ECLI:NL:RBOVE:2022:2260

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
2 augustus 2022
Publicatiedatum
2 augustus 2022
Zaaknummer
ak_20_1108
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eervol ontslag op grond van artikel 8:8 CAR/UWO en de toepassing van ontslaggronden bij een impasse

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 2 augustus 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen de gemeente Borne en een medewerker die eervol ontslag had gekregen. De medewerker, eiser, was sinds 1 november 2018 in dienst als medewerker bouwkundig toezicht. Na verschillende functioneringsgesprekken en een ontwikkelassessment, waarbij de leidinggevende twijfels had over zijn functioneren, werd op 12 december 2019 het ontslag verleend op basis van artikel 8:8 van de CAR/UWO. Eiser maakte bezwaar tegen dit besluit, maar de gemeente verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een verstoorde arbeidsrelatie en dat herplaatsing niet mogelijk was. De rechtbank concludeerde dat de ontslaggrond terecht was toegepast, omdat er geen uitzicht meer was op herstel van de samenwerking. Eiser had onvoldoende gereageerd op de verwijten en er waren geen pogingen ondernomen om de verhoudingen te herstellen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en het bestreden besluit bleef in stand.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/1108

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser], te [woonplaats] , eiser,
gemachtigde: mr. N. Smulders-van Ruler,
en

het college van burgemeester en wethouders van Borne, verweerder,

gemachtigde: mr. A.C.C. Balke.

Procesverloop

Bij besluit van 12 december 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser met ingang van 15 december 2019 eervol ontslag verleend op grond van artikel 8:8 van de CAR/UWO.
Tegen dat besluit heeft eiser bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 28 april 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen dat besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 juli 2022. Eiser is verschenen, vergezeld door zijn partner [naam partner] , en bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde
en door J. Abbink.

Overwegingen

Bevoegdheid van de rechtbank

1.1
Met ingang van 1 januari 2020 is de Ambtenarenwet gewijzigd en Ambtenarenwet 2017 (AW 2017) gaan heten. Op grond van artikel 16, tweede lid, van de AW 2017 blijft
op besluiten of handelingen die vóór 1 januari 2020 bekend zijn gemaakt, het toen geldende recht van toepassing wat betreft de mogelijkheid om bezwaar te maken of beroep in te stellen en wat betreft de behandeling van dat bezwaar of beroep. Omdat in dit geval het primaire ontslagbesluit van 12 december 2019 is, zijn de bepalingen van de Algemene wet bestuurs-recht (Awb) op het bezwaar en beroep van eiser van toepassing. De bestuursrechter is daarom bevoegd om van het beroep kennis te nemen.
1.2
Eiser woonde ten tijde van het instellen van het beroep in Almelo, zodat de rechtbank Overijssel bevoegd is.

Relevante feiten en omstandigheden

2.1
Eiser is per 1 november 2018 op basis van een vaste aanstelling in dienst getreden bij de gemeente Borne als medewerker bouwkundig toezicht.
2.2
Met ingang van 3 december 2018 kreeg eiser een nieuwe leidinggevende, [naam] . [leidinggevende] (hierna te noemen: [leidinggevende] ). Vrij kort na zijn aantreden constateerde [leidinggevende] dat eiser pas om 9.30 uur op zijn werk verscheen. Desgevraagd deelde eiser daarover aan [leidinggevende] mee dat hij vanuit huis zijn toezichtronde deed en pas daarna naar kantoor ging.
2.3
[leidinggevende] heeft eiser op19 februari 2019 de instructie gegeven om voorafgaand aan zijn inspectieronde eerst naar kantoor te komen, zodat hij zijn inspecties kon voorbereiden en plannen, een en ander conform de werkwijze van Borne. Ook constateerde [leidinggevende] na klachten van collega's
dat eiser andere werkzaamheden verrichtte dan die van hem werden verwacht, en dat hij werkzaamheden uitvoerde volgens zijn eigen werkwijze, die afweek van de gebruikelijke werkwijze. Eiser was weinig op de bouwplaats aanwezig en de rapportages die hij opstelde, waren onder de maat.
2.4
[leidinggevende] heeft eiser in een gesprek op 6 maart 2019 opnieuw opgedragen de werkwijze van Borne te volgen. [leidinggevende] had zijn twijfels over het functioneren van eiser als toezichthouder bouw. Volgens [leidinggevende] ontbreekt het eiser aan inhoudelijke kennis, communiceert hij niet optimaal, is hij voornamelijk binnen het kantoor bezig, rapporteert hij onvoldoende en is hij zeer eigengereid. Om eiser in de gelegenheid te stellen zijn functioneren te verbeteren, heeft [leidinggevende] een ontwikkelassessment voorgesteld.
2.5
Eiser heeft het voorstel voor een assessment afgewezen en zich met ingang van 7 maart 2019 ziek gemeld.
2.6
Op 28 maart 2019 stelde [leidinggevende] een tussenoplossing voor, die inhield dat eiser gedurende twee maanden in de gelegenheid werd gesteld om zijn kwaliteit van werken te laten zien. Er werd afgesproken dat eiser zijn rapportages door een collega zou laten beoordelen en van feedback zou laten voorzien. Het doel hiervan was tweeledig: ondersteuning daar waar mogelijk, én na twee maanden beoordelen of aanvullende training/opleiding of assessment nodig zou zijn. Daarnaast werd afgesproken dat de werkvoorraad beter zou worden verdeeld tussen eiser en zijn collega’s.
2.7
In de periode vanaf 28 maart 2019 heeft eiser geen rapportages of producties
opgeleverd en geen vragen over zijn werk gesteld.
2.8
Tijdens een gesprek op 16 mei 2019, twee weken voor afloop van de feedback-periode, heeft [leidinggevende] hierover zijn verbazing uitgesproken tegenover eiser. Collega's hadden bij [leidinggevende] hun beklag gedaan over de werkwijze van eiser. [leidinggevende] herhaalde in het gesprek zijn twijfels over eisers functioneren. Volgens [leidinggevende] zou de kennisachterstand van eiser door middel van scholing kunnen worden bijgespijkerd, maar zijn houding en gedrag – door [leidinggevende] aangeduid als eigenwijsheid – vond hij zorgelijk. Eiser gaf aan dat hij graag scholing zou willen hebben op het rapporteren. Afgesproken werd dat eiser drie zaken zou krijgen met als doel het verzamelen van feedback.
2.9
Op 4 juni 2019 heeft eiser zich ziek gemeld met werk-gerelateerde klachten.
2.1
De coach Arbeid en Gezondheid van De Bedrijfspoli te Nijmegen heeft verweerder naar aanleiding van een consult op 12 juni 2019 geadviseerd om te komen tot een oplossing gericht op eisers inzet en functioneren.
2.11
Op 8 augustus 2019 – toen eiser nog steeds ziekgemeld was – heeft de bedrijfsarts verweerder geadviseerd een mediationtraject te starten, gericht op werkhervatting.
2.12
Op 12 augustus 2019 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen eisers toenmalige advocaat, de gemeentesecretaris en een personeelsconsulent, waarbij opnieuw de mogelijkheid van een ontwikkelassessment is besproken. Eisers advocaat heeft er in dat gesprek op aangedrongen om eiser in ieder geval weer parttime aan de slag te laten gaan omdat de bedrijfsarts had aangegeven dat eiser niet ziek is.
2.13
Op 16 september 2019 keerde eiser terug op het werk voor een gesprek met [leidinggevende] .
2.14
Na dat gesprek is eiser op 18 september 2019 aan het werk gegaan, waarbij hij een groot aantal dossiermappen uit de kasten haalde en deze mappen vervolgens op en rond zijn bureau plaatste met de bedoeling de dossiers te digitaliseren. Collega's deden hierover hun beklag bij [leidinggevende] .
2.15
[leidinggevende] heeft eiser op 19 september 2019 aangesproken op zijn werkwijze. Eiser beëindigde het gesprek eenzijdig en liep weg. Hij heeft de rest van die dag inspecties op bouwlocaties verricht.
2.16
Op 20 september 2019 keerde eiser na zijn inspectieronde buitenshuis tegen 11.15 uur terug op kantoor. Daar werd hij ontboden voor een gesprek met [leidinggevende] en twee collega's van HR en P&O ( [namen collega's] ). Tijdens dat gesprek is eiser te kennen gegeven dat er sprake was van een onwerkbare situatie, omdat hij zijn eigen werkwijze volgt en collega's daar last van ondervinden. Eiser zag echter niet in wat hij verkeerd doet en gaf aan dat een gesprek geen zin heeft als er op die manier tegen hem wordt gepraat.
2.17
Om de rust op de afdeling te laten terugkeren heeft verweerder eiser vervolgens buitengewoon verlof verleend totdat het ontwikkelassessment zou plaatsvinden. Eiser heeft zich daar niet tegen verzet.
2.18
Eiser heeft vervolgens alsnog meegewerkt aan een ontwikkelassessment. De resultaten daarvan zijn op 24 oktober 2019 bekend geworden.
2.19
Mede op grond van de uitkomsten van het assessment en hetgeen er voorafgaand aan eisers buitengewoon verlof had plaatsgevonden, is verweerder tot de conclusie gekomen dat een zinvolle vruchtbare invulling van het dienstverband met eiser niet meer mogelijk is.
2.2
Nadat tevergeefs was geprobeerd om met eiser en diens toenmalige advocaat een oplossing in der minne te bereiken in de vorm van beëindiging van het dienstverband door middel van een vaststellingsovereenkomst, heeft verweerder op 28 november 2019 aan eiser het voornemen tot ontslag bekendgemaakt.
2.21
Eiser had tot 11 december 2019 de gelegenheid om zijn zienswijze op het voornemen tot ontslag kenbaar te maken, maar heeft daar geen gebruik van gemaakt.
2.22
Op 12 december 2019 heeft verweerder besloten om eiser per 15 december 2019 eervol ontslag te verlenen met toepassing van artikel 8:8 van de CAR/UWO.
2.23
Eiser heeft zich op 13 december 2019 opnieuw ziek gemeld.
2.24
Op 19 december 2019 heeft eiser op nader aan te voeren gronden bezwaar gemaakt tegen het ontslagbesluit. Op 22 januari 2020 zijn de gronden van het bezwaar ingediend.
2.25
Eiser is op 8 april 2020 gehoord door de Kamer Algemene Rechtspositionele Aangelegenheden van de commissie Bezwaarschriften (hierna: de bezwarencommissie).
2.26
De bezwarencommissie heeft op 20 april 2020 advies uitgebracht. Ze heeft verweerder geadviseerd het bezwaar van eiser ongegrond te verklaren (en het verzoek om schadevergoeding en vergoeding van in de bezwaarfase gemaakte proceskosten af te wijzen).
2.27
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het advies van de bezwarencommissie overgenomen en het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Voor de verdere motivering van dat besluit verwijst verweerder naar het advies van de bezwarencommissie.

De beroepsgronden

3.1
Eiser is het niet eens met het ontslag. Hij stelt dat het ontslagbesluit is genomen op basis van onvoldoende feitelijke grondslag en in strijd is met het motiveringsbeginsel. Er is volgens eiser niet gemotiveerd waarom herstel van een vruchtbare samenwerking niet meer mogelijk zou zijn.
3.2
Eiser is van mening dat hij voldoende heeft gereageerd op de verwijten dat hij zich niet aan de werkwijze van Borne houdt, en heeft uitgelegd waarom hij bepaalde zaken deed zoals hij ze deed. Ook stelt eiser dat hij zijn werkwijze op verzoek van verweerder heeft aangepast. De verwijten die hem gemaakt worden, kunnen volgens eiser daarom niet de stelling dragen dat er geen uitzicht meer bestaat op herstel van een vruchtbare samenwerking.
3.3
Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte niet geprobeerd heeft de onderlinge verhoudingen te herstellen en daardoor niet heeft aangetoond dat er geen uitzicht meer bestaat op herstel van een vruchtbare samenwerking. Het voornemen tot ontslag is op 28 november 2019 aan hem bekend gemaakt. In die brief staat dat verweerder zich in de laatste maanden heeft gebogen over de vraag of er nog draagvlak was voor terugkeer van eiser in zijn functie. Verweerder verwijst naar een gebeurtenis op 18 september 2019 waaruit zou volgen dat collega’s de samenwerking met eiser niet meer zouden zien zitten. Dit impliceert naar de mening van eiser dat verweerder blijkbaar al voor, maar ook tijdens het buitengewoon verlof van eiser tot de conclusie was gekomen dat een vruchtbare samenwerking niet meer mogelijk was. Gegeven het feit dat hem op 20 september 2019 een ontwikkelassessment is aangeboden, is dat volgens eiser niet geloofwaardig. Het ontwikkelassessment heeft juist plaatsgevonden om een objectief oordeel te kunnen vormen over de vraag of eiser ontwikkelbaar was op een aantal aspecten. Dat betekent volgens eiser dat als uit het assessment was gebleken dat er wel mogelijkheden waren om hem te ontwikkelen naar het gewenste niveau, die ontwikkeling ook gerealiseerd had moeten worden. De uitslag van assessment is door verweerder ontvangen op 24 oktober 2019. Dat strookt naar eisers mening niet met de stelling dat in het najaar van 2019 al sprake was van een onoplosbare situatie.
Mediation
3.4
Verder is eiser van mening dat mediation een mogelijkheid was om de samenwerking te herstellen. In de visie van verweerder was een mediatontraject, zoals voorgesteld door de bedrijfsarts, niet meer aan de orde omdat eiser weer aan het werk was. Een mediationtraject met als doel de verhoudingen te herstellen, zou volgens verweerder geen soelaas bieden, omdat er inmiddels teveel personen bij de problematische situatie betrokken waren. Eiser begrijpt dat standpunt van verweerder niet. Omdat de problemen nog niet waren opgelost, was er naar zijn mening nog steeds reden om een mediationtraject te starten. De stelling dat een mediationtraject om de verhoudingen te herstellen geen soelaas zou bieden, is volgens eiser slechts gebaseerd op een vermoeden van verweerder. Daarnaast waren er naar zijn mening niet al te veel personen bij de situatie betrokken. Het ging slechts om zijn leidinggevende en maximaal drie collega's. Mediation was in die situatie zeer goed mogelijk, aldus eiser.
Passende regeling
3.5
Eiser voert voorts aan dat verweerder geen passende regeling heeft getroffen voor zover aan hem geen na-wettelijke uitkering en geen compensatie zijn toegekend. Eiser is van mening dat de reden voor het ontslag niet grotendeels aan hem is te wijten. Hij heeft zijn werkzaamheden zo goed mogelijk en naar eer en geweten verricht. Verweerder stelt dat er sprake was van een onwerkbare situatie, zonder geprobeerd te hebben door mediation of op een andere wijze de verhoudingen te herstellen. Tegen die achtergrond is volgens eiser toekenning van een na-wettelijke uitkering en een compensatie redelijk. Het ter beschikking stellen van faciliteiten (financieel of anderszins) om de re-integratie te stimuleren moet naar zijn mening eveneens onderdeel uitmaken van de ontslagregeling.

Beoordeling door de rechtbank

Juridisch kader
4.1
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), zie onder andere de uitspraak van 22 januari 2015, ECLI:NL:CRVB: 2015:13, kan een ontslaggrond als die van artikel 8:8, eerste lid van de CAR/UWO worden toegepast als sprake is van:
a. een verstoorde arbeidsverhouding, en
b. voortzetting van het dienstverband in redelijkheid niet van het bestuursorgaan kan worden verlangd.
4.2
Hoewel het begrip “impasse” niet letterlijk in artikel 8:8 CAR/UWO wordt genoemd, is de rechtbank van oordeel dat de ontslaggrond uit voornoemd CAR/UWO-artikel kan worden toegepast in een impasse. Zo’n situatie doet zich voor als een medewerker door problemen in de werksfeer niet langer in zijn of haar functie kan worden gehandhaafd, terwijl herplaatsing elders binnen de organisatie niet mogelijk is en van (verdere) inspanningen daartoe geen resultaat te verwachten valt.
Werk-gerelateerde problemen
4.3
Eiser is op 1 november 2018 bij de gemeente Borne in vaste dienst getreden als medewerker bouwkundig toezicht. Daarvoor was hij van 30 oktober 2017 tot 1 november 2018 in een vergelijkbare functie werkzaam geweest bij de gemeente Elburg en daarvoor ook nog bij andere gemeenten.
4.4
Al vrij kort na indiensttreding bij de gemeente Borne zijn er problemen ontstaan rond het functioneren van eiser. Uit de stukken blijkt dat eiser zijn eigen gang g ging en zich niet hield aan de werkprocessen en afspraken die bij de gemeente Borne gelden. Eiser was weinig op de bouwplaats aanwezig en zijn rapportages waren onder de maat. Hij is hierop in functioneringsgesprekken op 6 maart 2019 en 16 mei 2019 door zijn leidinggevende aangesproken, waarbij afspraken zijn gemaakt over de verdeling van de werkvoorraad tussen eiser en zijn collega’s. Dat heeft echter niet geleid tot een structurele en blijvende verbetering in het functioneren van eiser. Hij bleef volharden in zijn eigen werkwijze, die zorgde voor veel frustraties bij collega’s. Eiser was overtuigd van de juistheid van zijn eigen handelen en stond niet open voor feedback. Het ontbrak hem aan zelfreflectie en zelfkritiek.
4.5
De problemen in de werksituatie hebben geleid tot eisers ziekmeldingen op 31 maart 2019 en 5 juni 2019. Er was sprake van medische klachten ten gevolge van persoonlijke factoren die met name werk-gerelateerd zijn, zoals concentratieverlies, overmatige prikkels en overvraging.
4.6
Uiteindelijk zijn de problemen in de werksituatie in september 2019 geëscaleerd. Tijdens een gesprek met zijn leidinggevende [leidinggevende] op 16 september 2019 maakte eiser een aantal wensen kenbaar over aanpassing van de Bornse werkwijze, die echter niet werden geaccordeerd.
4.7
Op 18 september 2019 is eiser weer aan het werk gegaan. Hij is toen begonnen met het digitaliseren van een groot aantal dossiers die hij uit de kasten had gehaald en vervolgens op en rond zijn bureau had geplaatst. Dat was in strijd met de werkafspraak dat de dossiers zoveel mogelijk in de kasten moesten blijven, omdat er door meerdere collega’s aan gewerkt werd.
4.8
Nadat eiser door zijn leidinggevende op 20 september 2019 ’s ochtends was opgedragen om met het digitaliseren van de meegenomen dossiers te stoppen en volgens de werkafspraak te gaan werken, verklaarde eiser het daar niet mee eens te zijn. Hij heeft het gesprek eenzijdig beëindigd en is weggelopen.
4.9
Later die dag heeft een gesprek plaatsgevonden tussen eiser en zijn leidinggevende, waarbij ook twee personeelsfunctionarissen aanwezig waren. Daarbij is eiser meegedeeld dat de situatie door de escalatie van die ochtend niet meer werkbaar was, en is hem per direct buitengewoon verlof verleend om de rust op de werkvloer te laten terugkeren. Eiser heeft zich daar niet tegen verzet.
Verstoorde arbeidsverhouding
4.1
Gelet op het voorgaande staat voor de rechtbank voldoende vast dat ten tijde van het ontslag sprake was van een verstoorde arbeidsrelatie en dat er vanwege de problemen in de samenwerking tussen eiser, zijn leidinggevende en zijn collega’s geen basis meer bestond voor een vruchtbare voortzetting van het dienstverband. Uit de stukken, met name de verslagen van de (functionerings)gesprekken met eiser, rijst het beeld op van een medewerker die zijn eigen weg gaat, overtuigd is van zijn eigen gelijk en niet bereid is zich te schikken naar de bestaande werkafspraken en protocollen. Dat heeft al enkele maanden na eisers aantreden geleid tot ongenoegen bij de leidinggevende en frustraties bij zijn directe collega’s. Inspanningen van de zijde van verweerder om eisers functioneren ten goede te keren hebben niet tot blijvend resultaat geleid.
Herplaatsing
4.11
Met eiser is meerdere keren gesproken over het volgen van training/bijscholing en/of het zoeken naar een andere functie. Een eventuele overstap naar een andere functie was voor eiser niet bespreekbaar. Tijdens de hoorzitting in bezwaar en ook op de zitting van de rechtbank heeft eiser te kennen gegeven dat hij bouwkundige is en alleen in die functie werkzaam wil zijn. Gelet hierop staat voor de rechtbank voldoende vast dat dat herplaatsing van eiser elders binnen de organisatie niet mogelijk was en dat van (verdere) inspanningen daartoe geen resultaat te verwachten was. Ook hoefde van verweerder, mede gelet op de aard van de ontstane problemen, geen inspanningen te worden verwacht om eiser elders, bijvoorbeeld bij een naburige gemeente een functie als bouwkundige te laten krijgen.
Minnelijke schikking
4.12
Pogingen om tot een minnelijke regeling te komen door beëindiging van het dienstverband met wederzijds goedvinden op basis een vaststellingsovereenkomst zijn mislukt. Verweerder was bereid om eiser een transitievergoeding en budget voor een outplacementtraject toe te kennen, maar eiser heeft dat aanbod van verweerder van de hand gewezen zonder zelf een tegenaanbod te doen.
Mediation
4.13
Tijdens eiser ziekteperiode in augustus 2019 heeft de bedrijfsarts de mogelijkheid
van mediation geopperd in het kader van werkhervatting. Omdat eiser zijn werkzaamheden op 18 september 2019, zij het kort, weer hervatte, is daar door verweerder geen verdere actie op ondernomen. De rechtbank vindt deze handelwijze van verweerder te billijken.
4.14
Het volgen van een mediationtraject met als doel de verhoudingen te herstellen, is wat verweerder betreft niet (meer) aan de orde. Eiser ondanks de duidelijke afspraken over zijn werkwijze bleef volharden in zijn eigen aanpak en overleg daarover met hem was niet mogelijk.
4.15
Hoewel eiser inmiddels als medewerker bouwtoezicht werkzaam is bij een gemeente in het westen des lands, heeft hij op de zitting verklaard dat hij graag in zijn oude functie bij verweerders gemeente zou willen terugkeren. De rechtbank is echter van oordeel dat mediation met als doel terugkeer van eiser bij de gemeente Borne ten tijde van de besluitvorming geen reële optie meer was. Verweerder heeft duidelijk te verstaan gegeven dat er wat hem betreft geen basis meer is voor een vruchtbare samenwerking met eiser, hetgeen de rechtbank gelet op het dossier een aanvaardbaar standpunt vindt.
Conclusie ten aanzien van het ontslag
4.16
Hoewel het traject dat heeft geleid tot eisers ontslag betrekkelijk kort is geweest,
is de rechtbank alles overziend van oordeel dat ten tijde van het ontslag in de tussen partijen bestaande arbeidsverhouding een impasse was ontstaan waarin geen uitzicht meer bestond
op herstel van een vruchtbare voortzetting van de samenwerking en die grondslag bood voor een beëindiging van de dienstbetrekking met toepassing van artikel 8:8 van de CAR/UWO. De rechtbank is niet gebleken dat verweerder in redelijkheid geen gebruik heeft kunnen maken van die bevoegdheid of daarbij in strijd heeft gehandeld met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
Passende regeling
4.17
Bij een ontslag op grond van artikel 8:8 van de CAR/UWO geldt als uitgangspunt dat, naast (de garantie op) een werkloosheidsuitkering, een aanvullende uitkering als bedoeld in artikel 10d:25 van de CAR/UWO moet worden toegekend. Hiernaast dient een na-wettelijke uitkering als bedoeld in artikel 10d:30 van de CAR/UWO te worden toegekend als het ontslag is gelegen in de werksfeer en niet grotendeels te wijten is aan de ambtenaar. Verder kan er aanleiding bestaan om, bovenop (de garantie op) een werkloosheidsuitkering, de aanvullende uitkering en de na-wettelijke uitkering, een compensatie (de zogenoemde “plus”) toe te kennen indien het bestuursorgaan een overwegend aandeel heeft gehad in het ontstaan en voortbestaan van de situatie die tot het ontslag heeft geleid (zie onder andere de uitspraak van de CRvB van 28 april 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1549).
4.18
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat de ontstane impasse in overwegende mate toe te rekenen is aan eiser. Er bestaat dan ook geen aanleiding voor verweerder om, in aanvulling op (de garantie op) een werkloosheidsuitkering en een aanvullende uitkering, een na-wettelijke uitkering en/of een zogenoemde ‘plus’ toe te kennen. Evenmin is er aanleiding voor verweerder om, zoals namens eiser in beroep eveneens is gevorderd, (financiële of andere) faciliteiten ter beschikking te stellen ter stimulering van eisers re-integratie.

Slotconclusie

5. Het beroep is ongegrond. Het bestreden besluit kan derhalve in stand blijven.

Proceskosten

6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Oosterveld, voorzitter, en mr. J.H.M. Hesseling en mr. A.J.G.M. van Montfort, leden, in aanwezigheid van G. Kootstra, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.