ECLI:NL:RBOVE:2022:2218

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
28 juli 2022
Publicatiedatum
28 juli 2022
Zaaknummer
ak_21_1236
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering toekenning WIA-uitkering en onzorgvuldige medische heroverweging

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 28 juli 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. H.M. Paijmans, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, vertegenwoordigd door L.A.P. ter Laak. Eiseres had een WIA-uitkering aangevraagd, maar deze was door verweerder geweigerd op basis van een besluit van 29 januari 2021. Verweerder stelde dat eiseres met ingang van 31 december 2020 geschikt was voor de geduide functies en dat haar verlies aan verdiencapaciteit minder dan 35% was. Eiseres was het hier niet mee eens en stelde dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek onzorgvuldig was uitgevoerd, omdat zij niet fysiek was onderzocht en er geen informatie was opgevraagd bij de behandelend sector.

De rechtbank heeft de zaak op 1 juni 2022 behandeld en kwam tot de conclusie dat de motivering van de verzekeringsarts om af te zien van een fysiek onderzoek niet voldoende was. De rechtbank oordeelde dat de zorgvuldigheid van de besluitvorming in bezwaar vereist dat, wanneer de medische grondslag van het primaire besluit wordt betwist, er een fysiek onderzoek moet plaatsvinden. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van verweerder en droeg hen op een nieuw besluit op bezwaar te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.518,- en moest het griffierecht van € 49,- vergoeden.

De rechtbank benadrukte dat de verzekeringsartsen in de bezwaarfase een zorgvuldige heroverweging moeten maken en dat een louter dossieronderzoek in situaties waarin de medische grondslag wordt betwist, niet volstaat. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Almelo
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 21/1236

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. H.M. Paijmans),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen(verweerder)
(gemachtigde: L.A.P. ter Laak).

Inleiding

In het besluit van 29 januari 2021 heeft verweerder geweigerd aan eiseres per 31 december 2020 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen.
Met het bestreden besluit van 21 juni 2021 op het bezwaar van eiseres heeft verweerder het bezwaar tegen het besluit van 29 januari 2021 ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het beroep op 1 juni 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder.

Overwegingen

1.1.
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiseres heeft gewerkt als telefoniste/receptioniste voor 21,46 uur per week bij de Ten Hag Groep. Zij heeft zich op 3 januari 2019 ziek gemeld.
1.2.
Op 1 oktober 2020 heeft eiseres een WIA-uitkering aangevraagd.
Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft verweerder in het besluit van 29 januari 2021 geweigerd aan eiseres met ingang van 31 december 2020 een WIA-uitkering toe te kennen. Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Verweerder heeft het bezwaar ongegrond verklaard. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat eiseres met ingang van 31 december 2020 geschikt is voor de geduide functies. Op basis van die functies is het verlies aan verdiencapaciteit van eiseres volgens verweerder minder dan 35%. Daarom heeft eiseres met ingang van 31 december 2020 geen recht op een WIA-uitkering.
Standpunt van eiseres
2. Eiseres is het hiermee niet eens. Zij vindt dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek van verweerder onzorgvuldig is uitgevoerd. Het is voor haar niet na te gaan hoe de verzekeringsartsen van verweerder tot hun bevindingen zijn gekomen.
De verzekeringsarts heeft eiseres alleen telefonisch gesproken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft eiseres niet gesproken en ook niet gezien. Zij is dus niet fysiek onderzocht. Ook is geen informatie opgevraagd bij de behandelend sector. Alleen op basis van de stem van eiseres is niet vast te stellen wat haar concrete fysieke beperkingen zijn. Verder is eiseres het niet eens met de aangenomen beperkingen. Zij heeft overdag dusdanige energetische beperkingen dat zij niet langere tijd achtereen inspanning kan leveren. Eiseres acht zich met haar beperkingen niet in staat om de geduide functies uit te oefenen.
De beoordeling door de rechtbank
3.1.
Verweerder mag besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid baseren op rapportages van verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen. Deze rapportages moeten dan wel aan drie voorwaarden voldoen: zij moeten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, ze mogen geen tegenstrijdigheden bevatten en de rapportages moeten begrijpelijk zijn. Het is aan eiseres om aannemelijk te maken dat de rapportages die over haar zijn opgesteld niet aan deze voorwaarden voldoen.
3.2.
De verzekeringsarts heeft het dossier en de aanwezige medische informatie over eiseres bestudeerd. Op 18 januari 2021 heeft deze arts eiseres telefonisch gesproken en haar fysieke en psychische beperkingen besproken. Op 22 januari 2021 heeft de verzekeringsarts gerapporteerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het standpunt van de verzekeringsarts in het rapport van 11 juni 2021 heroverwogen. Deze arts heeft het dossier en de aanwezige medische informatie bestudeerd. Ook heeft deze arts overleg gehad met een medewerker bezwaar en beroep. Op 1 juni 2021 heeft een hoorzitting plaatsgevonden via een videoverbinding. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de hoorzitting niet bijgewoond. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gemotiveerd waarom geen aanleiding wordt gezien om anders te denken over de belastbaarheid van eiseres dan de verzekeringsarts.
3.3.
In de in beroep overgelegde rapportage van 30 mei 2022 concludeert de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat het beroepschrift en de ingebrachte medische informatie geen aanleiding geeft om een gewijzigd standpunt in te nemen. Ook is uitgelegd dat vanwege corona een telefonisch spreekuur met de primaire verzekeringsarts heeft plaatsgevonden, dat in bezwaar door de gemachtigde van eiseres informatie is ingediend en dat een hoorzitting heeft plaatsgevonden waarin de bezwaren zijn toegelicht. Op basis van alle informatie is de Functionele Mogelijkhedenlijst aangepast. Op 22 december 2020 is eiseres op haar verzoek ten behoeve van de behandeling van haar klachten onderzocht door een orthopedisch chirurg en die informatie is bij de beoordeling betrokken. Een lichamelijk onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep had geen meerwaarde, aldus de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Verweerder heeft ter zitting bevestigd dat eiseres, vanwege de toen geldende coronamaatregelen, niet voor een spreekuur is opgeroepen en dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet bij de hoorzitting aanwezig was.
3.4.
Eiseres voert aan dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest, vanwege het ontbreken van een fysiek onderzoek door de verzekeringsartsen van verweerder.
Deze beroepsgrond slaagt en de rechtbank legt hieronder uit waarom.
3.5.
Volgens vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter, de Centrale Raad van Beroep (CRvB), dient in de bezwaarfase een volledige heroverweging plaats te vinden waarbij de feiten juist worden vastgesteld en de conclusies logisch uit die feiten voortvloeien. Daarom zal, indien de medische grondslag van de besluitvorming wordt betwist, in deze fase van de procedure een louter dossieronderzoek als regel niet volstaan. De zorgvuldigheid van de besluitvorming in bezwaar brengt verder met zich dat in situaties, waarin de medische grondslag van het primaire besluit gemotiveerd wordt betwist en waarin in de primaire fase geen sprake is geweest van een spreekuurcontact met een verzekeringsarts, als uitgangspunt geldt dat in de bezwaarfase de betrokkene door een verzekeringsarts bezwaar en beroep tijdens een spreekuurcontact wordt onderzocht en er dus feitelijk sprake is van een contact met deze verzekeringsarts. Van een spreekuurcontact kan in zo’n situatie in beginsel slechts worden afgezien indien de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende kan motiveren dat in het licht van de aard van de klachten en de beschikbare medische informatie, een spreekuurcontact geen toegevoegde waarde heeft. [1]
3.6.
De rechtbank vindt de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep gegeven motivering (overweging 3.3.) waarom in dit geval kon worden afgezien van een medisch onderzoek op een spreekuur, niet voldoende. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep was gelet op de aanwezige medische informatie een nader onderzoek op een spreekuur niet nodig. Gelet echter op de in de vorige overweging genoemde uitgangspunten had een fysiek onderzoek op een spreekuur niet achterwege mogen blijven. Ter zitting is met partijen uitgebreid besproken of een nader fysiek onderzoek nog een toegevoegde waarde heeft. De gemachtigde van eiseres heeft in het licht van de aard van de lichamelijke klachten en de moeite die eiseres door haar rugklachten heeft met lopen en staan overtuigend onderbouwd dat bij een beoordeling van de beperkingen van eiseres een fysiek onderzoek niet achterwege had kunnen worden gelaten en alsnog nodig is. De medische heroverweging heeft dan ook niet op zorgvuldige wijze plaatsgevonden.
4. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit zal worden vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank ziet geen aanleiding zelf in de zaak te voorzien, omdat verweerder nader onderzoek moet verrichten. Verweerder moet een nieuw besluit op bezwaar nemen. Daarbij dient verweerder rekening te houden met wat in deze uitspraak is overwogen en eiser alsnog op te roepen voor een fysiek spreekuur. In het nieuwe besluit moet verweerder ook aangegeven of en welk gevolg het nadere medisch onderzoek heeft voor de arbeidskundige beoordeling. Verweerder moet in het nieuwe besluit ook een standpunt innemen over de in bezwaar gemaakte kosten en de gevorderde schadevergoeding.
5. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder het door eiseres betaalde griffierecht vergoeden.
6. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.518,-;
  • bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 49,- aan eiseres moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.T. de Kwaasteniet, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.J. Knol, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Uitspraak van 23 juni 2021 (ECLI:NL:CRVB:2021:1491).