt van de vrouw en is van oordeel dat de proceskosten in eerste aanleg terecht zijn gecompenseerd. De man vindt dat dit in hoger beroep ook dient te geschieden en dat bij afwijking daarvan de vrouw in de kosten moet worden veroordeeld.
34. Het hof is van oordeel dat de rechtbank de proceskosten terecht heeft gecompenseerd. Partijen zijn ex-echtgenoten. De vordering van de vrouw is bovendien voor een aanzienlijk lager bedrag toegewezen dan zij had gevorderd. In hoger beroep zijn partijen elk deels in het ongelijk gesteld zodat het hof ook voor wat betreft de proceskosten in hoger beroep geen grond ziet om een van de partijen in de proceskosten te veroordelen.
Bewijsaanbod
35. Partijen hebben ieder een bewijsaanbod gedaan. Wat daar verder ook van zij, het hof passeert deze, reeds omdat deze niet voldoen aan de daaraan te stellen eisen.
Slotsom
36. De slotsom is dat het bestreden vonnis gedeeltelijk zal worden vernietigd en dat het hof zal beslissen als na te melden.

Beslissing

Het hof:
vernietigt het bestreden vonnis voor zover de man daarbij is veroordeeld tot betaling aan de vrouw van een bedrag van € 1.678,- bruto per jaar en tot betaling van wettelijke rente en, opnieuw rechtdoende:
veroordeelt de man tot betaling aan de vrouw van een bedrag van € 104,88 bruto per maand met ingang van 5 augustus 2016 en vervolgens tot het overlijden van de man, voor wat betreft de nog te verschijnen termijnen bij vooruitbetaling te voldoen;
wijst de vordering van de vrouw ter zake van de wettelijke rente over de pensioentermijnen af;
compenseert de proceskosten in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
bekrachtigt het bestreden vonnis voor het overige;
wijst het in hoger beroep meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.A. Mink, P.B. Kamminga en I. Obbink-Reijngoud en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 maart 2018 in aanwezigheid van de griffier.